De dichter als smid
Schrijvend over Een bezonnen loflied van Aart van der Leeuw (De nieuwe taalgids 1966, blz. 187), vestigt T.J.M. Versteeg terecht de aandacht op het bewuste vakmanschap van de, ‘arka-dische’ dichter. Poëzie was voor Van der Leeuw geen ongelimiteerde gevoelsuitstorting, doch beheerste bewerking volgens de wetten van rijm en maat. Typerend voor deze bezonnen vormgeving acht Versteeg het gedicht De Smid, uit de bundel Het aardsche paradijs (1927). Van der Leeuw duidt daarin zijn dichterlijke ‘arbeid’ (sic) aan als het rustig en bezonnen betomen van ‘tuchtloos’ kolkende gevoelens, die komen opstuwen uit zijn hart. Hij spreekt niet van dichten, maar van om-dichten, en vergelijkt deze geestesarbeid met het harde handwerk van een smid, die aan het gloeiende metaal een duurzame vorm geeft.
De vergelijking is treffend, maar ze is niet nieuw. Althans niet voor mij. Of ze dat ook niet voor Aart van der Leeuw was, laat ik graag in het midden. Ik wil slechts wijzen op de treffende gelijkenis met het gedicht Congedo, aan het slot van de bundel Rime nuove (1887) door Giosué Carducci. In dit (overigens op andere punten afwijkende) gedicht vindt men enkele beeldflitsen die later bij Aart van der Leeuw terug keren. Maar interessanter is de symbolische, en daardoor programmatische overeenkomst tussen beide teksten. Ook Carducci vergelijkt de dichterlijke arbeid met die van een smid: dat is een ‘werkman’ (‘grande artiere’; ‘pover manuale’), die zijn gevoelens en gedachten (‘gli elementi de l'amore e del pensiero’) doorheen een hartstochtelijk laaiend vuur weet over te gieten in het roodgloeiende (taal-) materiaal, dat hij vervolgens door de kracht van zijn louterend vakmanschap in een vaste vorm dwingt...
Waarbij ik volledigheidshalve opmerk, dat Carducci een aandachtig lezer is geweest van Theophile Gautier. De zesde, definitieve editie van diens beroemde bundel Emaux et Camées (1872) eindigt met het gedicht L'art, dat deze slotstrofe heeft:
Emines-Rhisnes
Martien J.G. de Jong.