De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de koele meren des doodsHet wil schrijver dezes voorkomen dat hij wel niet de enige zal zijn die, uitermate geboeid door het voortreffelijke essay van Professor H.C. Rümke over Van de koele meren des doodsGa naar voetnoot1, na meer dan veertig jaar zijn exemplaar van het verhaal van Van Eeden weer eens uit de boekenkast heeft genomen om het veelbesproken leven van Hedwig Marga de Fontayne te herlezen, mede tot beter begrip van het essayGa naar voetnoot2. Er zullen echter niet zo heel veel lezers van het boek van Van Eeden zijn - dit zij met de meeste bescheidenheid gezegd -, die zich gedurende de laatste maanden bepaaldelijk met de taalkundige kant van het werk hebben beziggehouden. Immers de belangstelling van de auteur van het essay gaat in de eerste plaats uit naar de psychiatrische aspecten van het verhaal. Taal en stijl zijn hem niet onverschillig, maar zij interesseren hem uiteraard minder. Het zij mij vergund eerst met een enkel woord duidelijk te maken, hoe ik die reeds enige decennia geleden de Nederlandse letteren ontrouw werd, ertoe gekomen ben in mijn al te schaarse vrije uren de taal van de Koele meren aan een onderzoek te onderwerpen. Als lexicograaf reeds sinds jaar en dag gewend elke Spaanse tekst die mij onder de ogen komt, met het potlood in de hand te benaderen, heb ik mij deze gewoonte dermate eigen gemaakt, dat ik ook geen Nederlandse geschriften meer kan lezen, zonder achtervolgd te worden door de vraag of de redacteur van Van Dale of de heren van het W.N.T. een bepaalde term aan hun aandacht hebben laten ontsnappen. Welnu, wie zich de moeite getroost nauwkeurig na te gaan, in hoeverre onze lexicografen de woordenschat die een belangrijke tekst als de Koele meren vertegenwoordigt hebben verwerkt, komt tot de conclusie dat er wel enkele honderden woorden door de auteur zijn gebruikt - om het enigszins nauwkeurig te zeggen, ruim vijf-honderdvijftig -, die men vergeefs zal zoeken in een uitvoerig handwoordenboek en zelfs in het W.N.T. Vooropgesteld dient te worden dat deze constatering geenszins als een verwijt aan de lexicografen onder onze neerlandici is bedoeld. Weinige menselijke activiteiten zijn zo geschikt om deemoed te leren als het bedrijven van lexicografie. Immers wanneer men de fiches bestudeert, die het doornemen van deze tekst heeft opgeleverd, blijkt al spoedig dat er naast een aantal dat voor opnemen in Van Dale of het W.N.T. in aanmerking zou kunnen komen, minstens evenveel woorden door Van Eeden zijn gebezigd, die beslist niet in een woordenboek van onze taal thuishoren. Tot deze laatste dienen zeker de germanismen gerekend te worden, die in dit werk zijn aan te wijzen. Kalff heeft er jaren geleden de aandacht op gevestigd dat er niet ‘een krachtdadig Germanisme’ in de Koele meren ontbreektGa naar voetnoot3. De in ietwat wonderlijke termen vervatte opmerking wekt de indruk dat het volgens de criticus met de vreemde smetten die het boek ontluisteren, niet zo'n vaart loopt. De psychiater | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rümke is in dezen, merkwaardig genoeg, lang niet zo mild in zijn oordeel als de neerlandicus Kalff, en meer dan eens fronst hij bedenkelijk het voorhoofd en gispt hij de auteur streng om ‘een veelvuldig gebruik van de vreemdste germanismen’Ga naar voetnoot1. En wanneer wij nu op onze beurt onze kaartjes doornemen, kunnen wij met de stukken in de hand aantonen dat er inderdaad een aantal woorden voorkomen, die uit een oogpunt van taalzuiverheid niet door de beugel kunnen. De lezer oordele zelf:
Alvorens onze beschouwing te vervolgen, willen wij terloops aan twee woorden van dit lijstje enige bijzondere aandacht schenken, te weten verontstalten en zwaarmoed. Het eerste van deze beide woorden werd door Dr. Kalff als ‘een krachtdadig Germanisme’ gekwalificeerdGa naar voetnoot2. En men vraagt zich met enige verwondering af, wat de criticus met dit adjectief in dit verband kan hebben bedoeld. Collega Rümke brandmerkt ‘het niet zeer fraaie woord’ eveneens als germanisme, maar de psychiater tracht het in een voor de auteur zeer gunstige zin uit te leggenGa naar voetnoot3. Van Eeden moet zeer ingenomen zijn geweest met zijn weinig geslaagde vondst: hij gebruikt het woord zelfs tweemaal in zijn boek. En wat het hoogst bedenkelijke Nederlandse equivalent van het Hd. ‘Schwermut’ betreft, dit komt zo vaak in de Koele meren voor (zevenmaal, welgeteld) dat er haast twijfel rijzen kan of de schrijver de correcte vorm gekend heeft. Men stelle zich echter gerust! Tegen het einde van de roman hebben wij zwaarmoedigheid tweemaal gesignaleerd (406 en 432). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ter zake. Wij hebben dus een tuiltje van veertig woorden bijeengebracht, die niemand, althans op het eerste gezicht, aarzelen zal als verwerpelijke germanismen af te wijzen. Het zijn er dus heel wat meer dan Kalff suggereerde. Aan de andere kant maakt Prof. Rümke zich aan overdrijving schuldig, wanneer hij niet schroomt te verzekeren dat ‘het gehele boek wemelt van de germanismen’Ga naar voetnoot1 De waarheid ligt ook in het onderhavige geval in het midden. Een veertigtal germanismen in een Nederlandse tekst van een belangrijk auteur zijn er natuurlijk altijd nog veertig te veel, maar men houde voor ogen dat het hier een zeer omvangrijk werk betreft van meer dan vijfhonderd bladzijden. Wie als zijn mening te kennen geeft dat het in de Koele meren wemelt van germanismen, is waarschijnlijk zo'n volijverig purist dat hij vreemde smetten ziet en misbaar maakt over ‘ontzettende germanismen’, ook daar waar ze niet aanwezig zijn. Voor woorden als
Men zal er goed aan doen de schrijver niet ‘domweg’ wegens het gebruik van germanismen te laken. Van Eeden wist natuurlijk heel goed dat men in het gangbare Nederlands spreekt van ‘zwaarmoedigheid’ en niet van ‘zwaarmoed’. Waarom werd dan toch aan. de laatste minder correcte vorm de voorkeur gegeven boven de eerste? Het staat voor ons vast dat de schrijver zich volkomen bewust was van het gewaagde van zijn onderneming. Er was natuurlijk moed voor nodig tegen het einde van de 19de eeuw in het door en door brave en fatsoenlijke Nederland begrip bij de lezers te verlangen voor een jonge vrouw van goeden huize met een min of meer ziekelijke aanleg, die tot prostitutie verviel. Het heeft de auteur van het begin af duidelijk voor ogen gestaan dat hij geen ziektegeschiedenis aan een algemeen publiek kon voorzetten, maar evenmin wenste hij een sensatieverhaal te biedenGa naar voetnoot2. En, inderdaad, - Rümke heeft er in zijn essay trouwens reeds op gewezen - de psychiater Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eeden heeft om zelfs de schijn van een medisch rapport te vermijden, in zijn verhaal geen enkele vakterm gebezigd. Maar hoe vermeed hij nu op de meest afdoende wijze de andere klip, die van de sensatie? Van Eeden heeft ongetwijfeld gedacht de oplossing hierin te zoeken dat aangezien zijn taal in dit werk in belangrijke mate moest bijdragen tot het scheppen van een bepaalde sfeer, een sfeer waaruit alles wat naar het banale kon zwemen diende te worden gebannen, een min of meer plechtige, een archaïserende, een gedragen stijl van het begin tot het einde moest worden volgehouden. De auteur heeft zich daarom uitermate veel moeite getroost om de taal van de Koele meren een sterk archaïserend karakter te verlenen. Het valt ons niet moeilijk dit aan te tonen aan de hand van een enkel voorbeeld. Wanneer men het vocabulaire van de schrijver bestudeert, valt het op dat hij een bijzondere voorkeur aan den dag legt voor bijwoorden van wijze op -lijk, die Van Dale niet of slechts bij uitzondering opneemt, gewoonlijk met de vermelding ‘weinig gebruikelijk’ of ‘litteraire taal’, en die zelfs lang niet alle opgenomen zijn in het W.N.T. En indien dat al het geval is, dan toch met de toevoeging ‘thans nagenoeg geheel verouderd’. Wij noteerden niet minder dan vijfentwintig van deze adverbia:
De stijl van de roman heeft sterk de invloed ondergaan van de bij de auteur bijna tot een obsessie geworden preoccupatie alles wat naar het banale zweemt tevermijden. Het ontgaat de aandachtige lezer niet dat hij zijn uiterste best doet om angstvallig, ja zelfs van tijd tot tijd krampachtig vast te houden aan de plechtige toon. De meest gewone zaken en de meest natuurlijke verschijnselen worden niet bij hun naam genoemd. Het woord ‘menstruatie’ wil de schrijver niet uit de pen vloeien, maar wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in gongoristische trant aangeduid met een bijzonder deftige perifrase ‘de tijdmatige veranderingen haars lichaams’. Dat een nuchter zakelijk woord als bestaanszekerheid (412) in een werk als dit detoneert, spreekt bijna vanzelf. Aan deze zucht tot het handhaven tot elke prijs van de plechtstatige toon zal ook moeten worden toegeschreven het veelvuldige gebruik van tegenwoordige deelwoorden. De Koele meren zou voor Charivarius' rubriek gewijd aan hetgeen hij indertijd de Deelwoordenjammer noemde abundant materiaal opgeleverd hebben. Wij hebben ons de moeite getroost de gevallen aan te strepen, maar geloven dat wij de lezer ze niet behoeven voor te zettenGa naar voetnoot1. Hoe dit ook zij, zonder te kort te schieten in bewondering voor Van Eeden's schrijverstalent, onderschrijven wij met volle overtuiging de uitspraak van collega Rümke, wanneer hij verklaart dat ‘de stijl van de Koele meren lang niet altijd fraai is’Ga naar voetnoot2. Wij menen echter te beseffen, waaraan dit minder fraaie valt te wijten.
Keren wij nu tot ons uitgangspunt terug: dat deel van het woordmateriaal van de Koele meren, dat niet in Van Dale opgenomen werd. Wanneer we na het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal thans het W.N.T. raadplegen, zoeken wij uiteraard veel minder vaak vergeefs en doen wij bij die consultatie een merkwaardige ervaring op. Beogen (86), dat in de hier bedoelde betekenis in Van Dale ontbreekt, is wel in het W.N.T. opgenomen, maar met de vermelding ‘geheel verouderd’. Met een ander werkwoord, bevesten (187), leidt het onderzoek tot een zelfde resultaat. ‘Thans alleen nog als historische term of als ongemeene uitdrukking’, zegt het W.N.T. Van brauwen (223, 301 en 498) wordt verklaard: ‘Thans in de levende taal, buiten samenstelling, verouderd’. En wanneer men, zoals in het geval van daadvaardigheid (269), geen rechtstreekse uitspraak vindt die duidt op een archaïsme, maken citaten uit geschriften van Coornhert en Oudaan het de lezer niet moeilijk zelf de conclusie te trekken. Bij een woord als denking (293, 294 en 359) heet het in het W.N.T.: ‘Thans zeer ongewoon’. Waar men het verhaal ook opslaat, overal kan men verouderde taal aanwijzen, althans woorden die het W.N.T. ongewoon noemt of weinig in gebruik, woorden die thuishoren in dichterlijke taal of schrijftaalwoorden worden genoemd of thans alleen in plechtige taal worden gebezigd, zoals
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij herhalen wat hierboven gezegd werd: de auteur houdt van het begin tot het einde krampachtig vast aan de plechtige toon die hij voor het presenteren van zijn verhaal niet ontberen kan. Hij ziet zich genoodzaakt voortdurend te archaïseren en slaagt daarin zo dat hij een schat van archaïstisch taalmateriaal ten beste geeft. Professor Rümke verzekert in zijn essay meer dan eens dat Frederik van Eeden niet alleen een groot psychiater was, maar ook een groot schrijver. Wij zullen dit oordeel zeker niet bestrijden. Integendeel, wij zijn eveneens van mening dat Van Eeden een groot auteur was, die het materiaal waarmee hij werken moest, de taal namelijk, goed kende. Een lexicologisch onderzoek als dat hetwelk hier ondernomen werd, bewijst dat de schrijver van de Koele meren een man van een ongemene belezenheid moet zijn geweest, ook op het terrein van de Nederlandse letteren. Zijn kennis van de woordenschat van de moedertaal is indrukwekkend. Valt er verder uit de verzameling fiches die wij samenstelden nog iets te leren? Zonder enige twijfel. Ook al legt men die samenstellingen ter zijde, die vanwege haar efemeer karakter vooral niet in een lexicon van gangbaar Nederlands dienen te worden opgenomen, zoals droefheidsaandoening (74) en juweel-getooid (321) - men vergete niet dat Van Eeden als tachtiger zijn tol wel moest betalen aan de mode van de dag -, dan nog blijft er genoeg over dat de aandacht verdient. Wij laten hier een klein lijstje van woorden volgen, die Van Dale niet heeft opgenomen, maar die naar onze mening er wel degelijk in te vinden behoorden te zijn:
Vooral de knopenwinkel, die zulk een belangrijke plaats in de Koele meren inneemt, mist men node. Trouwens ook het W.N.T. heeft het woord niet opgenomen. Zeker, knopenwinkels zijn er niet meer. Maar aan het begin van de eeuw waren ze er wel degelijk. In Amsterdam bestond er een zeer vermaarde in de Halvemaansteeg, die oudere hoofdstedelingen zich ongetwijfeld zullen herinneren. Een enkele keer gaat de schrijver in zijn archaïserende tendens over de schreef en wordt hij het slachtoffer van zijn overmatige ijver. Hoe anders moet men weinig geslaagde bedenksels verklaren als gekavel (152 en 230) en gewaarding (141)? En wat te denken van een gedrochtelijke verbale vorm als richteden (224), een voltooid deelwoord als vervloden (241) en een verleden tijd als hong (390) en vong (464)?
Ik zal mij haasten mijn materiaal naar de mannen van het vak in Leiden te sturen, de redacteuren van het W.N.T., want ik mag mij niet te lang bezighouden met hetgeen niet meer tot mijn terrein behoort, maar dat mij toch zeer dierbaar is gebleven. Er is echter een stem in mijn binnenste die mij toefluistert: schoenmaker houd u bij uw leest. Ten slotte wil ik de aandacht vestigen in een breder kring dan die van de lexico- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grafen op een passage uit de Koele meren, waarin het woord distinctie voorkomt, dat niet is opgenomen in het W.N.T. Men had immers aanvankelijk in Leiden geen belangstelling voor bastaardwoorden. Maar ziehier de bewuste passage: ‘De fijnheid en harmonie vormt, wat men in onze dagen distinctie noemt, zijnde het zich van de meerderheid onderscheidendeGa naar voetnoot1’. Men merke terloops op de deelwoordenjammer. - Maar ter zake. Voor de geschiedenis van het Ndl. distinctie is een uitspraak als deze van een belangrijk Nederlands auteur niet van betekenis ontbloot. Immers zij stelt ons in staat te concluderen dat rondom de eeuwwisseling distinctie ten onzent een modewoord was. Ook wat erover gezegd wordt aan de voet van blz. 230 van de Koele meren, wijst in die richting. Utrecht, januari 1965 c.f.a. van dam |
|