De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| ||||||||||
[Nummer 5]Substantief + substantief in Modern Algemeen Nederlands
| ||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||
substantiva zullen noemen en die distinct is van andere woordsoorten zoals die der persoonsnamen en die der adjectiva. Dit houdt in, dat samengestelde substantiva worden onderscheiden en dat voorts vierGa naar voetnoot1 geheel productieve typen substantiva kunnen worden aangewezen, nl. de typen: huis, huizen, huisje, huisjes. Voor de algemeen-theoretische basis waarvan wordt uitgegaan, wordt verwezen naar enkele recente publicaties op het gebied van morfologie en syntaxisGa naar voetnoot2. Het materiaal waarop dit artikel berust is hoofdzakelijk afkomstig van informanten; als zodanig traden op zowel de auteur zelf als zijn gezin. Bovendien werd gebruik gemaakt van een aantal recente nummers van de airmail-editie van de Nieuwe Rotterdamse Courant. Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd, dat de ondertitel van ons artikel luidt: begin van syntactische beschrijving. De bedoeling hiervan is aan te geven, dat te verwachten is, dat bij voortgezet onderzoek de hier bereikte resultaten op bepaalde punten zullen moeten worden aangevuld en gewijzigd. | ||||||||||
IIVoert men de volgende symbolen in: N voor substantief, Ns voor enkelvoudig substantief, Np voor meervoudig substantief, + voor verbinding, dan kunnen de regels voor de vorming van woordgroepen van het type substantief + substantief in het volgende schema worden samengevat:Schema 1
Een klein aantal gevallen zijn niet in het schema gerepresenteerd. In de eerste plaats gevallen als tonnen gouds en sommen gelds, indien tenminste gouds en gelds inderdaad beide nog als substantiva kunnen gelden. Nog weer andere vragen roept verder de | ||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||
serie slands munt, slands financiën, swerelds lot en stevens nevels opGa naar voetnoot1. Is slands c.s. te beschouwen als één of als twee woordenGa naar voetnoot2 en als men tot de slotsom komt dat slands één woord is, is het dan als een substantivum te beschouwen? Hoewel er wellicht ruimte is voor een andere opvatting, zou ik er de voorkeur aan willen geven de laatstgenoemde vraag bevestigend te beantwoorden. Stelt men zich op dit standpunt, dan heeft men het gegeven schema op de volgende wijze uit te breiden (Ng = substantief met genitief-s). De stippellijn die in het schema 3 en 4 van 1 en 2 scheidt, geeft aan dat er een wezenlijk onderscheid bestaat tussen beide afdelingen, een onderscheid dat te vergelijken is met het onderscheid tussen het paradigmatische en het enumeratieve deel van de morfologische regelGa naar voetnoot3. Dit houdt in dat bij een volledige beschrijving de gevallen die onder 3 en 4 vallen, uitputtend moeten worden opgesomd. Hier zal er verder geen aandacht aan worden geschonken. Alvorens op de formele en semantische aspecten van de groepen gevormd volgens de regels 1 en 2 in te gaan, willen wij eerst op een regel wijzen, die impliciet is in de gegeven formulering. Deze regel is van negatieve aard en houdt in dat een enkelvoudig substantief niet als eerste lid kan optreden van een groep substantief + substantief. In groepen als een pond vlees, de kistjes sigaren, twee mud kolen zijn de daarin voorkomende substantiva niet met elkaar verbonden; het tweede is in alle gevallen verbonden met de woordgroep, die door de eerste twee leden wordt gevormd. Deze groepen vertonen de progressieveGa naar voetnoot4 structuur: | ||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||
Ook gevallen als linnen doeken doorbreken de hier gegeven regel niet. Vergelijking met leren lappen, katoenen jurken, wollen dekens e.d. leert dat linneti in de groep linen doeken niet beschouwd kan worden als een substantief. Dat geen suffix-ě optreedt zoals in leren, katoenen enz. hangt samen met het feit dat linnen reeds opeenschwa-vocaal uitgaat. Er zijn enige interessante gevallen die deze regel lijken te ontkrachten en die ik wederom aan prof. Schuitink dank:
Het komt mij voor dat de groepen in deze door prof. Schultink geconstrueerde zinnen toch niet de juistheid van de gestelde regel materieel aantasten, en wel omdat zowel semantisch als formeel deze groepen zich van normale Np + Ns- groepen lijken te onderscheiden. In alle drie groepen is er namelijk geen accent op het eerste lid, terwijl ook het eerste lid niet de maat aanduidt van hetgeen door het tweede substantief wordt genoemd. Een extra-probleem is gelegen in het feit dat de zinnen zijn geconstrueerd. Ik zelf zou i.p.v. rij huizen zeggen: huizenrij, terwijl ik in zin l. de voorkeur zou geven aan: als een beker melk. Nader onderzoek van het feitelijk gebruik zal ons waarschijnlijk in staat stellen een beter inzicht in dit soort gevallen te verwerven. De mogelijkheid van een aanvullende regel die aangeeft dat Ns + Ns- groepen onder speciale condities kunnen optreden, moet natuurlijk worden opengelaten. Formeel onderscheiden zich de Np + Ns en de Np + Np- groepen door hun accentuatie van composita gevormd op basis van twee substantiva. Terwijl bij de woordgroepen beide leden geaccentueerd worden, zijn de composita gekenmerkt door één hoofdaccent. Men vergelijke: ❘flessen ❘bier met: ❘fiessenbier, ❘lijstjes ❘woorden met: ❘woordenlijstjes, ❘rijen ❘huizen met ❘huizenrijen. Met het bovenstaande zijn de regels die voor de groep substantief + substantief gelden, nog geenszins volledig beschreven. Zoals wij in paragraaf 1 reeds opmerkten, moeten naast samengestelde ook nog substantiva in vier typen worden onderscheiden. De vraag rijst nu, in hoeverre al deze substantiva binnen de twee regels geformuleerd in schema 1 kunnen optreden. Samengestelde substantiva blijken dan in alle posities te kunnen voorkomen: scheepsladingen appelsap, kisten Havana-sigaren, maanden zwemles, blokken beukenhout enz. Wat de vier genoemde typen niet-samengestelde substantiva betreft ligt de zaak minder eenvoudig. Voert men verder de coëfficiënten 1 en 2 in, resp. voor de niet-diminutiva en de diminutiva, dan kunnen de meer gedetailleerde regels 1 en 2 op de volgende wijze worden geformuleerd: Hiermede wordt tot uudrukking gebracht, (1) dat naast glazen wijn, ook glaasjes wijn maar niet glazen wijntje en dat (2) naast kisten sigaren, zowel kistjes sigaren als kisten | ||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||
sigaartjes en kistjes sigaartjes kunnen voorkomen. Of zij in alle gevallen zullen voorkomen, hangt niet van grammaticale, maar van buiten de taal gelegen omstandigheden af. Wel is het mogelijk linguïstisch iets te zeggen over de onderlinge frequentie van de typen waarvan kisten sigaren, kisten sigaartjes, kistjes sigaren en kistjes sigaartjes voorbeelden zijn. Daarvoor kan nl. gebruik gemaakt worden van de onderscheiding merkmallos/merkmalhaltig, waarvan de vruchtbaarheid en de verreikendheid, zo niet de universaliteit door JakobsonGa naar voetnoot1 en recentelijk in sterk uitgewerkte vorm door GreenbergGa naar voetnoot2 is aangetoond. Indien aangenomen kan worden - en er zijn goede argumenten die hiervoor pleiten-, dat het type kistje de merkmalhaltige categorie vertegenwoordigt ten opzichte van het type kist, en dat het type kisten eveneens merkmalhaltig is t.o.v. kist, dan zou kistjes de dubbelgekenmerkte categorie zijn. Naar Greenberg heeft waargenomen, is in het algemeen de frequentie van de gekenmerkte vormen lager dan die van de niet-gekenmerkte. In het licht hiervan is het begrijpelijk dat woordgroepen van het type kistjes sigaartjes in het door ons tot dusver verzamelde materiaal in verhouding tot de andere typen zeldzaam zijn, en dat daarentegen groepen van het type kisten sigaren de hoogste frequentie vertonen. Een speciaal opgezet frequentie-onderzoek zal op dit punt definitieve gegevens kunnen verschaffen. Ook bij de bepaling van het semantisch karakter van de substantief-groepen verricht de onderscheiding merkmallos/merkmalhaltig goede diensten. Zoals hierboven reeds opgemerkt is kan als Ns in groepen gevormd volgens regel 1 geen substantief van het type huisje voorkomen; wel kruiken wijn dus, maar niet kruiken wijntje. Hoe men ook zoekt naar een situatie of contekst, waarin een combinatie met een substantief van het wijntje-type als tweede lid mogelijk zou zijn, men slaagt er niet in deze te vinden. Men staat hier kennelijk voor een linguïstische wetmatigheid. Deze wetmatigheid is te beschouwen als het gevolg van twee factoren die beide van semantische aard zijn nl. de specifieke inhoud die groepen van dit type hebben, en de specifieke betekenis die aan woorden van het type wijntje eigen is. Nu is het sinds lang gebruikelijk om te beweren dat als enkelvoudig substantief in woordgroepen als kruiken wijn alleen stofnamen of een collectiviteit aanduidende subslantiva kunnen voorkomenGa naar voetnoot3. Het komt ons voor, dat hiermede geen juist beeld is gegeven van de semantische feiten. Wijn, vlees, brood en andere substantiva die men gewoonlijk tot de soort aan namen rekent, duiden niet in alle gevallen van gebruik een bepaalde stof of soort aan. Juister lijkt het daarom vast te stellen dat binnen het geheel van hun betekenis één onderscheiding aanwezig is die men kan omschrijven met de woorden: soort- of artikelaanduiding. Het is nu karakteristiek voor de substantief-groepen van het type Np + Ns, dat van de betekenis van het substantief dat in de tweede positie staat altijd deze | ||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||
‘soort’-onderscheiding wordt geactueerdGa naar voetnoot1, Karakteristiek voor dit soort groepen is tevens dat het eerste substantief altijd de maat aanduidt waarmee datgene wat het tweede substantie noemt, wordt gemeten. Wijn in kruiken wijn en vlees in ponden vlees, duiden het artikel aan, terwijl resp. kruiken en ponden de maat aanduiden, waarmee resp. wijn en vlees worden gemeten. Binnen geen enkel substantivum van het type huisje komt de betekenisonderscheiding van soort of collectiviteit echter voorGa naar voetnoot2 en hierin is de reden gelegen waarom zij in déze substantief-groepen ook niet kunnen optreden. Dit kan ook positief geformuleerd worden: de categoriale waarde die aan het type wijntje inhaerent is, omvat of impliceert altijd concretisering en individualizeringGa naar voetnoot3. Woorden van het wijntje-type hebben om zo te zeggen een geringere semantische elasticiteit dan woorden van het type wijn. Meer populair gezegd: wijn kan semantisch meer kanten uit dan wijntje. Ook dit is typisch voor woorden die behoren tot een niet gekenmerkte categorie. Voor beide leden van groepen van het type Np1,2+ Ns1 geldt dat hun betekenis tengevolge van het syntactisch verband op een bepaalde, voor ieder van de beide leden overigens verschillende wijze wordt beperkt, doordat één bepaalde onderscheiding van hun betekenis wordt geactualiseerd, onder gelijktijdige a.h.w. automatische uitsluiting van bepaalde (maar natuurlijk lang niet alle) andere betekenisonderscheidingen. Wat zijn nu de semantische karakteristica van groepen als kisten boeken, wat kan men constateren ten aanzien van de betekenis van ieder van de leden van dit soort groepen, en tenslotte in hoeverre verschillen deze groepen van die van het type kruiken wijn? Beide soorten groepen komen overeen wat betreft het eerste lid: zowel kisten als kruiken duiden de eenheid aan, waarmee datgene wat het tweede lid noemt quantitatief wordt behandeld. Verder duidt het eerste lid aan, dat deze eenheid meer dan één maal aanwezig isGa naar voetnoot4. Het verschil tussen beide groepen wordt - uiteraard - veroorzaakt door het tweede lid. Wat dit verschil is komt het duidelijkste uit door paren te vergelijken als: stapels papieren en stapels papier. Men ziet dan, dat groepen met een meervoudig substantief als tweede lid altijd betekenen ‘een onbepaalde meervoudigheid geteld in eenheden door het eerste lid genoemd’, terwijl groepen met een enkelvoudig substantief als tweede lid betekenen ‘een onbepaald quantum van een artikel of soort gemeten in eenheden door het eerste lid genoemd’. Een belangrijke kwestie resteert. Zij betreft de vraag of er binnen de categorie der | ||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||
enkelvoudige substantiva nog nader moet worden onderscheiden. Is de geformuleerde regel: Np1.2 + Nsl misschien te algemeen en moet de categorie Nsl niet tenminste nog verder opgedeeld worden in enerzijds stof- en soortnamen en collectiva, en anderzijds de overige substantiva? Is niet dan pas een exacte formulering van de regel bereikt? Wie deze vraag wil beantwoorden, kan maar één ding doen en dat is een onderzoek instellen naar het feitelijke taalgebruik. Dit betekent dat men een verzameling aanlegt van gevallen die men in mondeling en schriftelijk gebruik aantreft. Het blijkt nu dat een dergelijke collectie lacuneus is in die zin, dat de aangelegde verzameling niet zo compleet is, dat ieder substantief in ieder van de beide posities wordt aangetroffen. Zo is het te verwachten dat men: ponden kaas, dagen verveling-, meters tuin en akkers graan zal aantreffen, maar waarschijnlijk niet: ponden verveling, akkers kaas, meters muziek en uren tuin. Hoe heeft men deze feiten te interpreteren? Het is gemakkelijk om tol een onjuiste conclusie te komen. Bij reflectie op eigen taalgebruik - ik neem nu maar aan dat de linguïst zijn moedertaal onderzoekt - schijnt de gebruikelijkheid van de ponden kaas-serie en de ongebruikelijkheid van de ponden verveling-reeks een zekere grens te suggereren. Ik geloof evenwel dat zulk een grens linguïstisch gesproken niet aanwezig is. Er zijn hier namelijk verschillende factoren van niet-linguïstische aard in het spel, die op het taalgebruik inwerken, maar die juist bij bewuste reflectie op het taalgebruik zelden worden herkend. Bij reflectie worden die combinaties tot gebruikelijk gestempeld waarvan de samendenkbaarheidGa naar voetnoot1 geen enkel probleem oplevert: kaas is een artikel dat bij gewicht verhandeld wordt, daarom ponden kaas gebruikelijker te achten dan flessen kaas, zoals omgekeerd flessen wijn gebruikelijker is dan ponden wijn. Maar soms wordt (geraspte) kaas in flesjes verkocht en onlangs bleek mij dat Frankrijk Beaujolais in blik exporteert! Met andere woorden: dat wat als gebruikelijk of ongebruikelijk ervaren wordt, is zulks niet op grond van een ervaring van een linguïstische systematiek, maar wordt veroorzaakt door factoren die, hoe men hen ook precies zal hebben te omschrijven, in ieder geval dit gemeen hebben, dat ze buiten de taal gelegen zijn. Er is nog een tweede omstandigheid die niet ziet op culturele omstandigheden, maar die de taalgebruiker zelf betreft. Wanneer iemand na een drukke zondagmiddag op de weg, thuiskomt en klaagt: ik deed vanmiddag niet anders dan kilometers auto passeren, dan is hier sprake van een zekere inventiviteit van de taalgebruiker. Hij heeft gecombineerd niet door een bepaald syntactisch schema te doorbreken, maar juist door een syntactisch schema te volgen. Gevallen als zo juist genoemd leren, dat het oordeel van gebruikelijkheid dat zich bij reflectie op het gebruik opdringt, een oordeel is, dat of terugziet naar wat de taalgebruiker zich herinnert, of waarvan hij zich het gebruik, gegeven de gemeenschap waarin hij zich bevindt, gemakkelijk kan voorstellen en indenken. Dit oordeel tendeert er naar de factoren van de wijziging in de culturele omstandigheden en de inventiviteit van de taalgebruikers over het hoofd te zien, of althans te minimaliseren. Meer in het algemeen geformuleerd: het verliest de dynamische aspecten uit het oog, zowel van de taal als van de gemeenschap waarin de taal wordt gehanteerd. Op inventiviteit berustende gevallen die de taalgebruiker gepresenteerd worden, zullen hem onnatuurlijk en gewrongen voorkomen, en zo hij ze als mogelijk erkent, zal hij ze marginaal | ||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||
achten en in min of meer scherpe tegenstelling willen plaatsen tot het vertrouwde. Natuurlijk is daarbij variatie in reactie tussen de taalgebruikers aanwezig, zoals een ieder weet die met informanten heeft gewerktGa naar voetnoot1. De linguïst evenwel die besef heeft voor het creatieve aspect van taal; zal bij zijn interpretatie zich niet volledig kunnen verlaten op het gebruikelijkheidsoordeel van de taalgebruiker. Bij dieper toezien doen de feiten van het gebruik en de reacties van de taalgebruiker op dit gebruik hem een criterium aan de hand, dat mits met zorg gehanteerd, hem de weg wijst naar de ontdekking van linguïstische, met name: syntactische wetmatigheden. Dit criterium waarvan de waarde aan Chomsky c.s. tot op heden lijkt te zijn ontgaanGa naar voetnoot2 luidt: kan er een passende contekst of situatie gevonden worden, waarin een bepaalde combinatie kan optreden of is zulks absoluut onmogelijk? Is het laatste het geval, dan stuit men op een syntactische wetmatigheid. Zo zijn er vele regels direct vaststelbaar: het is in het Nederlands: ik hoop, dat ... en ik twijfel of ..., en niet: ik hoop of ... en ik twijfel dat... Hier helpt geen mobilisatie van onze inventiviteit; de linguïstische systematiek legt hier een bepaald schema op. In het geval, dat hier thans aan de orde is, is er van de oplegging van een dergelijk schema evenwel geen sprake. Mijn conclusie is dan ook dat voor subcategorisatie geen aanleiding bestaat. Men kan met bovenstaand betoog instemmen en toch aarzelend staan ten opzichte van de vraag of hiermee het aangeroerde probleem nu werkelijk geheel in zijn juiste perspectief is geplaatst. Inventiviteit en wijziging in de cultuur van de gemeenschap, waarin de taal opereert en functioneert, maken dat de samendenkbaarheid niet een statisch gegeven is, maar is deze samendenkbaarheid bij al haar dynamiek toch ook nog onderworpen aan meer algemene psychische wetten van het denken, wetten die aansprakelijk kunnen worden gesteld voor bepaalde beperkingen ten aanzien van de vrije invulbaarheid van iedere Np in een Np + Np - structuur bijvoorbeeld? Meer concreet geformuleerd: is naast ponden kazen ook kazen ponden een mogelijkheid waarvan de realisatie uitsluitend afhangt van inventiviteit en culturele omstandigheden, of zijn hier nog andere factoren in het spel? Het is mij niet mogelijk hier meer te doen dan deze vragen te stellen, maar wel is het mogelijk althans op de aanwezigheid van één restrictie op het schema de aandacht te vestigen. Het lijkt juist te stellen, dat aan de gegeven regels toegevoegd moet worden, dat de N's in iedere groep niet aan elkaar gelijk mogen zijn. Dit ‘gelijk’ dient voor de groep Np + Ns zo te worden geïnterpreteerd, dat een meervoudig substantief niet verbonden kan worden met het substantief dat bij dit meervoudig substantief als enkelvoud behoort. Het is duidelijk dat zich ook hier de vraag voordoet naar de achtergrond van deze regel. Het komt mij voor, dat een verklaring gelegen kan zijn in de functies die aan verbinding van woorden in het algemeen eigen zijn. | ||||||||||
IIIImpliciet in bovenstaande beschrijving van de substantiefgroepen is de opvatting, dat de persoonsnamen in het Nederlands niet behoren tot de woordsoort der sub- | ||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||
stantiva, en dat derhalve aan de eis van homogeniteit van het materiaal niet wordt voldaan, indien groepen waarin persoonsnamen voorkomen, gelijkelijk met substantief-groepen in beschouwing worden genomen. In de meeste taalbeschrijvingen wordt aan de persoonsnamen en aan de geografische namen bijzonder weinig aandacht besteed en ook wat het Nederlands aangaat is er zeker ruimte voor een afzonderlijke studie over dit onderwerp, waarbij dan het centrale probleem moet worden behandeld, welke woordsoorten en welke morfologische categorieën hier zijn te onderscheiden. In ieder geval lijkt het op morfologische gronden waarschijnlijk, dat zowel de persoonsnamen als de geografische namen van de substantiva moeten worden gescheiden. Bovendien zal hieronder blijken dat de woordgroepen bestaande uit persoonsnamen een eigen wetmatigheid vertonen duidelijk onderscheiden van de substantief groepen die hierboven aan de orde kwamen. Introduceren wij P voor persoonsnamen en Pg voor een persoonsnaam met zgn. genitief-s, dan zijn de regels voor de groepsvorming in het volgende schema samen te vatten:
In bovenstaand schema zijn echter slechts enige algemene regels gegeven, die zeer waarschijnlijk nog om nadere specificatie en precisering vragen. Bovendien rijzen er vragen inzake verschillende mogelijkheden van volgorde. Het is mij niet mogelijk ten aanzien van al deze kwesties meer dan enige voorlopige opmerkingen te maken. Het lijkt aannemelijk dat men binnen de persoonsnamen tot subcategorisatie moet overgaan. De onderscheiding die voor de hand ligt, is die tussen voor- en achternamen. Het schijnt mij echter toe, dat men beter doet te onderscheiden tussen persoonsnamen die in PP-groepen alleen in tweede positie kunnen voorkomen en de overige persoonsnamen. Met de mogelijkheid van een afzonderlijke groep persoonsnamen die uitsluitend in de eerste positie voorkomen, moet echter rekening worden guhouden. Persoonsnamen kunnen uitgangspunt zijn voor samenstellingen: Jan Willem, Geert Jan, Jansen Schoonhoven, echter met dien verstande dat geen composita toegelaten zijn bestaande uit een achternaam en een niet-achternaam. De accentuatie van aldus samengestelde persoonsnamen vertoont sterke overeenkomst met die van composita bestaande uit twee substantiva en contrasteert met de accentuatie van woordgroepen die uit persoonsnamen bestaan. In deze groepen heeft ieder der persoonsnamen een accent. Hun accentuatie contrasteert eveneens met het opsommingsaccent in series als Jan, Willem, Kees ..., Geert, Jan, Wil ... Jansen, Schoonhoven, Pietersen ..., gevallen waarin er tussen de opeenvolgende woorden geen verband bestaat. Guan niet-achternamen als regel aan achternamen vooraf, er zijn ook bepaalde ge- | ||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||
vallen waarin juist de achternaam voorafgaat en de niet-achternaam volgt: Jansen, Jan; Gerritsen, Pieter. Dit geschiedt bij opsommingen van namen alfabetisch op de achternaam geordend, bijv. wanneer namen op een appèl worden opgenoemd, of wanneer men een vermelding in een adres- of telefoonboek opleest. Men denke bijv. aan een zin als: Bakker, Theo, ja dat is de fotograaf die je moet opbellen. In tegenstelling tot opsommingen van het type Geert, Jan ... en Jansen, Schoonhoven..., iijkt hier wel een syntactisch verband te bestaan tussen de leden. In Jan Berend, Evert Cornelis en dergelijke lijkt de accentuatie niet anders dan in Berend, Jan en Conielis, Evert. In groepen met een Pg + N structuur kan als P iedere persoonsnaam optreden. De regel voor het optreden van een genitief-s- is geheel van morfonologische aard: het genitief suffix-s heeft een zero-alternant voor-s, of eenvoudiger: een persoonsnaam die reeds op -s uitgaat, krijgt geen suffix toegevoegd, met het gevolg dat Jans vader kan zijn de vader van Jan, maar ook de vader van Jans. Alle vier typen substantiva kunnen in deze groepen optreden. Jans huis, Jans huisje, Jans huizen, Jans huisjes. De semantische inhoud van de groep is dat hetgeen dat door het tweede lid wordt aangeduid in relatie wordt gesteld met de persoon die door de Pg wordt genoemd. Deze relatie kan van zeer uiteenlopende aard zijn. Linguïstisch kan hier echter niets relevants over gezegd worden: Antons pijp kan aanduiden de pijp die Anton bezit, de pijp waar Anton het onlangs over heeft gehad, de pijp die Anton aan iemand heeft gegeven, de pijp die voor Anton is bestemd enz. In de Nederlandse syntactische verbinding Pg + N wordt deze relatie op geen enkele wijze gespecificeerd. Onzekerheid bestaat er ten opzichte van de interpretatie van gevallen als Vaders viool, Ooms hebbelijkheden, Gods woord, Dokters advies (tegenover Idoktersadvies). In deze groepen duidt het eerste lid veelvuldig òf een familiebetrekking aan òf een bepaalde functie. Het aantal gevallen is zeer beperkt. Ook op grond van semantische overwegingen meen ik dat het juister is deze gevallen te zien als het resultaat van transpositie dan als een improductief type van NgN-groepen, dat dan een plaats zou moeten vinden in het hierboven gegeven schema 1a. In groepen met Ns + P structuur, zoals Oom Theo, dominee Beets, bakker Dirks, hotel Wientjes, noemt het substantief een kwaliteit of de aard van de persoonsnaam die in tweede positie staat. Incidenteel komt transpositie voor: Vadertje Staar, Tante Pos. Het is de vraag of er ten aanzien van de accentuatie een onderscheid bestaat tussen bijv. de samengestelde achternaam Backer Dirks en de woordgroep bakker Dirks. Een nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen; onze indruk is dat de woordgroep bakker Dirks altijd twee accenten heeft, de eigennaam Backer Dirks echter maar één hoofdaccent. Als Ns kan in deze woordgroep ieder enkelvoudig substantief van de typen huis en huisje optreden. | ||||||||||
IVEen kwestie die nog uitgebreide studie verlangt, betreft de positie van de geografische namen. Vertonen deze linguïstisch een ander gedrag dan de persoonsnamen en de substantiva of is er in het Nederlands geen plaats voor een onderscheiding in persoonsnamen en aardrijkskundige benamingen? Dat er een zekere parallelie in verbindingsmogelijkheden aanwezig is, staat vast. Voert men het symbool G in voor plaatsnaam | ||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||
en Gg voor een plaatsnaam met genitiesf-s, dan kunnen de groeperingsmogelijkheden op de volgende wijze in een schema worden bijeengebracht.
De groep met de G + G structuur lijkt onbeperkt productief. Wat de betekenis van deze groep is, is niet zo eenvoudig te formuleren. In de eerste plaats duidt deze groep de afstand aan tussen beide plaatsen die door de plaatsnamen wordt genoemd: Amsterdam-Antwerpen kan per helicopter in een uur worden afgelegd. Men vindt echter G + G-groepen ook in andere gevallen: Amsterdam-Rotterdam volgende week op twee fronten, vindt men op de sportpagina als Ajax naar Feyenoord gaat en D.W.S. bezoek krijgt van Sparta. Op dezelfde pagina kan men ook aantreffen Amsterdam-Rotterdam twee nul, wanneer bijv. in enige sport, vertegenwoordigende ploegen elkaar bekampen. De mogelijkheid moet opengelaten worden dat deze twee laatste gevallen voorbeelden van korte of zelfs ingekorte krantentaal zijn, die een eigen karakter dragen. Wat de accentuatie betreft, deze verschilt duidelijk van die der opsomming. Men vergelijke de serie Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen... met de groep Amsterdam-Rnnerdam. Nader onderzoek zal moeten uitmaken of en in hoeverre de accentuatie var: deze groep zich onderscheidt van die der P + P-groepen. e.m. uhlenbeck |
|