Aankondigingen en Mededelingen
Vroeg Limburgs
Op het Rijksarchief te Hasselt berusten enige oude bescheiden van de Duitse Orde, meest goederenregislers. Het oudste register is dat van de commanderij van Ouden-biezen (te Rijkhoven in Belgisch-Limburg). Het is begonnen in 1280 en voortgezet tot 1344. J. Buntinx en M. Gysseling hebben het gepubliceerd in de reeks ‘Werken uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie’: Het oudste goederenregister van Oudenbiezen (1280-1344) I Tekst (Drukkerij Michiels N.V.; Tongeren, 1965; 359 blz.). De hele uitgave zal twee delen omvatten; op het nu verschenen eerste deel, dat alleen de tekst geeft, zal een tweede deel volgen, waarin Buntinx de registers historisch zal behandelen en Gysseling taalkundig. Verder zal dat tweede deel glossaria en indices brengen, samengesteld door beide bewerkers in gemeenschappelijk overleg.
Behoudens kleine tegemoetkomingen aan de lezer ter wille van de leesbaarheid, b.v. in het gebruik van hoofdletters, is de uitgave diplomatisch. Tot die tegemoetkomingen behoort ook, dat ‘de interpunctie modern [is], hoewel zij zo dicht mogelijk aansluit bij die van het handschrift’. Die mededeling in het ‘woord vooraf’ wekt nieuwsgierigheid naar de interpunctie die in dit handschrift van zo hoge ouderdom gebezigd wordt; het zou interessant geweest zijn, als die nieuwsgierigheid enigermate bevredigd was, b.v. door een of meer gefacsimileerde bladen. Maar we mogen niet alles verlangen.
Het goederenregister is van groot belang voor de agrarisch-economische geschiedenis, en, wegens de talrijke persoons- en plaatsnamen die erin voorkomen, voor de antroponymie en de toponymie. Ook is het een hoogst waardevol taalhistorisch document, omdat het in de volkstaal geschreven is, en aldus een beeld geeft van het Limburgs in een vroege periode. Dat beeld is, te oordelen naar het ‘woord vooraf’, heel scherp: zelfs zullen - omdat van de voornaamste scrivers, wier handen te herkennen zijn, de herkomst bekend is - dialectische schakeringen binnen het Limburgs nagegaan kunnen worden. Dat is een belofte van verre strekking, en misschien zal Gysseling, voor het inlossen daarvan, bij de interpretatie van de handschriftelijke gegevens wel wat nodig hebben van die scherpzinnigheid, gepaard met doortastendheid, die hij meermalen aan de dag legt bij de behandeling van weerstrevig materiaal. In afwachting daarvan moeten we hem alvast er erkentelijk voor zijn, dat hij met zijn medewerker opnieuw een stuk vroeg overgeleverd Nederlands toegankelijk heeft gemaakt voor het taalkundig onderzoek. En die betuiging van erkentelijkheid mag vergezeld gaan van de wens, dat de tijd van belangstellende afwachting spoedig be-eindigd zal worden door de verschijning van het tweede deel.
C.B.v.H.