My en sy als possessiva in de 16e en 17e eeuw
In zijn Taalhistoriese opstelle (Pretoria, 1963) wijdt J. du Plessis Scholtz veel aandacht aan zuidafrikaanse pronomina, onder andere aan de possessiva my en sy (blz. 116 vlgg.). Hij noemt vele bewijsplaatsen uit oudere zuidafrikaanse geschriften en acht het zeker dat beide vormen uit de hollandse volkstaal van de zeventiende eeuw afkomstig zijn (vgl. blz. 118). Dit ondanks het feit dat my in zeventiende-eeuws hollands zeer schaars is, en sy eigenlijk ontbreekt. Zijn verwachting is: ‘Sistematiese onderzoek van volkstaal in Hollandse argiewe sou meer bewyse van die gebruik van my, en ook van sy, in die 17de eeu aan die lig kan bring;’ (blz. 118). Dat die verwachting niet ongemotiveerd is, moge blijken uit een aantal vindplaatsen van my en enkele van sy in zestiende- en zeventiende-eeuws nederlands, die ik hier graag vermeld.
Verscheidene voorbeelden van my zijn te vinden in handschriften van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, afdeling Comp. Oost-Indië, tijdvak 1594-1603. Nummer 56 van deze reeks bevat twee brieven (van Aelbert ten haeghen aan wybrant warwick, datering: 1599), in een waarvan voorkomt: in mij gemout. In nummer 60, een scheepsboek, schrijft de auteur (Heijndrick Dirrecksen Jolink van Zutphen, mij verder niet bekend; het journaal is geschreven in de jaren 1599 en 1600) bij zijn peilingen op zee vier maal my hoochte (resp. mij hoochte; ‘mijn hoogte’; blz. 20, 22, 65 en 117). In nummer 61 (een journaal uit 1598) schrijft een mij onbekend zeeman op blz. 5: mij mesters (‘mijn meesters’). In nummer 109 (een journaal uit de jaren 1599/1600) staat op blz. 9: nae mij peilen (‘volgens mijn peilen’). Lectuur van de volledige teksten sluit hier de mogelijkheid van een weggelaten afkortingsstreepje voor de n vrijwel uit. In hedendaagse uitgaven van 16de- en 17de-eeuwse handschriften komt my ook wel eens voor de dag, bijvoorbeeld in reisverhalen van Pieter van den Broecke (Pieter van den Broecke in Azië, uitgegeven door W.Ph. Coolhaas, deel 1, Den Haag 1962, deel 2, id., 1963): mij ascheijdt (‘mijn afscheid’, i/blz. 60), mij mes (ii/231 vlg.), mij lijffschudt (‘mijn lijfwacht’, ii/341), in mij gewelt (‘in mijn macht’, ii/347), mij dochter (ii, 331). Dit reisverhaal dateert uit 1614 en volgende jaren. Een bewijsplaats uit de jaren zeventig van de zestiende eeuw is mij gelt, op blz. 73 van het Dagboek van Wouter Jacobsz enz. (uitgegeven door I.H. van Eeghen, 2 delen, Groningen 1959/60).
Het possessieve sy lijkt schaarser, maar dat kan toeval zijn. In de handschriften van Michiel de Ruyter komen enkele plaatsen met sy voor: Cap sweers sy groote maerseyl ree (ree = ra; journaal 1664/5, blz. 9; Alg. Rijksarchief), sy groote ree (1664/5, blz. 160), sy by hebbende schepen (‘de schepen die hij bij zich heeft’, journaal 1661/3, blz. 182; Alg. Rijksarchief).
Talrijk zijn deze my's en vooral de sy's nog niet, maar daar staat tegenover dat ze veeleer toevallige vondsten zijn dan de resultaten van een ‘sistematiese onderzoek’ als boven bedoeld is.
l. koelmans