De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Vondels, ‘Hollantsche Transformatie’Een van de bekendste spotprenten met een hekeldicht van Vondel is de zinneprent op de overwinning van de contraremonstranten in het jaar 1618, ook wel genoemd de prent op de Hollantsche Transformatie, naar de titel van de derde uitgave. Bij de eerste en tweede uitgave heette de plaat: Op de jonghste Hollantsche Transformatie; bij de vierde werd de titel weggelaten; bij de vijfde en zesde druk plaatsten de uitgevers er Op de Waegschael bij en later steeds Op de Waag-schaal. De prent dankt haar bekendheid onder meer aan het feit dat ze een belangrijk moment in onze vaderlandse geschiedenis der zeventiende eeuw treffend en puntig van kommentaar voorziet; ze wordt daarom aangetroffen in verschillende geschiedenisboeken voor de middelbare school, vanzelfsprekend in platenatlassen, en daarenboven nog in letterkundige school- en handboeken. Waarschijnlijk is het voornamelijk de kombinatie geweest van deze historische prent met een hekelvers van Vondel, die de uitgevers van al die boeken ertoe bracht er een plaats aan-te geven. Een gevolg hiervan is dat velen juist dit gedicht van Vondel uit het hoofd kennen: Gommer en Armijn te Hoof
Dongen om het recht Geloof
Yders inghebracht bescheyt
In de weegh-schael wert geleyt..
Toch is totnutoe de vraag, hoe de graveur van de prent tot deze voorstelling van zaken is gekomen, onbeantwoord gebleven. En op de vraag in welk jaar gravure en gedicht werden vervaardigd, is door degenen die zich met deze materie hebben beziggehouden, verschillend geantwoord.
Om de laatste kwestie het eerst aan te roeren: Geeraerdt Brandt vermeldt in zijn biografie van Vondel van 1682 als jaar van vervaardiging 1618. Zoals bekend, is Brandt echter niet steeds volkomen betrouwbaar; mochten er dus bezwaren rijzen tegen het feit dat Vondel reeds zo vroeg kritisch stond ten aanzien van de openlijke geschillen op het punt van de godsdienst en van de neiging tot overheersen bij de contraremorstrantse faktie, dan was het te verwachten dat Brandts getuigenis gemakkelijk verworpen zou worden. De aangeduide bezwaren kwamen inderdaad en wel voornamelijk van dr. P. LeendertzGa naar voetnoot1 en M. de JongGa naar voetnoot2. Leendertz meende, dat de prent wel in 1618 getekend en gesneden moest zijn, omdat door het open raam aan de rechterzijde een uitzicht wordt geboden op de Neude te Utrecht, waar juist de waardgelders worden afgedankt. Hij betwijfelde evenwel, dat Vondels hekeldicht in dit jaar geschreven zou zijn en ook dus, dat de prent in 1618 werkelijk verschenen was. Immers, aldus zijn redenering, beide, spotprent en gedicht, zijn zo scherp hekelend, dat het moeilijk is aan te nemen, dat iemand de moed zou hebben opgebracht ze publiek te maken. In 1619 werd een portret van Hogerbeets verspreid met een latijns gedicht van Scriverius. Hoewel het gedicht | |
[pagina 303]
| |
de kwaliteiten van Hogerbeets aanprees en dus slechts indirekt de vijanden der remonstranten kritiseerde, werd er een boete opgelegd van f. 200.- Wel een bewijs hoe fel de magistraat - daarbij ongetwijfeld gesteund en geadviseerd door aktieve contraremonstrantse predikanten - erop uit was elke kritiek op haar beleid te straffen. Maar Leendertz had nóg een argument: hij vond het onaannemelijk dat Vondel reeds zo vroeg openlijk partij gekozen zou hebben in het geschil. Voor de doopsgezinde dichter was er in die jaren nog geen enkele reden zich met de strijd in de hervormde kerk te bemoeien. Alle toonaangevende dichters hielden zich erbuiten en in mei 1618 huldigden immers zowel de kamer in liefde bloeyende als de Academie en de Brabantse kamer het wit lavendel Prins Maurits bij zijn intocht in Amsterdam. Uit het werk van Vondel in die jaren zou geen sympathie met de remonstranten blijken; zelfs zou uit de opdracht van Hierusalem Verwoest met zijn lof voor de overheden wel eens afgeleid kunnen worden, dat Vondel in het geheel niet aan de remonstrantse zijde stond vóór 1620. Leendertz' konklusie is dan, dat de prent wél in 1618 werd gesneden, maar dat ze werd bewaard tot de ergste beroering rond de godsdienststrijd wat zou zijn geluwd. Vondel zou dan - na het verschijnen van de Palamedes - opdracht gekregen hebben de prent van poëtisch commentaar te voorzien. M. de Jong trachtte uit de innerlijke kenmerken van het gedicht aan te tonen, dat de Hollantsche Transformatie niet van Vondel is. Deze zou het politiek inzicht en de politieke zelfbeheersing gemist hebben, die vereist is om een dergelijk hekeldicht te schrijven. Eerst door en na de verschuiving in de Amsterdamse vroedschap naar een libertijnse meerderheid in 1622 kon Vondel de dichter worden van de ecclesiasticana en pas daarna van de oldebarneveltiana.
Mijns inziens terecht handhaafde dr. G. KazemierGa naar voetnoot1 Brandts getuigenis ten aanzien van het jaar 1618 en van Vondels dichterschap van Hollantsche Transformatie. Uit ‘Davids Lof-zangh van Hierusalem: Die heerlycke en heylige Stadt Gods. Of een poëtische uytbreydinge over den 122.Psalm’, afgedrukt na Hierusalem Verwoest en dus waarschijnlijk geschreven vóór 20 januari 1620, de datum van de Opdracht, toonde hij aan dat Vondel toen reeds afwijzend stond tegenover het leerstuk van de predestinatie. Vondel kan dus zeker in 1618 een politieke en religieuze satire hebben gedicht, in het bijzonder een die wel van poëtisch raffinement, maar daarom nog niet van ‘politiek inzicht en politieke beheersing’ getuigt, zoals M. de Jong meende.
Bij alle beschouwingen over prent en gedicht heeft steeds de gedachte meegespeeld dat Vondels kommentaar niet zo scherp was als de voorstellingswijze van de tekenaar. Nu lijkt het een eenvoudige zaak de felheid en scherpte van Vondels expressie te beoordelen; wezenlijk voor een allusief gedicht is evenwel dat het een zeer ruime marge van interpretatiemogelijkheden openlaat en dat daarmede zelfs zeer nadrukkelijk rekening is gehouden. Niet-tijdgenoten van een satiredichter dienen nog met een ander punt rekening te houden. Ex professo doet de hekeldichter steeds een beroep op een ruime, vóórkennis van zaken bij zijn lezers en hij vindt er zijn grootste genoegen in zó dubbelzinnig te zijn, dat zijn slachtoffer schijnbaar met ‘een vossestaart wordt gege- | |
[pagina 304]
| |
seld’, in werkelijkheid met een van stekels voorziene karwats. De voorkennis van het eigentijdse publiek komt voort uit de vertrouwdheid met de situatie, met de hebbelijkheden en onhebbelijkheden van de doorgelichte figuren, maar ook met het materiaal waarvan de tekenaar en de schotschrijver gebruikmaken: emblemata, symbolen, topoi. In dit licht gezien is het van belang eventuele voorstadia van een prent of een hekeldicht te bezitten, of ook het voorbeeld, het model, waarnaar tekenaar of dichter hebben gearbeid. Een model heeft dezelfde concentrerende waarde als een symbool, althans wanneer het bij het publiek bekend is: effekten en waarden, in het voorbeeld aanwezig, worden dan overgedragen op de navolging; associaties met de voorstellingswijze in het model worden door de kreatieve geest van de tekenaar en de dichter gemakkelijk aangewend en door de beschouwers-lezers zonder moeite ontdekt. Niet-tijdgenoten die zich willen beperken tot de textuele gegevens van een spotvers bij een prent, doen de dichter onrecht; ze doen dit a fortiori omdat ze toch al zoveel gegevens moeten ontberen, die de tijdgenoot tot zijn beschikking had. Het lijkt mij toe, dat zij juist bijzondere waarde moeten hechten en aandacht schenken aan alle extra-textuele gegevens waarover kan worden beschikt.
Leendertz suggereerde dat S. Savery - volgens F. Muller de tekenaar van de prent op de Hollantsche TransformatieGa naar voetnoot1 - tot zijn voorstelling van zaken kwam onder invloed van het pamflet Weegh-Schael van Taurinus. Dit schotschrift van 1617 werd verschillende malen herdrukt en maakte veel opgang; ook verschenen er enkele contra-pamfletten. Hoezeer de Staten-Generaal gebrand waren op aanhouding van de schrijver, blijkt wel uit het hoge bedrag van de boete op zijn hoofd -f 1000.- Is er echter wel grond aan te nemen, dat Savery het idee voor de prent opdeed uit Taurinus' geschrift? Uit de inhoud ervan blijkt dat de schrijver niet zozeer dacht aan de grote waag, bij verschillende steden voor het wegen van goederen in gebruik, maar eerder aan de goudschaaltjes van de juwelier of de weegschalen van de apotheker. Het fijn afwegen en overwegen heeft hem het symbool aan de hand gedaan en de titel ingegeven. Om met zijn eigen woorden uit de inleiding tot het pamflet te spreken:... 't welck een van de meeste Redenen is, daer door ick my hebben laten beweghen deze Weegh-schale, om alles wel te overweghen, te laten bereyden.' (curs. van mij.)
Savery's aanleiding tot het tekenen van de weegschaal-prent was een oude spotprent op de reformatie en haar tegenspelers in de Roomse Kerk, een gravure die - als de Hollantsche Transformatie - in folio is vervaardigd. Ze stelt voor de overwinning van de reformatoren op het pausdom en de papisten door het Boek. Het is geen bijzonder knappe tekening, al staat het buiten kijf dat de tekenaar raak wist te typeren en dat hij zich bovendien bewust bezighield met de kompositie van zijn plaat. Het zou trouwens onbillijk zijn te vergeten, dat de prent dateert van 1562, dat hij dus meer dan vijftig jaar ouder is dan de prent van Savery.
De bedoelde spotprent is een franse uitgave, waarschijnlijk uitgekomen te GenèveGa naar voetnoot2; | |
[pagina 305]
| |
een bijbehorend gedicht is van 1562. Er bestaat ook een nederlandse versie van, gesigneerd G. Valk, met een nederlands gedicht zonder datum.Ga naar voetnoot1 Er zijn naar mijn oordeel duidelijke aanwijzingen dat de franse plaat de oudste is. De figuren op die franse prent zijn verdeeld in twee groepen, die de twee kampen vertegenwoordigen. De gereformeerden, rechts, zijn in stemmig zwart gekleed; we lezen op de vloer de namen van Marot, Calvijn, Luther en Beza (van rechts naar links). De katholieken zijn - bij gebrek aan kleuren - in verschillende nuanceringen van grijs geportretteerd; namen staan er bij deze figuren niet, maar de tekst van het hekeldicht onder de plaat verstrekt daarover gegevens. Het belangrijkste personage is Alphonsus de Gastro, staande op de weegschaal. Deze minderbroeder en theoloog - geboren 1495 te Zamora (Leon, Spanie) en gestorven te Brussel in 1558 - was drieënveertig jaar lang biechtvader en adviseur van Karel V en Pilips II en daarenboven hofprediker. Als peritus maakte hij de vierde zitting van het Concilie van Trente mee. Zijn werken typeren hem wel als een bijzonder sterk en onverzoenlijk tegenstander van de gereformeerden: Adversus omnes haereses (Keulen, 1539) en De justa haereticorum punitione (Salamanca, 1547). Verder worden genoemd Clète, waarschijnlijk paus Cletus of Anacletus II (Pierloni), in 1130 door veertien kardinalen gekozen als tegenpaus, om kardinaal Gregorius, de latere paus Innocentius II, te ontgaan. Deze Cletus stond bekend om zijn wereldsgezindheid en zijn eerzucht. Daarna komen in volgorde ‘Pie’ en ‘Alexander’. Met de eerste is zonder twijfel bedoeld paus Pius IV (Giovanni Angelo Medici), de zoon van een medicus, die regeerde van 1559-1565. Hij nam krachtig de uitvoering van het Trents Concilie ter hand en was dus de grote tegenspeler in 1562, het jaar van vervaardiging der prent. Met Alexander kan wel niemand anders bedoeld zijn dan de beruchte paus Alexander VI (Rodrigo Lenzuoli Borgia; 1492-1503), die door zijn schandelijk gedrag zoveel ergernis verwekte. Voorts is het mogelijk dat ook de neef van paus Pius IV, kardinaal Carolus Borromaeus, naast de paus op de troon staat afgebeeld, hoewel zijn naam niet wordt genoemd. Opmerkelijk is de statige rust van de protestanten, uitgedrukt door de vele vertikalen en horizontalen en de haast geometrische opbouw van de groep. De wat gebogen arm van Marot, het betogende gebaar van Calvijn en de oplichtende bontkraagjes doorbreken dit lijnenspel. Het wordt echter sterk gesteund door de sprekende staande lijnen van het boek - de Bijbel! - op de weegschaal en de zware, afsluitende donkere lijn boven de zittende figuren tegen de rechterwand. In de groep aan die zijde ontstaat daardoor een evenwichtige ritmiek, die volgehouden wordt tot in de onderste plooien der gewaden, tot in de schoenen zelfs, en in het raam op de achtergrond, dat aan het geheel een extra-accent verleent van afgemetenheid, van bezonkenheid en overtuigende rust. De scène is in dit gedeelte als een parafraze van het motto: Hier staan wij, we kunnen niet anders! Daartegenover de groep der papisten: een blok met een geheel andere opbouw, dynamisch, onrustig, zelfs wanordelijk. Dominanten zijn de bewegende lijnen van de menniksfiguur in het midden - Sint Franciscus van Assisië - en die van het zwarte duiveltje onderaan de schaal. Maar de misdienaar met zijn bel op de voorgrond, de knie- | |
[pagina 306]
| |
lende boeteling naast hem - Alexander VIGa naar voetnoot1 - de gebarenmakende en bijna handenwringende geestelijken met hun verscheidenheid van gewaden en hoofddeksels, hun geschoren kruinen, hun koorden, tressen, kruisen en erbovenuit de figuur van de paus - Pius IV - tussen twee kardinalen, alles ondersteunt de dynamische ritmiek die onrust en onzekerheid suggereert, ten overstaan van de zekerheid en rust aan de overzijde. De papisten zijn in paniek, weten op het ‘doorslaande’ argument der protestanten niet het juiste antwoord te vinden; aan hun zijde is het een ‘capharnaüm’, een warboel! De tegenstelling is zo sterk aangehouden, dat de ruimte verdeeld wordt in twee helften. De poging in het midden, op de vloer, een binding tot stand te brengen, is slechts ten dele geslaagd. De tekenaar offerde daarbij namelijk iets op: de natuurlijke lichtval door het raam.
Het hekeldicht onder de prent is niet veel meer dan de tekst van een ‘explicateur’; de hoofdgedachte wordt er zonder veel omhaal in uitgedrukt; On peut voir en cette peinture
Le grand combat de L'antechrist
Tachand de mettre à sepulture
L'Evangile de Jesus Christ
5[regelnummer]
On voit satan sous la balance
Ou il fait un tres grand effort
Tirant avec vehemence
Mais il n'et pourtant assés fort
Castro qui voit la grande peine
10[regelnummer]
Qu'a Satan apres son cordeau
Monte sus le pend à la chaine
Mais il ne fait que battre leau
L'Antechrist veut faire dèpendre
Tout son choix de la pessenteur
15[regelnummer]
Bèze se resoud de deffendre
L'Evangile avec grand ardeur
Les clefs la Couronne ou Thiare
Les effort de chaque Caphars
Le breviaire et le fanfare
20[regelnummer]
Tout est leger à Cest egard
Bref les papaux font leur possible
Ils y portent jusques aux croix
Mais Calvin n'i veut que la Bible
Elle seule emporte le poids
| |
[pagina 1*]
| |
(Foto-Commisie Rijksmuseum, Amsterdam)
| |
[pagina 2*]
| |
Franse spotprent van 1562
(Foto P. George, Genève) | |
[pagina 3*]
| |
Rijksprentenkabinet nr. F.M. 429
(Foto-Commissie Rijksmuseum, Amsterdam) | |
[pagina 307]
| |
25[regelnummer]
Clete se lamente et soûpire
Qu'il se voit Vaincus tout à net
St François ne fait que Maudire
Sous la pointe de son Bonnet
Pie comm'un vray temeraire
30[regelnummer]
Se promet infailliblement
Que Castro feroit grand affaire
Mais il se trompe entierement
Alexandre Vient a leur ayde
Resolu de les soulager
35[regelnummer]
Sagenouille Mais son ayde
Comme tout le reste est leger
On peut donc dire avec justice
Que tous les dogmes des humains
Le stratageme et L'artifice
40[regelnummer]
Contre L'Evangile son vains.
1562
De tekst geeft dus enkel nieuwe elementen voorzover het de figuren in het katholieke kamp betreft. In onmiddellijke aansluiting op de plaat heeft de schrijver zich sterk aan de bovengenoemde tegenstelling gebonden. De verzen aan de gereformeerde groep gewijd, zijn sober; ze zijn daarenboven weinig talrijk. De panische onrust bij de papisten wordt nog eens onderstreept door de vele, als opeengestapelde, beschrijvende verzen waarin details betreffende de linkergroep worden geïnterpreteerd. Het thema wordt expliciet en konklusief gesteld in de laatste strofe: ‘tous les dogmes des humains, Le stratageme et L'artifice Contre L'Evangile son vains.’ In de verzen 15/16 en 23/24 was het reeds aangekondigd. In het thema wordt zonder twijfel gezinspeeld op Alphonsus de Castro's aandeel in de beraadslagingen van de vierde zitting van het Trents Concilie. Hij droeg namelijk als vertegenwoordiger van kardinaal Grennis in belangrijke mats bij tot het uiteindelijk resultaat van de discussies omtrent de bronnen van het geloof. Het was op zijn suggestie, dat, na een gloedvolle verdediging zijnerzijds, aan het dekreet ‘De Canonicis Scripturis’ de zinsnede werd toegevoegd: ‘praeter hos sacros libros multa alia sunt tenenda quae scripta non sunt, sed observantur Ecclesiae autoritate.’Ga naar voetnoot1 Het valt niet moeilijk in het thema van P. Magiter's prent als aanleiding juist deze stelling van Alphonsus de Castro te ontdekker. Een en ander neemt echter niet weg dat de franse prent over het hoofd van De Castro heen hoger mikt, naar de ‘antechrist’. De Castro is echter de voornaamste figuur in de strijd met Beza en Calvijn; deze drie zijn het die ‘dongen om het recht Geloof.’ (zie vv. 9/12 en vv. 29/33!) De franse spotprent vond in G. Valk een kopiïst, en een zeer bekwame. Hij loste op de eerste plaats de overgang tussen de beide groepen op door de schaduwpartijen | |
[pagina 308]
| |
op de vloer natuurlijker te maken en in het protestante kamp de figuren in de voorgrond los te maken van de zittende personen in de achtergrond. Hoewel hij zich trouw hield aan de voorstellingswijze van zijn voorbeeld, wist hij door een fijne afwerking en een nauwkeurige detaillering de prent nog in waarde te doen stijgen. Hij liet enkele zaken echter geheel weg: het kleine duiveltje, ‘satan’ onderaan de linkerschaal, en de in de plaat gegraveerde namen van Beza, Calvijn, Luther en Marot. Er is met het duiveltje iets bijzonders aan de hand; het is namelijk op de franse prent pas láter gegraveerd, nadat de gehele vloer gereed was. Mogelijk is de spotprent eerst uitgegeven zónder satan onderaan de weegschaal (én zonder de namen van de gereformeerde voormannen). Daarna zou de prent uitgegeven kunnen zijn mét het duiveltje en mét de namen. Heeft G. Valk dan een afdruk voor zich gehad van de eerste druk? Zeker is, dat hij een vastere hand bezat en een scherper oog dan P. Magiter. Men zou natuurlijk de mogelijkheid moeten overwegen, dat de nederlandse prent onder was dan de franse en dat P. Magiter de kopiïst was en niet G. Valk. Dit lijkt mij echter uitgesloten. Had Magiter namelijk de nederlandse plaat voor zich gehad, dan zou hij - bij een dergelijke minutieuze overname - de vloer nooit zo stuntelig hebben kunnen oplossen. Maar vooral: achter de rechterschaal wordt de figuur van Beza voorgesteld op de franse prent. De nederlander noemt deze figuur ‘de Beemse Hus’. Welnu, het is onvoorstelbaar dat men in Genéve een prent op de markt kon brengen in 1562, waarop men bij de figuur van Hus de naam ‘Bèze’ had gegraveerd! Dat de nederlandse zinneprent een kopie is, kan eveneens blijken uit het gedicht dat eronder staat. Verschillende details op de plaat worden namelijk in de franse versie verklaard of béter uitgelegd: de nederlander laat de beschouwer op verschillende punten gissen. Het nederlandse rijmwerk, dat van niet al te hoge kwaliteit is, luidt: Hier strykt en swymt voor Christus d'Antichrist,
Hier wykt de kroon voor heylige papieren.
Hier breekt de helle Son Door dikke mist,
Hier pronkt en blinkt de Waerheyt met laurieren.
5[regelnummer]
De Beemse Hùs, die groote martelaar
Wil dat de schrift alleen staa in syn schaalen
Mits wykt naa hem door swaart de bevenaar
Wat moijle doen de moede Cardinaalen.
Silvester schreut en siet syn aes te light,
10[regelnummer]
dat Luter komt met schrift en Christus wetten.
En Pius treurt dat Castro niet vtright
Om tegen Schrift en Christus sigh te setten.
Calvinus staet en doet hem overstaan
Door 't groot gewight der Goddelyke boeken:
15[regelnummer]
Hy siet de kraght van Cletus gardiaen,
Hy hoort Franciscus uijt syn kappe vloecken.
| |
[pagina 309]
| |
Haar trotse kroon, haar mijter valt te light
Met Cellebroers die snoo geschooren kruynen.
Ghy wort met boose toovery betight.
20[regelnummer]
Kom Alexander, van u seven duynen,
Paus Iut, die valt op straat in arrebeijt,
En is te swak om hier voor eerst te helpen,
Loyola aan syn been geschooten leyt
hy smeekt het beelt van lacob met de schelpen.Ga naar voetnoot1
De tegenstelling Castro-Beza, Calvijn komt hier in het geheel niet tot haar recht; de vermelding van Silvester (v. 9) en van Cletus (v-15) hangt volkomen in de lucht. Wie ‘Cletus gardiaen’ mag zijn, blijft een raadsel. Paus Alexander VI, op de franse prent duidelijk gekenmerkt als de knielende boeteling kan door geen nederlandse lezer teruggevonden worden op de zinneprent van G. Valk. Wél worden enkele nieuwe elementen toegevoegd, nl. in de laatste strofe. Maar ‘Paus Iut’ en ‘Loyola’ worden twee slagen in de lucht, omdat geen van beide figuren op da plaat te vinden zijn.
Savery heeft voor zijn Hollantsche Transformatie dus gebruik kunnen maken van de weegschaal-prent. Dat de franse versie mét het duiveltje ook op de nederlandse markt was, zou men misschien kunnen opmaken uit het voorkomen van een variantGa naar voetnoot2 waarbij de weegschaal door de hand Gods vanuit de hemel wordt vastgehouden. In de schalen bevinden zich links, voor een protestants kerkgebouw op een berg, Luther en Calvijn met de Bijbel; rechts, voor een roomse kerk in het dal, enkele monniken en geestelijken met hun attributen én de duivel. Eronder staat: Hier siet men Luter en Calvinus zegenpralen
Zy konnen met haar twee al 't Rooms gebroet ophalen
Schoon haar de Satan soekt te helpen in die noodt
Hy spant zyn kragten in en met zyn paardenpoot
Geklommen op de schaal staat evenwel verlegen
Zoo blyft op aard het zwaarste ook altyt'tzwaarste wegen
O stigters van den dienst der Godheid triumpheer
Lutherus en Calvijn u komt alleen de eer.
M.V.H.
De overeenkomst tussen Savery's plaat en de weegschaal-prent van P. Magiter is duidelijk. Afgezien van de hoofdgedachte, besloten in ‘het dingen om het recht Geloof’ met behulp van de waag, en het ‘dingen te Hoof’ (bij Magiter het hof van de Antechrist, de paus, en bij Savery het hof der staten), is er ook uiterlijk veel gemeenschappelijks. | |
[pagina 310]
| |
Het kan zijn dat de graveur zijn plaat onmiddellijk naar het franse voorbeeld heeft gestoken, zodat de nederlandse weegschaalprent spiegelbeeldig werd ten opzichte van de franse. Savery nam de drie plafondbalken en het plafond zelf over, maar maakte de balken nadrukkelijker; hij behield ook de centrale positie van de waag, het rechtopstaande boek en de twee tegenover elkaar staande kampen. Door de spiegelbeeldwerking kwam de verliezende partij rechts, de winnende links; omdat hij een toespeling wilde maken op de waardgeldersaffaire, moest hij een van beide muren openbreken om uitzicht te bieden op de Neude. De compositie van Savery is zeker beter geslaagd dan die van de fransman. Afgezien nog van het groter raffinement in de stilering en de afwerking der figuren, treft de sterke gebondenheid van het geheel. Savery's middelen om die eenheid en gebondenheid tot stand te brengen waren: het belichten en daardoor releveren van de balans, het doen overvloeien van de ene groep in de andere door het ‘hof’ op de achtergrond en de gekozen licht- en schaduwpartijen in dit deel van de gravure. Belangrijk is de plaats die toegekend wordt aan Arminius en Gomarus; daaruit blijkt immers dat voor de graveur de religieuze tegenstelling de ‘achtergrond’ vormt, de politieke tegenstelling daarentegen de ‘voorgrond’. Eveneens overgenomen is het motief van het opstapelen van allerlei schijnbaar irrelevante voorwerpen aan de ene zijde van de balans: ‘den Rock van d'Advocaet’ en ‘de Kussens van den Raet’, en aan de andere zijde de geschriften. Op beide prenten ligt hierin satirische kritiek besloten. Maar de hollandse heeft hier een dimensie méér: terwijl de franse immers uitgaat van de tegenstelling tussen futiele, onwezenlijke zaken en wezenlijke, zonder meer, betrekt Savery de politiek erbij. De ‘Rock’ en de ‘kussens’ verwijzen naar machtsverhoudingen op het staatkundig vlak. Interessant is, dat Calvijns Institutio christianae religionis op de voorgrond is geplaatst, maar dat Beza niet ontbreekt. M.i. betekent dit een teruggrijpen naar P. Magiters prent, waar Beza zelfs voornamer is dan Calvijn.Ga naar voetnoot1 Een geheel nieuw element is het invoeren van het Brennus-motiefGa naar voetnoot2: het zwaard op de schaal, die in het Brennusverhaal evenwel reeds láág hing. Het valt moeilijk zich te onttrekken aan de indruk dat Savery hierin een allusie verborg op de door Brennus gebruikte valse gewichten. In elk geval meen ik het ‘vae victis’, de overwonnenen toegeroepen, erin te horen klinken. Wat de ‘valse gewichten’ betreft: de Bijbel in de franse prent is zwaar genoeg om alle tegenkrachten te overwinnen, de geschriften van Calvijn en Beza worden te licht bevonden, blijken niet voldoende ‘doorslaande’ argumenten te bevatten. Vondel heeft in zijn hekeldicht wel een wat milder toon dan S. Savery in zijn gravure. Het meest bijtend is wel de titel, en die zou nog van de hand van de uitgeverdrukker kunnen zijn. Hollantsche Transformatie of liever Op de Jonghste Hollantsche Transformatie is enerzijds - nl. naar zijn inhoud - een reactie op de gebeurtenissen in | |
[pagina 311]
| |
Holland, het afdanken van de. waardgelders, de overwinning van de contraremon-stranten; anderzijds - nl. naar de vorm - is het ook een rechtstreekse reaktie op de franse spotprent. Die bekommentarieerde immers de re-formatie, die ondanks alle verwoede aanvallen der papisten stand kon houden door het Boek; S. Savery becommentarieert de omvorming der reformatie en dan op hollandse wijze. De begrippen ‘reformatie’ en ‘transformatie’ zonder meer gelijkstellen - zoals Leendertz doet -lijkt me uitgesloten. Wel is het aannemelijk dat Vondel - en dan zou dit tevens een argument zijn dat Vondel inderdaad aansprakelijk was voor de titel! - een toespeling wilde maken op de ‘transformatie’, de ‘verschopping’ van Armijn. (zie v.22) Dit woord wordt door Vondel in zijn voorrede tot Palamedes immers in die zin gebruikt: ‘Voorwaer na mijn oordeel heeft Naso dit geestigh in zijne transformatie te pas gebracht, overmits dit aertsschelmstuck eygentlijck tot de herscheppinge of verschoppinge behoort.’ Vers 22 heeft zeer nadrukkelijk associaties met de ‘schopstoel’, waarop een veroordeelde werd opgeheven om hem daarna met kracht in modder en drek te laten neerploffen. Geheel nieuw maar typerend voor Vondel is het sterk dramatizeren van het geval en het opwekken van de spanning door de ontleding van het gebeuren in fazen, die elkaar opvolgen als de onderdelen van een klassieke tragedie. In de eerste vier verzen wordt de expositie gegeven; daarop volgt de intrige, (v. 5-14) waarin het voor Gomarus steeds slechter dreigt te zullen gaan en dus voor Arminius steeds gunstiger. Toch geeft Vondel daarin, enkele prospektieve motieven en wel in vv. 5/6, dus onmiddellijk aan het begin van dit onderdeel: Doctor Gommer arme knecht
haddet met den eersten slecht..
Hier is het moment dat door de dichter voor het eerst kleur wordt bekend; door de sarkastische uitroep ‘arme knecht!’ weet de lezer nu aan welke zijde Vondel eigenlijk staat. Tevens wordt in die verzen aangekondigd, dat de haan van de ‘arme knecht’ later koning zal gaan kraaien. De lezer voorvoelt immers het omslaan van de verhoudingen. De ‘staetveranderinghe’ vindt plaats in de vv. 15-20. Gommer sach vast heen en gins
Tot soo langh mijn Heer de Prins
Gommers zijd' (die boven hing)
Troosten met zijn stale Kling,
Die soo Swaer was van gewicht,
Dat al 't ander viel te licht.
Vondel stelt hier nogmaals expliciet, dat Gomarus eerst aan de verliezende hand was - Gommers zijd' (die boven hing) -, met de bedoeling nu de katastrofe voor Arminius des te pakkender te maken. Het slot is weer sterk sarkastisch, omdat Arminius van de schopstoel neerploft, niet als gevolg van het overwicht van Calvijns Institutio, maar door de aktie van de Prins; het volgt logisch op het voorafgaande. In verband met zoëven aangeduide sarkasmeis het duidelijk, dat ‘Gommers pop’ zaker niet slaat op de beeltenis van Gomarus, maar op de afgod, van Geneven', Cal- | |
[pagina 312]
| |
vijn. Vondel sluit zich hier trouwens weer aan bij de tekenaar, die duidelijk maakt, dat Calvijn het zwaard van node heeft. Als de eigentijdse lezer de franse tekst kende, kan hij erbij gedacht hebben: On peut donc dire avec justice
Que tous les dogmes des humains
Les stratageme et L'artifice
Contre L'Evangille son vains...
Maar dan niet zonder de nodige bitterheid! Terugkerend tot Vondel: zijn satire is zeker milder dan die van de tekenaar, inzoverre beide als gescheiden te denken zijn. Het is evenwel niet langer vol te houden, dat Vondel lang na 1618 pas afkerig gestaan zou hebben tegenover de leer van Calvijn en in het bijzonder tegenover het optreden van Gomarus en de zijnen. Dit maakt Vondel nog wel niet tot sympathizant met de Arminianen in 1618; men krijgt veeleer de indruk dat Vondel in dit vroege jaar reeds sterk de neiging had partij te trekken vóór de zwakkeren en tégen elkeen die zijn opvattingen met gebruikmaking van politieke middelen wilde laten prevaleren. Dat hij in 1618 de leer der predestinatie reeds als onaanvaardbaar kán hebben beschouwd, is zeker; in hoeverre Vondel in dit jaar bereid was ook in het openbaar er stelling tegen te nemen, weten we niet. Het is waarschijnlijk, dat hij met deze innerlijke overtuiging pas voor het forum der openbaarheid trad, toen volgens hem de rechtvaardigheid geweld aangedaan was... Nijmegen. n. wingaards |
|