De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anna Bijns en BonaventuraHet mag vermetel schijnen, zeker voor iemand die niet al te vertrouwd is met rederij-kersgedichten in het algemeen en met het werk van Anna Bijns in het bijzonder, nog iets te willen toevoegen aan het vele dat reeds over het Bonaventura-raadsel, zoals L. Willems het genoemd heeftGa naar voetnoot1, is geschreven. Dit te meer, omdat nog kort geleden door een kenner van Anna Bijns uitvoerig hierover is gesprokenGa naar voetnoot2. Dit laatste ontslaat mij van de plicht in deze bijdrage de verschillende opvattingen omtrent de persoon van Bonaventura uiteen te zetten. Men vindt de voornaamste ervan in het boek van L. Roose op blz. 48-51. Nadat Van Mierlo voorzichtig de mogelijkheid had geopperd, dat Bonaventura de kloostemaam van een franciskaan zou zijnGa naar voetnoot3, heeft pater M. Verjans gezocht, of een van de minderbroeders uit de omgeving van Anna Bijns die naam gedragen had. Hij vond dan pater Bonaventura Vorsel, gardiaan van het franciskanenklooster te Antwerpen, over wie hij enkele schaarse levensbijzonderheden meedeeldeGa naar voetnoot4. Van Mierlo is sindsdien met stelligheid voor deze minderbroeder opgekomen als zijnde de Bonaventura aan wie Anna Bijns vele van haar refreinen heeft opgedragenGa naar voetnoot5. Volgens hem is ook het 42e refrein uit boek iii met de stok O Heere, wilt der sielen ghenadich wesenGa naar voetnoot6 gewijd aan het afsterven van pater Bonaventura Vorsel in 1534. De identificatie geschiedde derhalve op de redenering: Anna Bijns wijdt vele van haar gedichten aan een man, genaamd Bonaventura. Welnu, de enige ons bekende man met die naam uit haar omgeving is pater Bonaventura Vorsel. Dus is hij de Bonaventura van de gedichten. Een rechtstreeks getuigenis ontbrak evenwel tot nu toe. Door een gelukkig toeval heb ik nu zo'n getuigenis ontdekt en wel in handschrift 2951 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, dat mij in augustus 1963 in handen kwam. Temidden van velerlei andere teksten, grotendeels gebeden voor de gestorvenen, vond ik daarin enkele refreinen en andere berijmde stukken die mij een nadere beschouwing waard leken. De kataloog van Van den GheynGa naar voetnoot7 geeft slechts een summiere beschrijving van het handschrift en vermeldt van de gedichten alleen het laatste, aldus: (F. 248v-254) Poème sur la mort. Inc. Ic gae sterven, coemt alle gaden (sic!)
Des. Als sterven comt ist hem te wreet.
De volledige tekst van dit gedicht is, niet zonder fouten, afgedrukt door Jan VanderheydenGa naar voetnoot8 en door hem geïdentificeerd als een vertaling van een Frans werk, Mireueur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
du MondeGa naar voetnoot1. Hij schijnt zich voor de verdere inhoud van het handschrift geheel op de beschrijving in de kataloog te hebben verlaten en niet te hebben onderzocht, of er bv. tussen de Diverses prières pour les âmes du purgatoire (fol. 139v-207v) of de Diverses prières (fol. 233V-248V) voor hem nog bruikbaar materiaal te vinden was. Verder is bij mijn weten aan dit handschrift nog door niemand aandacht besteed. PaquayGa naar voetnoot2 vermeldt het wel in zijn bronnenopgave, maar deelt er geen enkele tekst uit mee. Het wordt ook niet genoemd in de bronnenlijst die A. van Elslander laat voorafgaan aan zijn studie over het refrein in de 16e eeuwGa naar voetnoot3.
Een gedetailleerde beschrijving van het hele handschrift zou deze bijdrage wellicht overmatig lang maken. Ik mag derhalve volstaan met de erin voorkomende refreinen en berijmde stukken aan te geven. Vooraf zij nog vermeld, dat mij over de herkomst niets bekend is. De oorspronkelijke schutbladen vooraan, indien deze er geweest zijn, zijn vervangen door een modern blad. Daarmee zijn ook mogelijke aanduidingen aangaande de herkomst niet meer voorhanden. Als tijd van ontstaan noemt V.d. Gheyn 16e eeuw. Op grond van het watermerk (± Briquet 12634) kan dit nader worden bepaald als tweede helft der 16e eeuw. Nu dan de gedichten. Fol. 204v-207v staat, aan het einde van een reeks gebeden voor de gestorvenen, het refrein van Anna Bijns op de stok: O here wilt der sielen ghenadich wesenGa naar voetnoot4 Begin: Mylde bermhertighe moegende god vadere Fol. 235r-236v: Refrein van 4 strofen van 18 regels op de stok: Requiescant in sancta pace Amen Begin: O menschelijcke rijckelijcke creatuerenGa naar voetnoot5 Fol. 236V-239V: Refrein van 10 strofen van 10 regels op de stok: Soe (of Dus) mach ic wel weenen voer mijn misdaet Begin: Als ic dencke om des tijts onlancheitGa naar voetnoot6 Fol. 239v-241r: Refrein van 4 strofen van 15 regels op de stok: Eenen sack vol drecx (of vol vormen) een stinckende prije Begin: O menschelijc gheslachte schoon creatuereGa naar voetnoot7 Fol. 241r_v: Weest ghegruet maria hoech ghelijcke ... (10 verzen) Fol. 241v: Grote orloghe. sonder strijt... (6 verzen) Fol. 241v: Soe wie in ouerspele leeft ... (8 verzen) Fol. 242r: Lvjm. vijc lxxx ende vier ... (4 verzen) Wat nu het refrein van Anna Bijns betreft, waartoe we ons in dit artikel be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
palen, het belangrijke van het Brusselse handschrift is hierin gelegen, dat het een mededeling bevat over de persoon tot wiens nagedachtenis het gedicht is geschreven. Het wordt namelijk ingeleid met de volgende aantekening (fol. 204v-205r: Dese reuerijne heeft ghemaect een ionge maghet nae die doot van haeren/ biecht vader broeder bonauentuera mynister ende opperste vander ordenen vanden obseruanten. We hebben hiermee dus een zestiende-eeuws getuigenis voor de identificatie van Bonaventura met een minderbroeder observant die ‘mynister ende opperste’ van zijn orde is geweest, hetgeen we ongetwijfeld moeten verstaan als minister provinciaal. Pater Bonaventura Vorsel nu is van 1531 tot 1534 provinciaal geweest van de in 1529 opgerichte Provincia Germaniae (of Alemanniae) Inferioris. Een andere provinciaal met de naam Bonaventura is in de 16e eeuw niet bekend. Over persoon en leven van pater Bonaventura is weinig bekend. RooseGa naar voetnoot1 stelt zich dienaangaande tevreden met enkele citaten uit het artikel van Verjans, die op zijn beurt de mededelingen van SchoutensGa naar voetnoot2 vrij letterlijk herhaalt. De volgende aantekeningen, uit literatuur die mij toevallig ter beschikking staat, geven hierop enkele aanvullingen en correcties. Bonaventura Vorsel stamde uit MechelenGa naar voetnoot3. Drie van zijn broers behoorden eveneens tot de orde der minderbroeders, nl. de paters Hieronymus, Rumoldus en FranciscusGa naar voetnoot4. De eerste is op verscheidene plaatsen gardiaan geweestGa naar voetnoot5, en zou evenals pater Franciscus met Anna Bijns in relatie hebben gestaanGa naar voetnoot6. P. Rumoldus is gardiaan geweest te Brussel en was van 1540 tot 1541 provinciaalGa naar voetnoot7. Mogelijk zijn we niet ver bezijden de waarheid, wanneer we het geboortejaar van Bonaventura stellen circa 1480. Immers, omtrent het jaar 1515 vervulde hij het ambt van gardiaan te AntwerpenGa naar voetnoot8. Hij zal toen wel meer dan 30 jaar oud zijn geweest. Vervolgens, bij zijn twee broers, pater Rumoldus en pater Franciscus, wordt in de AntiquitatesGa naar voetnoot9 een, zij het vage, aanduiding geplaatst over hun leeftijd. Van de eerste wordt gezegd, dat de provincie der minderbroeders veel goeds van hem had mogen verwachten, ‘nisi iniqua mors ante justam aetatem rapuisset’. En van de laatste, dat hij ‘in extrema sua senectute Antverpiae diem clausit extremumGa naar voetnoot10.’ Uit het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontbreken van een dergelijke notitie bij pater Bonaventura is misschien te concluderen, dat hij noch vrij jong is gestorven noch zeer oud is geworden. Hij zal dan toch zeker wel de vijftig zijn gepasseerd. Van de jaren na dat, vermoedelijk eerste, gardianaat is mij niets bekend. Roose deelt nog mee, dat hij vóór 1529 gardiaan te Mechelen is geweestGa naar voetnoot1. In de jaren rond 1529 schijnt pater Bonaventura, toen gardiaan te Antwerpen, een rol gespeeld te hebben in de moeilijkheden die zich voordeden rondom de afscheiding der Nederlandse minderbroederskloosters van de Keulse provincieGa naar voetnoot2. Tot deze afscheiding en daarmee tot het ontstaan van een eigen Nederlandse provincie (waar Vlaanderen en enkele kloosters in het oosten van Nederland overigens niet toe behoorden) was in beginsel besloten op het provinciaal kapittel van Leiden in 1527 en zij was bekrachtigd op het generaal kapittel van Parma in 1529. Het jaar daarna werden evenwel pogingen gedaan de twee provincies met elkaar te verenigen en pater Bonaventura werd met brieven van de beide provinciaals naar Rome gezondenGa naar voetnoot3. Deze pogingen zijn evenwel blijkbaar zonder resultaat gebleven. Op het kapittel te Diest, 12 februari 1531, werd pater Bonaventura gekozen tot provinciaalGa naar voetnoot4. Onder zijn bestuur werd tweemaal een kapittel gehouden, het eerste te Alkmaar (in 1532?)Ga naar voetnoot5, het tweede te BrusselGa naar voetnoot6. In september 1531 bracht hij een bezoek aan Leiden, waarbij hij de hoede en het toezicht op zich nam van het convent sancte Katharine de SchagisGa naar voetnoot7. Dat hij tweemaal het ambt van provinciaal zou hebben bekleed, zoals Roose in navolging van Verjans schrijftGa naar voetnoot8, wordt weersproken door de lijst van de provinciale oversten der minderbroeders in BelgiëGa naar voetnoot9. Hierin komt Bonaventura maar eenmaal voor. De vergissing is misschien te verklaren uit een verkeerde interpretatie van de aantekening in het Obituarium van het minderbroedersklooster te Brussel (1534-1774), waarin als eerste overledene staat Rv. P.F. Bonaventura Vorsel 2 Minister Prov.Ga naar voetnoot10. Dit betekent niet ‘voor de tweede maal’ (secundo), maar ‘tweede’ (secundus). Over zijn sterfdatum bestaat geen absolute zekerheid. Het zo juist genoemde Obituarium noemt 18 juli 1534, de Chronographia van Peri daarentegen 12 juni 1534. Aan een eventuele werkzaamheid van pater Bonaventura als auteur van geestelijke geschriften kan, zoals Roose opmerktGa naar voetnoot11, met alle reden getwijfeld worden. In de Chronographia wordt bij vele namen van minderbroeders de opmerking geplaatst: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘typis (of scriptis) clarus’. Bij Bonaventura ontbreekt in ieder geval een dergelijke notitie. Met deze uitweiding over de persoon van pater Bonaventura ben ik wel ver afgedwaald van het refrein in het Brusselse handschrift. Toch loont het de moeite de tekst ervan wat nauwkeuriger te bekijken. Het spreekt wel bijna vanzelf, dat deze op verschillende plaatsen afwijkt van die in de door Bogaers en Van Helten bezorgde uitgave. Enkele van die afwijkende lezingen zijn ongetwijfeld verbeteringen. Zo staat in de uitgave op blz. 364 a. vs. 14 ‘Ontfangt den geest; ja dijn beelde geschapen’. Ons hs. heeft, fol. 205r_v: ‘Ontfanct den gheest naer 1/ v beelde ghescapen’. In de Princestrofe, vs. 2 staat in de uitgave: ‘Ontfermich Prince, eeuwich en drijvuldich’, waarnaast het hs., fol. 207r: ‘Alder ontfermhertichste prince eenichGa naar voetnoot1 ende driuuldich’. Daar de tekst in het handschrift niet sterk van die in de uitgave afwijkt, lijkt het mij overbodig het gedicht hier in zijn geheel te geven. Ik moge volstaan met de varianten op te geven, waarbij eerst de lezing van de uitgave gezet wordt, daarachter die van het Brusselse handschrift.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is opvallend, dat de meeste varianten voorkomen in de laatste strofe. Hier zit dan ook wel de merkwaardigste verrassing van de Brusselse tekst. Als men ergens het akrostichon Bonaventura zou mogen verwachten, dan is het, gezien de vermelde inleidende notitie, die de aanleiding was tot dit opstel, in de tekst van dit handschrift. Nu blijkt evenwel dit akrostichon degelijk weggewerkt te zijn. En dat niet alleen. Er is een nieuw akrostichon voor in de plaats gekomen. De beginletters van de eerste zes regels leveren namelijk de naam DANIEL op, een naam die onder de akrostichons bij Anna Bijns nog onbekend was. Wie deze Daniël geweest kan zijn, heb ik niet kunnen achterhalen. Of het een minderbroeder is geweest, valt te betwijfelen. De archivaris der minderbroeders te St.-Truiden berichtte mij, dat hij niets heeft kunnen vinden. Oosterhout, 2 november 1965 p. julius, O.F.M. Cap. |
|