De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
De Roovere's Lof van den Heijlighen Sacramente, vs. 54-59In Nwe Tg. 58 (1965), 168-170 reageert J.J. Mak, de uitgever van De Gedichten van Anthonis de Roovere (Zwolle 1955) op een bijdrage van L.C. Michels Nwe Tg. 57 (1964), 157-160.) Beide auteurs zijn het erover eens, dat een bepaald gedeelte van het bovengenoemd gedicht uitleg behoeft. De tekst, die ik onder de loep wil nemen, luidt als volgt: Doe verwandelde die substantie des broots. in die scone
55[regelnummer]
Substantie. dijns lichaems. die doe daer zat
Niet vernieuwende tlichaem. maer der glorien crone
Cuenync. die daer sprac dranc ende hat
Dijn bloet in wijne, niet vader als dat
Den wijn verghijnc.maer dijn bloet in hem gheprent
J.J. Mak noteert in zijn uitgave, 139, dat er uit 56 e.v. geen behoorlijke zin te halen is, ‘hoe men er ook aan doktert’ ... ‘Eerst bij v. 59 wordt de tekst weer leesbaar’. Wij willen de tekst vanaf 55b tot en met 59 doornemen. a. V. 55b: die doe daer zat Vanaf 55b tot en met 57b wordt de tekst blijkbaar persoonlijk gedacht, alhoewel een zaak: substantie dijns lichaems het antecedent is. Het werkwoord zat duidt op een menselijke handeling, dit is ook het geval met vernieuwende en tenslotte is der glorien crone Cuenync wel zeker een persoon. Een tekst van Ruusbroec, die W. van Eeghem als bron van De Roovere's gedicht heeft aangewezen, geeft ons reeds een sterk vermoeden, dat de geuite veronderstelling juist kan zijn:.. de Lichame Ons Heeren, niet een nuwe Lichame. maer die selve die daer ter tafelen sat ende dranc mit sinen discipelen (W. van Eeghem, Versl. en Med. Kon. VI. Ac. 1953, 581). Deze verklaring wordt theologisch bevestigd, want substantie dijns lichaems is Christus zelf. Een ander detail in de tekst van De Roovere valt op. L.C. Michels, 159, wees er reeds op in een voetnoot: ‘De woorden “die doe daer zat” moeten grammatisch worden verbonden met substantie, wat zakelijk geen verschil maakt. Het woord lichaem komt zowel mannelijk als onzijdig voor, maar bij de Roovere is het onzijdig’. In zijn bron, Ruusbroec, kon De Roovere lichaem als een mannelijk substantief aantreffen, zoals de geciteerde tekst bewijst. Het lijkt mij echter niet uitgesloten, dat onze dichter bewust substantie (bij Ruusbroec in de onmiddellijke context niet te lezen) als antecedent beschouwt. De substantie des lichaems is onder de gedaante van brood in de Eucharistie aanwezig, niet onder de gedaante van een menselijk lichaam. Het is dus mogelijk, dat De Roovere het lichaam niet op dezelfde wijze tegenwoordig dacht in de Eucharistie als in Christus, die in levenden lijve mee aanzit aan het Avondmaal. Qua substantie is de Christus in de Eucharistie dezelfde als die van het Avondmaal, niet echter wat de gedaante betreft. Dit zou dan voor De Roovere's gedicht wel een zakelijk verschil zijn, maar zoals gezegd, dit is slechts een detail. Meer aandacht wil ik schenken aan die doe daer zat. De tekst van Ruusbroec die daer ter tafelen sat kan worden aangevuld met drie kerkgezangen van Thomas van Aquino, die algemeen bekend waren. Deze leggen enige nadruk op het feit, dat Christus zich zelf als spijs en drank gaf, terwijl Hij toch bij zijn volgelingen aanwezig bleef: | |
[pagina 322]
| |
In Pange lingua In supremae nocte cenae
Recumbens cum fratribus
Observata lege plene
Cibis in legalibus
Cibum turbae duodenae
Se dat suis manibus.
(Toen Hij met zijn broeders aan tafel aanlag in de laatste nacht van zijn leven, heeft Hij het Paasmaal gehouden, zoals de wet het voorschreef, en daarna zich zelf met eigen handen tot spijs gegeven aan zijn twaalf leerlingen). In Sacris solemnis Post agnum typicum, expletis epulis,
Corpus Dominicum datum discipulis,
Sic totum omnibus, quod totum singulis,
Ejus fatemur manibus.
(Toen de maaltijd van het zinnebeeldig Lam was afgelopen, heeft de Heer zijn lichaam met eigen hand gegeven aan zijn leerlingen, geheel aan allen en geheel aan ieder in het bijzonder, zoals wij vast belijden). In Verbum supernum prodiens, Nec Patris In mortem a discipulo
Suis tradendus aemulis,
Prius in vitae ferculo
Se tradidit discipulis.
(Toen Hij op het punt stond door zijn leerling verraden te worden aan zijn benijders, gaf Hij zich eerst als een spijs des levens aan zijn leerlingen). Met deze laatste woorden kan men een Paulustekst vergelijken: ‘Broeders: ik heb van den Heer ontvangen, gelijk ik u ook heb overgeleverd, dat de Heer Jezus, de nacht, waarin hij werd overgeleverd, brood nam, dankte en het brak en zeide: Neemt en eet, dit is mijn Lichaam, ...’. Door de reële tegenwoordigheid van Christus op het ogenblik, dat hij zich als spijs en drank aan zijn leerlingen gaf, kan ons ook het vervolg van de tekst bij De Roovers duidelijk worden: b. V. 56:[regelnummer]
Niet vernieuwende tlichaem. maer der glorien crone
Cuenync. die daer sprac dranc ende hat
Vernieuwende en der glorien crone Cuenync zijn de cruces, die door L.C. Michels en J.J. Mak besproken werden, zonder dat men het eens werd. V. 56a moet in de context (zie ook verder) betekenen, dat Christus niet een nieuw (een ander) lichaam veroorzaakte, schiep, voortbracht, maar dat Hij hetzelfde lichaam, dat Hij had, als spijs aan zijn volgelingen gaf. De woorden van L.C. Michels (Nwe Tg. 57, 159) drukken het wel goed uit. ‘door de transsubstantiatie (ontstond) niet een tweede lichaam van Christus’. | |
[pagina 323]
| |
Met L.C. Michels zou ik vernieuwende niet willen vervangen door vernieutende (Vgl. JJ. Mak, Uitgave, 139; Nwe Tg. 58, 169; Th. de Jager, Roeping 1923-1924, 285). De bezwaren tegen vernieuwende worden m.i. toch enigszins uit de weg geruimd door de tekst van Ruusbroec, die W. van Eeghem, l.c. 581 heeft aangehaald. J.J. Mak vermeldt deze tekst bij het vers, dat hier ter sprake is, niet. (Vgl. uitgave, 40). De formulering is inderdaad enigszins anders. Het tekstgedeelte van Ruusbroec luidt: ‘de Lichame Ons Heeren, niet een nuwe Lichame. maer die selve die daer ter tafelen sat ende dranc met sinen discipelen’. De hele context bevat onmiskenbaar punten van overeenkomst met die van De Roovere. Zoals de tekst van onze dichter er staat, kan de betekenis ‘vernieuwen, nieuw maken’ (Mnl. Wdb., 8, 2196) wel bedoeld zijn. De betekenis van de tekst kan dan zijn, dat Christus niet een nieuw lichaam tot stand bracht. Deze verklaring wordt ook theologisch verhelderd, wanneer men Jan Praat met De Roovere vergelijkt: Dies moetstu gheloven clare, daer men vernieuwet in miere name dat Sacrament van minen lechame (Zie Mnl. Wdb. l.c.): de offerhandeling kan men wel vernieuwen, maar het gaat om één en hetzelfde lichaam van Christus. c. V. 56:[regelnummer]
............ maer der glorien crone
Cuenync...
De variant tlichaem in der glorien throne lijkt L.C. Michels niet de goede lezing te zijn, want bij de instelling van de Eucharistie kan van een ‘lichaam in der glorien throne’, wat dan toch wel betekenen moet: ‘in de hemel’, geen sprake zijn. Anderzijds brengt J.J. Mak naar voren, dat de verheerlijkte Christus in verband staat met de transfiguratie. Ik wil bovendien de tekst van enkele hymnen aanhalen, maar enkele bijbelteksten, waarvan sommige op het feest van de transfiguratie worden gebruikt, tonen de redelijkheid van Maks veronderstelling aan (vgl. Matt. 17:1-9; Mark. 9:1-12; Luk. 9:28-36; Joh. 1:14; Petr. ii, 1:16-18; het rk. feest van de transfiguratie op 6 augustus). Enkele verzen uit de hymne van de feestdag mogen volstaan: Uit Quicumque Christum quaeritis:
Illic licebat visere
Signum perennis gloriae
Hic illi Rex est gentium,
Populique Rex judaici
(... daar zal het u gegeven zijn te aanschouwen het teken zijner voortdurende heerlijkheid ... Hij is der volkeren Vorst en Koning van het Joodse volk ...) Het reeds geciteerde gezang Verbum supernum, samen met een strofe van het gezang Lauda Sion, zijn eveneens duidelijk genoeg: In Verbum supernum luidt de tekst: Verbum supernum prodiens,
Nec Patris linquens dexteram,
(Het Woord komt van boven zonder de plaats der rechterhand des Vaders te verlaten). | |
[pagina 324]
| |
In Lauda Sion: In hac mensa novi Regis
Novum Pascha novae legis
Phase vetus terminat.
(Aan dit maal van de nieuwe Koning doet het Paaslam van het Nieuwe Verbond de oude tijd ophouden). Christus kan dus wel bij het Avondmaal ‘der glorien crone Cuenync’ genoemd worden, ja zelfs de variant ‘tlichaem in der glorien throne’ zou desnoods recht van bestaan hebben. Tenslotte kan De Roovere's versregel Niet vernieuwende tlichaem. maer der glorien crone Cuenync getoetst worden aan de uitspraak der theologen, waarin beweerd wordt, dat het lichaam van Christus ... wegens zijn verheerlijkte toestand niet kan veranderen (Maltha en Thuys, Kath. Dogmatiek, Roermond en Maaseik, 1951, 802).
d. V. 58: Dijn bloet in wijne Heeft De Roovere hier werkelijk het omgekeerde gezegd van wat bedoeld werd? Immers Zijn bloed veranderde niet in wijn, maar de wijn in Zijn bloed (Vgl. L.C. Michels, 158 en J.J. Mak, 169). In wijne kan ook een derde naamval zijn. De betekenis is dan: ‘Uw bloed in de wijn (aanwezig)’. Deze opvatting laat ons toe de tekst van De Roovere te handhaven. De vertaling past bovendien bij de betekenis van de volgende verzen. e. V. 58:[regelnummer]
... ... ... niet vader als dat
Den wijn verghync.maer dijn bloet in hem gheprent
Twee andere lezingen van deze tekst luiden: .... .... .... niet vorder als
Den wijn verghync.maer dijn bloet in hem gheprent
.... .... .... mitsgaders al dat
Den wijn verghync.maer dijn bloet in hem gheprent
De eerste lezing verdient de voorkeur, zoals uit het volgende zal blijken. Mitsgaders al dat lijkt niet origineel te zijn, want 59b komt inderdaad ‘in de lucht te hangen’; verder gaat de tegenstelling in Vv. 58-59 niet/maer verloren. Deze verzen zijn daardoor niet meer analoog aan 56, waarin ook niet/maer voorkomt. Mitsgaders al dat, met de betekenis ‘terzelfder tijd dat’ (Michels, 158) heeft misschien zijn ontstaan te danken aan de variant niet vorder als dat, immers beide varianten betekenen ongeveer hetzelfde: Ik vat vorder als bijwoord op, met de betekenis ‘eerder’, zodat deze variant betekent: ‘niet eerder dat, niet alvorens dat’. Op zijn beurt kan niet vorder als dat een verschrijving zijn van niet vader als dat of heeft de kopiist het ook voor hem moeilijke ‘vader’ maar veranderd? Of ‘vader’ als een vocatief te beschouwen is, waarmee Christus wordt toegesproken, heeft mij niet ten volle overtuigd. J.J. Mak aanvaardt ‘met de grootst mogelijke reserve’ deze mening van Michels (vgl. Michels, 158 en Mak, 170). De betekenis van vader hangt m.i. zeer nauw samen met het daarop onmiddellijk volgende als dat. Deze twee woorden beschouw ik als voegwoordelijk gebruikt, met de temporale betekenis: toen, zodra. Zo worden ze vertaald in het Mnl. Wdb. 1, 373-374. | |
[pagina 325]
| |
Bovendien komt naar mijn mening deze passage meer tot zijn recht, als men meer nadruk wil leggen op het parallellisme in v. 56 en v. 58-59. Niet alleen steunen de beide niet/maer's elkaar in syntactisch opzicht, maar ook de betekenissen van beide teksten vertonen iets gemeenschappelijks. Om precies te zijn, gaat het om V. 56a: Niet vernieuwende tlichaem V. 58b-59a:[regelnummer]
............niet vader als dat
Den wijn verghync.
De betekenis van vernieuwende (zie boven) heeft een pendant in die van vader. Het woord ‘vader’ lijkt mij een diepere connectie met ‘bloet’ te hebben: de functie van vader, nl. vader zijn duidt op het voortbrengen van een nieuw wezen: zijn kind is zijn bloedverwant: het kind is van zijn bloed. Men kan zich terecht afvragen, of De Roovere met de combinatie bloet... vader in dezelfde versregel reageerde op bepaalde beterodoxe opvattingen, die in de omzetting van brood en wijn een soort parallel van de menswording van Christus zochten (Vgl. Maltha en Thuys, Kath. Dogmatiek. Roermond en Maaseik 1951, 780). De Catechismus van het concilie van Trente, Pars Secunda, Cap. iv, no 39, wijst blijkbaar op de actualiteit van dergelijke opvattingen. O.a. kunnen wij daar lezen: Conversio quae fit in Eucharistia ut caute populis explicanda: het volk moest op een voorzichtige wijze op de hoogte worden gebracht van de verandering, die in de Eucharistie plaats heeft. Inzonderheid is de volgende tekst voor ons van belang: ‘Neque enim Christus aut generatur, aut mutatus, aut augescit, sed in una substantia totus permanet’: Christus wordt (in de Eucharistie) immers niet voortgebracht, hij wordt niet veranderd, hij vermeerdert zich niet, maar Hij blijft in de ene wezenheid heel. Wij zien dus, dat de kerk de gedachte van het tot stand komen van een ander wezen in de Eucharistie bestreedGa naar voetnoot1. De Roovere wil blijkbaar in v. 58-59 uitdrukken, dat Christus niet de vaderrol kan worden toegeschreven bij het aanwezig zijn van zijn bloed in de wijn, toen de wijn ophield te bestaan: zijn bloed werd de wijn ingeprent: was onder de gedaante van wijn. Ruusbroec ontkent uitdrukkelijk het vader zijn van Christus (Mnl. Wdb. 8, 1141-1142 s.v. vaderlycheit: de toestand van vader zijn, het vader zijn): Al dat is ende al dat hi (de Vader) hevet, dat gevet hi den Sone, sonder allene die eyghenscap der vaderlicheit: dat blijft hi selve. De invloed van Ruusbroec op De Roovere werd reeds besproken. Deze is waarschijnlijk ook hier niet uitgesloten. De Drievuldigheidsleer was bovendien bekend. Iedere gelovige hoorde te weten, dat Christus onder de gedaante van wijn volledig aanwezig is. De bekende hymne Lauda Sion bezingt dit geloofspunt: Dit feit moge mede oorzaak geweest zijn, dat De Roovere in de context ... bloet in wijne. niet vader als dat Den wijn verghync het vaderschap van Christus ontkennend beoordeelt. De werkelijk tegenwoordigheid van Christus als persoon in (onder de gedaante van) wijn, betekende voor de gelovige dichter niet, dat er sprake is van Christus als van een ander iemand: Hij was dezelfde, ‘die doe daer zat’, ‘die daer sprac dranc ende hat’. Hij was bij het uitspreken van de woorden van het Avondmaal niet vader | |
[pagina 326]
| |
geworden van een ander iemand, een ander ik, een ander persoon. Samenvattend is het essentiële van De Roovere's woorden: Alhoewel de Eucharistie Christus' eigen vlees en bloed was, toch kan niet gezegd worden, dat dit betekende, dat deze een kind van hem was: Hij was niet vader, Hij bracht geen nieuw lichaam tot stand. Uit het voorafgaande moge blijken, dat de paradoxale versregels van De Roovere bij nader onderzoek niet corrupt zijn of ‘omgekeerd’ bedoeld zijn. De eigenschap van het paradoxaal zijn is voor onze ‘Vlaamse Doctoor’ inherent aan het wonderlic ghebenedijt sacrament. De vv. 54-59 betekenen dan - men houde rekening met het mysterie - Toen veranderde de substantie van het brood in de zuivere Substantie van Uw lichaam, die toen daar zat, niet door een nieuw lichaam voort te brengen, maar (U was) Koning van de luisterrijke heerlijkheid, die daar sprak, dronk en at Uw bloed (was) onder de gedaante van wijn, niet door vader te zijn toen de wijn verging. Uw bloed was in de wijn geprent... l. peeters |
|