‘Eendraghtigh geschal’ bij Vondel en Huygens
In de opdracht van zijn proza-Vergilius aan Huygens omschrijft Vondel als volgt het intensiteitsverschiltussen proza- en versvorm: ‘behalve dat dicht en ondicht, of vaers en onvaers onderling verschillen, gelijck trompetklanck en bloote stem, en het vaers een stem, door een drieboghtige trompet krachtigh uitgewrongen, gelijck is.’ Vondels vertaling verscheen in 1646. Nu is het opmerkelijk, dat Huygens tot tweemaal toe, resp. in 1666 en 1668, dezelfde beeldspraak bezigt voor het krachtig effect van de versvorm:
‘'T gedicht is als de wind door een Trompet gedreven,
De nauwte geeft hem 't scherp, en een veel sneller sweven
Dan of de selve wind vloogh door een' open locht.’
In het gedicht Dichtens kracht (Bloemlezing dr. Zwaan, pag. 138, Worp vii, pag. 202) leest men, behalve een variërende herhaling van de Zeestraetverzen, dat het rijmen zoveel hoofdbrekens vergt en het gevaar meebrengt, ‘de redden’ te ‘verkrachten’:
‘Dit 's waerheit: en nochtans een eertijds Wijse man
Prees 't Rijmen wijsselick, en gaf er reden van.’
A priori lijkt het weinig waarschijnlijk dat Huygens een beeld zou ontlenen aan Vondel, en nog wel tweemaal! Alleen al hierom zou men vermoeden dat beide dichters uit dezelfde bron hebben geput. Die bron kan door Huygens aangeduid zijn met ‘een eertijds Wyse man.’ Tenzij ‘rijmen’ in dit gedichtje beurtelings ‘zich van rijm bedienen’ en ‘dichten’ betekent, kan die ‘Wijse man’ geen Griek of Romein zijn geweest. Toch blijf ik voorlopig geneigd, vast te houden aan de hypothese van een door beiden nagevolgde klassieke schrijver.
f. jansonius