De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdHaymanoth ‘hooimaand’In het ‘Festschrift zum 75 Geburtstag von Adolf Bach’ (Heidelberg, 1965) behandelt C.F. Koch een passage uit het Cottoniaanse handschrift Tib. C xi (Londen, Brits Museum) van Einhard's Vita Karoli Magni. Dit handschrift is aan het einde van de elfde eeuw uit Utrecht in de bibliotheek van de abdij van Egmond terecht gekomen. Koch acht het waarschijnlijk, dat het in Utrecht geschreven is. De besproken passage behelst vertalingen van windrichtingen en maandnamen. Behalve suth- ‘zuid-’ komt er het ingweonisme haymanoth ‘hooimaand’, met a uit au, in voor. Als het handschrift in Utrecht geschreven is, wil dat nog niet zeggen, dat het een Utrechter geweest is, die dit haymanoth uit zijn pen heeft doen vloeien, maar onmogelijk is het ook weer niet. Er zijn thans niet veel Nederlandse afstammelingen van het ingweoonse haai meer. Het leeft nog voort in het huidige Friese haeimoanneGa naar voetnoot1 (dat hooimaand betekent), in het Terschellingse [E. ə] ‘hooi’Ga naar voetnoot2, terwijl het in Kruiningen op Zuid-Beveland als aaie bewaard wordt. In de middeleeuwen komt hay naasthae alleen in samenstellingen voor, namelijk in de veldnamen haymanne en, haemeten die men op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden aantreft en die P.L. TackGa naar voetnoot3 mijns inziens terecht uit haimande ‘gemeenschappelijk hooi- en weiland’ en hamede ‘hooiweide’ afleidt. Bij dit middeleeuwse Zeeuwse haey sluit het bovengenoemde Kruiningse woord aaie aan. dat J. DekGa naar voetnoot4 in de uitdrukking over oek en aaie ‘dwars door het veld, zonder op weg of steg te letten’ opgeeft. Het woord oec betekent veld (zie Dek i.v. en cf. Mnl. Wb. i.v. ooc). De uitdrukking betekent dus oorspronkelijk ‘over het | |
[pagina 118]
| |
bouwland en het weiland’. Ook in het Noordhollandse woord haye, de naam van een soort duinpan bij Callandsoog (zie Beekman i.v.), kan het ingweoonse hai voortleven. De ‘Utrechtse’ schrijver van het handschrift in kwestie kan blijkens deze gegevens dus afkomstig geweest zijn uit een kuststreek die van Friesland tot Zeeland loopt. De maand haymonath is genoemd naar een van de werkzaamheden uit het bedrijf van de middeleeuwse boer. Er zijn meer maandnamen in dit handschrift die daarmee verband houden. Dat is vooreerst het geval met winnemanoth (mei), dat weidemaand betekent (cf. ohd. winne, winnên, Got.winja ‘weide’). In deze maand werd het vee de (bos)weide ingestuurdGa naar voetnoot1 Vervolgens is dit het geval met brachmanoth (juni), dat maand van de tweede ploeging betekent, zoals o.a. blijkt uit een plaats in een oorkonde van 765: ‘iurnalem unam et in mense iunio bracha reidterum’Ga naar voetnoot2. Ook met aranmanoth (augustus), dat oogstmaand betekent (cf. ohd. aran, Got. asans ‘oogst’), met widumanoth (september), dat houtmaand betekent (cf. ohd. witu, os. widu, ags. wudu, mnd. wede, mnl. wede ‘twijg, hout, bos’) en met windumemanoth (oktober), dat wijnoogstmaand betekent (ohd. vindemôn uit lat. vindemiare ‘druiven plukken’). Onze schrijver heeft winnemanoth, aranmanoth en windumemanoth niet vertaald, maar onveranderd uit zijn Oudhoogduitse tekst overgenomen. Vermoedelijk kende hij de betekenis van winne, aran en windume niet, en als hij die van het laatste woord gekend heeft, dan zal hij in zijn omgeving met de wijnoogst weinig hebben kunnen beginnen. Het is waarschijnlijk, dat zijn brachmanoth als ‘braak’-manoth gelezen moet worden; de spelling ch voor k komt in vroegmiddeleeuwse geschriften meer voor. Ik noem slechts ‘trecht’ voor ‘trekt’ in ‘Wie so yemene trecht in saken uan haueleker scult’ in de Gentse keur van omstreeks 1240Ga naar voetnoot3. Het Mnl. Wb. geeft i.v. braecmaent (bramaent) vier plaatsen, namelijk één uit Brab. Yeesten, gespeld braechmaende (met ch!) en drie uit de Servatius, gespeld braemaende (2 ×) en bramaent. Het W.N.T. geeft i.v. braakmaand een plaats uit Zeeland, Delft (1599), Vlaerdings Redenrijck-bergh (1617), Dodonaeus, Cats en Breda (1644). Blijkens deze spreiding van de bewijsplaatsen is het woord braakmaand dus niet speciaal ingweoons. Het woord widumanoth voor september wordt begrijpelijk, als men onder widu de twijg van de wilg mag verstaan, die omstreeks september geoogst (afgesneden) werd, om bewaard te worden als wintervoer voor het vee. Men zie met betrekking daartoe Jost Trier, o.c. blz. 20 en de aldaar genoemde literatuur. Op blz. 20 leest men: ‘Vor der Entwickelung der Wiesenwirtschaft ist das Laubschneiteln die Grundlage jeder Viehfüterung im Winter’. ‘Die Zeit der Schneitelung ist Ende August, ehe das Laub anfängt, an Nahrhaftigkeit zu verlieren’. Het Middelnederlands kent een woord wedemaent, dat het Mnl. Wb. voor identiek met weidemaand houdt en dat onder weidemaent behandeld wordt. Er is onder de bewijsplaatsen één plaats met ey, nl. uit de Hans. Recessen 3,245, volgens de Bouwstoffen een bron met veel Duitse afschriften; de andere bewijsplaatsen hebben alle e (ee). Ze horen thuis in Vlaanderen en Zeeland, terwijl er ook een opgetekend is uit Hildegaersberch. Gm. waiþio ‘weide’ en widu ‘hout’ konden in het middel- | |
[pagina 119]
| |
eeuws Vlaams, althans grafisch, samenvallen in weede of wede, zodat Vlaamse wedemaent-bewijsplaatsen etymologisch zowel weidemaand als houtmaand kunnen zijn. Voor de Zeeuwse bewijsplaatsen en voor Hildegaersberch (die trouwens weyde schrijft, als hij het over weiland heeft; zie blz. 60, regel 33 en 76, regel 241) geldt dat niet. Die wijzen op widu-, niet op waiþio-manoth. Dat is ook het meest waarschijnlijk voor de handschriften L en U van de ‘Natuurkunde van het Geheel-al’, die volgens Bouwstoffen art. 926 respectievelijk in de buurt van Utrecht geschreven en Utrechts gekleurd (met een vraagteken) zijn, en waarvan het laatste widemaent heeft. Al deze bewijsplaatsen van Vlaanderen tot Utrecht komen uit oorspronkelijk Ingweoons gebied en sluiten niet alleen goed bij haymanoth aan, maar maken die vorm ook meteen acceptabeler inheems. Vermeld zij nog, dat het Middelnederlands ook een woord wede ‘streng, garen, touw’ kent, dat hetzelfde woord als het eerste woorddeel van widumanoth zal zijn. Dit wede komt uitsluitend in Holland en Vlaanderen voor. Er blijft evenwel nog een moeilijkheid over; al deze wedemaenden duiden de maand juni aan. Aan de ene kant is dat wel geruststellend, want dit feit is een steun voor de hypothese, dat wedemaent niet weidemaand betekent. Immers het vee ging niet pas in juni de wei in. Dat gebeurde in mei. Dat kan aardig toegelicht worden met een uitdrukking die Bezoen vermeldt, nl.: ‘dat doow met lechmissen, da's aole-peerde-mei’Ga naar voetnoot1. In februari (lichtmis) kan een oud paard buiten al wat gras vinden. Waarom zou de boer het bijna waardeloze dier dan kostbaar stalvoer geven! Dat lichtmisgras wordt aangeduid met de naam van de maand mei, waarin ook andere dan oude paarden de wei in gingen. Hoe kan echter de houtmaand van september, waarvoor de naam, zoals we gezien hebben, zin heeft, naar juni verhuisd zijn? Dat is begrijpelijk, als we mogen aannemen, dat in het Nederlandse wedemaentgebied een andere houtbewerking dan het snijden van veevoer plaats had, en wel het schillen van de eikentakken met het oog op de looistof. Volgens Jost Trier, o.c. blz. 40, gebeurde dat in de tijd van de krachtigste saptoevoer, als de looibast het gemakkelijkste los te maken is. Dat is de tijd van het ontplooien van het eerste loof, en daarmee komen we in het begin van juni terecht, zoals ook blijkt uit de woorden van Hildegaersberch: ‘Die wedemaent, dat die bomen zijn ontspaent entie bloysem vallen seer’ (blz. 89, regel 98, geciteerd in het Mnl. Wb.). ‘Ontspaent’ betekent volgens het Mnl. Wb. ‘ontloken’. Volgens Hildegaersberch is juni dus de maand waarin de bomen tot volle ontluiking gekomen zijn. In het begin van juni kan men dus heel goed de eikenstangen zijn gaan schillen en daarom kan de naam wedemaent secundair op juni zijn toegepast. Ik geef toe, dat er nogal wat combinatielust vereist wordt, om de middeleeuwse wedemaent met de widumanoth van het Utrechtse handschrift te verbinden, maar de gegevens zijn te merkwaardig om er geen poging toe te doen. b. van den berg |
|