De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stilistische varianten in de Max HavelaarMet veel belangstelling nam ik indertijd kennis van de bijdrage van Dr. H.H.J. de Leeuwe over ‘De stijl van de Max Havelaar’ in de bundel Honderd jaar Max Havelaar, essays over Multatuli, door Pierre H. Dubois e.a., Rotterdam 1962, blzz. 85-113. Dr. de Leeuwe kondigde zijn onderzoek terecht aan als ‘een verkenning van het grote terrein’. Zijn consequente analyse van de syntaxis b.v., berust op twee fragmenten van slechts twintig regels druks naar de manuscript-editie van Prof. Stuiveling, de z.g. nulde drukGa naar voetnoot1; voor andere aspecten van Multatuli's stijl (o.a. woordgebruik, gebruik van klassieke stijlvormen) worden proefboringen verricht. Duidelijk, en door interessant materiaal geadstrueerd, loopt als lijn door deze bijdrage de bedoeling, ons Multatuli's stilistische werkwijze te doen verhelderen bij het tot stand brengen van ‘de fictie dat het boek door twee zeer aan elkaar tegengestelde personen geschreven (werd).’ Een toevallige confrontatie met enkele syntactische verschillen tussen de eerste en de vierde druk van de Max Havelaar (resp. van 1860 en 1875) leidde er inmiddels toe dat ik me wat nader in de tekstgeschiedenis van het boek en, geïnspireerd door Dr. de Leeuwe's onderzoek, in enkele formele details van Multatuli's Droogstoppel/Stern-fictie ging verdiepen. Men weet, dat door Van Lenneps toegewijde doch in sommige opzichten nogal vérgaande zorgen de eerste druk van de Havelaar verscheen. Een stilistisch onderzoek van de tekst dient dan ook, zoals Dr. de Leeuwe deed, in eerste instantie uit te gaan van het handschrift, waarvoor men dus de uitgave van Prof. Stuiveling kan gebruiken. Maar is dit voldoende? Men weet óók, dat nog tijdens Multatuli's leven twee door hemzelf herziene uitgaven het licht zagen. Dit betrof reeds de vierde en vijfde druk, van 1875 en 1881, want immers pas in de verzorging van de vierde druk werd de schrijver zelf betrokken. Naar de woorden van Prof. Stuiveling (Honderd jaar Max Havelaar, blzz. 39/40): ‘Hoe goed wij uit de aanwezige gegevens het veelzijdige proces van spelling- en stijlverbetering ook leren kennen, het was naar Dekkers eigen inzicht nog niet gereed, toen hij zijn werk in begin november 1859 naar Brammen zondGa naar voetnoot2. En zeker zou hij nog enkele dagen hebben gewacht, indien hij had kunnen vermoeden, dat het vijftien jaar moest duren eer hij met zijn correcties voort kon gaan. De Max Havelaar is gedrukt, herdrukt, en ten derde male gedrukt, zonder dat de auteur ook maar één drukproef heeft gezien.’ Zo beschouwd dient een stijlonderzoek van de Havelaar m.i. wel degelijk óók rekening te houden met de veranderingen die Multatuli zelf in de vierde en vijfde druk aanbracht; vooral die in de vierde druk kunnen immers als de voortzetting van het afgebroken, het onvoltooide werk der definitieve tekstverzorging gelden, al onderbreekt een periode van vijftien jaar deze arbeid. Vandaar ook dat deze vierde druk het uitgangspunt vormde voor de tekst in het Volledig Werk IGa naar voetnoot3). Dr. de Leeuwe zegt (l.c., biz. 85): ‘Uitgegaan (wordt) van het manuscript, dat op vele plaatsen spontaner | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dan de latere drukken, waar de auteur ter wille van een zakelijke juistheid de vrije loop van de taal vaak heeft onderboken. Met de oer-Havelaar voor ons staan wij aan de bron van Multatuli's schrijverschap.’ Hier staat dunkt me tegenover dat eveneens op vele plaatsen lezingen van de vierde druk op artistieke, stilistische, grammaticale of logische gronden de voorkeur verdienen boven het manuscript zoals wij dat kennenGa naar voetnoot1, om de eenvoudige reden dat de schrijver met zijn werk aan de tekstverzorging nog niet gereed was, en naderhand, zodra hij de kans kreeg, veranderingen aanbracht die als verbeteringen in zijn ogen golden, en dat ook voor ons nog zijn. Men zie voor een bloemlezing van zeer ongelijksoortige wijzigingen, die voor een deel tevens als noodzakelijke verbeteringen mogen beschouwd worden, het opstel van Gerard Brom: ‘De herziening van Max Havelaar’Ga naar voetnoot2. Natuurlijk wordt ook daar duidelijk wat men reeds eerder tegen mijn stelling had kunnen inbrengen, nl. het bezwaar, dat er een zo lange tijd tussen de verzending van het handschrift en de vierde druk ligt, waarin zich Multatuli's kunstenaarschap en stilistische inzichten, hadden ontwikkeld, terwijl er, gezien zijn werkwijze van later, een zekere willekeur en krampachtigheid aan de dag treden bij dit voortgezette proces van tekstverzorging; ook voor de critiek van Vosmaer op stilistische mankementen in de ‘oude’ drukken schijnt Multatuli toch niet ongevoelig te zijn geweest (vgl. Dr. G.W. Huygens, ‘De drukken van de Max Havelaar’, eveneens in de bundel Honderd jaar M.H., blzz. 158 en 161/162). Maar we bezitten nu eenmaal noch een ‘oer-Havelaar’, noch een Havelaar in een vorm die de schrijver zelf in 1860 in alle opzichten persklaar achtte - en dat laatste geeft bij de bepaling van een standpunt in dezen geloof ik de doorslag. Hoe het ook zij, men zal in een stijlonderzoek van de Havelaar stellig de gecompliceerde tekstgeschiedenis moeten verdisconteren. Ik moge dit toelichten aan de hand van enkele syntactische varianten, die betrekking hebben op de woordorde. Dr. de Leeuwe wijst (l.c. blz. 91) op het bizonder vaak voorkomen van omzettingen en afwijkingen van de gewone woordschikking in Sterns proza; in zijn fragmentje van twintig regels signaleert hij liefst dertien gevallen - die ik aldus nader heb gedifferentieerd: drie keer staan in een relatieve bijzin de werkwoordsvormen eerder genoemd dan in de ‘normale’ omgangstaal gebruikelijk is, b.v.: ‘(Havelaar ontving de personen) die lieten vragen om gehoor’ in plaats van: ‘die om gehoor lieten vragen’; twee keer scheidt de werkwoordsvorm in een voegwoordelijke bijzin een van-bepaling van haar hoofdwoord, b.v.: ‘wijl hij dan in de nabijheid was van zijne Tine’ in plaats van: ‘wijl hij dan in de nabijheid van zijne Tine was’; vier keer staan in een voegwoordelijke bijzin de verbale delen vóór het voorzetselvoorwerp, b.v.: ‘hoe Max haar verwarde met zichzelven’ en ‘als hij ontevreden was over eigen arbeid of pas ontvangen verdrietig bericht’; één maal komt in een voegw. bz. nog een locale bepaling ná het gezegde: ‘omdat hij in wrevel zich had geslagen voor zijn eigen hoofdGa naar voetnoot3’; ééns scheidt het werkwoord in een relat. bz. twee nevengeschikte objecten: ‘arbeid, die inspanning vorderde en aandacht’. Twee keer tenslotte valt een aanloop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constructie in de hoofdzin op: ‘Want zóó innig waren z.j verbonden dat ...’ en: ‘Dikwijls ook/bijzin/sprong hij op’ gevallen van heel andere aard dus dan de elf overige, waar het steeds om de opmerkelijke plaatsing van de werkwoordsvormen ging. Dit alles tezamen doet in Dr. de Leeuwe's betoog dienst als één van de kenmerken waardoor Sterns proza zich als typisch literair aanbiedt en zich onderscheidt van Droogstoppels stijl, die bij de omgangstaal aansluit (l.c. biz. 89); ‘De woordschikking (t.w. in het Droogstoppelfragment van twintig regels) wijkt in genen dele van die der beschaafde omgangstaal af.’ Ik acht het ongedifferentieerd samennemen van deze dertien gevallen, waarvan bovendien de laatste twee geciteerde syntactisch van principieel andere aard zijn, minder gelukkig. Het voorstel van Dr. de Leeuwe, een bepaald zinsverband eens in een (door hem) ‘genormaliseerde’ woordorde te lezen teneinde ‘het eigenaardige, het bijzondere van Sterns stijl (te) zien’, zal men graag overwegen. Multatuli: ‘Dikwijls ook als hij ontevreden was over eigen arbeid of pas ontvangen verdrietig berigt, sprong hij op, en zeide iets onvriendelijks tot haar, die toch geene schuld had aan zijne ontevredenheid.’ ter vergelijking genormaliseerd aldus: ‘Dikwijls sprong hij ook op, als hij ontevreden over eigen arbeid of een pas ontvangen verdrietig berigt was, en zeide tot haar iets onvriendelijks, die aan zijne ontevredenheid toch geene schuld had.’ De (door mij) gecursiveerde woorden doen mij echter opmerken dat ik, ten eerste niet overtuigd ben van de volstrekte ongebruikelijkheid van ‘Dikwijls ook’ als aanloop in omgangstaal, en zeker niet bij Droogstoppel; dat ik, ten tweede, geneigd ben eerder te geloven dat men in omgangstaal ‘was’ bij voorkeur zou lanceren vóór zo'n omvangrijke voorzetselbepaling (eventueel na ‘arbeid’, met herhaling van het voorzetsel ‘over’ na ‘of’); vervolgens, dat ik weiger aan te nemen dat déze plaatsing van ‘tot haar’ in omgangstaal normaal is - a fortiori is ze dat niet als bij ‘tot haar’ een relat. bz. aansluit - (trouwens, waarom telt Dr. de L. dit geval niet mee bij de ‘afwijkingen’ als hij meent dat dit de gewone woordschikking is en die van Multatuli de afwijkende?); en tenslotte, dat ik tot mijn verbazing in de gecursiveerde relat. bz. nóg een ‘normale’ woordschikking ontdek tegenover een ‘afwijkende’ bij Multatuli-Stern, welke laatste niet als zodanig door Dr. de L. in zijn telling is opgenomen -in plaats van vier heb ik dan dus vijf gevallen waar in de bijzin de verbale delen staan vóór het voorzetselvoorwerp. Hoe grandioos komt daarenboven Multatuli onze boekhouding in de war sturen, als hij in de vierde druk ‘die lieten vragen om gehoor’ verandert in ‘die om gehoor lieten vragen’, ‘arbeid die aandacht vorderde en inspanning’ in ‘die aandacht en inspanning vorderde’, en ‘een woord dat er opkwam in zijne gedachten over de onderwerpen die hem bezighielden’ wijzigt in ‘een woord dat in zijn gedachten over de onderwerpen die hem bezighielden opkwam’! Deze laatste verandering lijkt me geen verbetering, om rhytmische redenen al niet; de beide andere ... ja, verzwákken zij Sterns literair niveau? En verkleinen zij de stilistische afstand tussen Stern en Batavus Droogstoppel? Angstiger vragen nog dringen zich op aan ons, filologen, die elkaar altijd schijnen, te moeten wantrouwen! Als in een fragment van twintig regels Multatuli van de - vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens mijn telling dus - twaalf opmerkelijke plaatsingen van verbale vormen in bijzinnen al drie bij de eerste de beste gelegenheid wegwerkt, hoe zal het er dan gaan uitzien als ik in plaats van twintig regels Stern eens tweehonderd of meer regels uit het Stern-gedeelte hierop onderzoek? En gesteld vervolgens, dat de toevalsfactor in het kleine Stern-fragment t.a.v. de frequentie van aanwezigheid en wijziging van ‘afwijkende’ woordschikking nu eens al te groot blijkt te zijn geweest, en ik dientengevolge wel genoodzaakt ben de afwezigheid van dit syntactisch verschijnsel in Droogstoppels kleine fragment niet te vertrouwen? Zal ik dan niet gedwongen zijn - wend U af, o Muze! - ook een groter deel van Batavus' proza aan de tand te voelen? Vanzelfsprekend zullen ook hiervan tenminste het manuscript én de vierde druk vergeleken moeten worden. Alvorens deze proef op de som de lezer aan te bieden wil ik stellen, dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn, die ook tot verschillende interpretaties ten opzichte van Multatuli's werkwijze kunnen leiden, waarbij ik geloof, dat hiermee al uitsluitend langs de weg van een theoretische redenering syntactische analyses van zo kleine fragmenten als Dr. de Leeuwe nam, in zóverre veroordeeld zijn, dat zij geen vérstrekkende conclusies t.a.v. de stijl en de werkwijze van een auteur toelaten. Denkbaar is nu in de eerste plaats, dat Multatuli in het manuscript Droogstoppel én Stern ongeveer even vaak zinnen van het type ‘die lieten vragen om gehoor’ laat hanteren. Daarmee vervalt dan dit verschijnsel als kenmerk van het stijlverschil tussen de Droogstoppel- en Sterndelen, tenzij ... de schrijver deze ‘literaire’ constructie in de door hemzelf herziene uitgaven bij Droogstoppel geheel of grotendeels wegwerkt, en bij Stern handhaaft of overwegend handhaaft. Met dat laatste zou dan echter eerst recht bewezen zijn dat deze drukken in een stijlonderzoek betrokken moeten worden, maar krijgen meteen beweringen over de spontaneïteit van het manuscript, dat ons aan de bron van Multatuli's schrijverschap zou plaatsen, een wel wat relatieve waarde. Mogelijk is verder, dat reeds het manuscript de bedoelde woordschikking aan Stern voorbehoudt; dat we het hierbij niet kunnen en mogen laten, bewezen de vermelde veranderingen door Dekker in de vierde druk reeds, maar op een omvangrijker materiaal kunnen deze veranderingen statistisch irrelevant blijken te zijn. Eerst dán, en eerst dan alléén, kunnen we ons met een gerust hart achter Dr. de Leeuwe's interpretatie scharen en hebben we al het mogelijke gedaan. Blijken de veranderingen in het Sterngedeelte evenwel statistisch van belang, dan zullen we moeten zoeken naar een verklaring hiervan. Het zou kunnen zijn dat de schrijver óf dit stilisticum te vaak toegepast en daardoor in z'n effect verzwakt achtte, óf in een deel van de gevallen de constructie een geforceerde indruk vond maken, ófwel om een of andere reden het stilistisch niveau-verschil tussen Droogstoppel en Stern wenste te verkleinen. Voor de tweede veronderstelling zal het nodig zijn in het bizonder op de context te letten, voor de derde veronderstelling zal andersoortig materiaal ter verduidelijking moeten kunnen worden aangevoerd, en alle drie veronderstellingen tonen wederom denoodzakelijkheid aan van een vergelijking van het ms. en (tenminste) de vierde druk. Van de veronderstelling dat de schrijver willekeurig zou hebben veranderd, spreek ik dan nog niet eens. Tenslotte blijft als gruwelijke mogelijkheid over dat de koffiemakelaar in het manuscript alleen, of in ms. en vierde druk beide, uiteindelijk de literaire woordschikking vaker zou blijken te gebruiken dan de jonge Duitser - een nachtmerrie die de gevoelige lezer naar ik hoop bespaard zal blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uiteraard moeten we bovendien nog met twee zaken rekening houden. In de eerste plaats is er natuurlijk alle kans dat de uitkomst van het onderzoek genuanceerder is dan in de schematische redenering hierboven past - dat, met andere woorden, de werkelijke stand van zaken aanleiding zal geven tot het formuleren van een variant van één der genoemde mogelijkheden of van een ‘tussenmogelijkheid’. Ten tweede zal het noodzakelijk zijn af te spreken wat we precies onderzoeken en hoever we met dè polsstok van de statistiek willen springen.
De Multatuli-filologie staat waarlijk nog in de kinderschoenen. Twintig jaar geleden stelde Prof. van Haeringen al de ongelijkmatige en onstelselmatige belangstelling van het Woordenboek der Nederlandsche Taal voor Multatuli's woordenschat aan de ordeGa naar voetnoot1 Maar ook in andere opzichten harkt men zo hier en daar iets bijéén, of groepeert een aantal vluchtige indrukken. Dat geldt voor wat ik over de syntaxis van de Havelaar vond, en dat geldt voor andere aspecten van de vormgeving. Er heerst hier dan ook nog heel wat onduidelijkheid en onderlinge tegenstrijdigheid. Prof. Stuiveling zegt n.a.v. het ms. (Honderd jaar M.H, blz. 42): ‘Ofschoon Multatuli's zinsbouw een grote lenigheid bezit, bevat zijn tekst enkele kleine gewrongenheden, ontstaan door de wens om een woord zo dicht mogelijk voor de bijbehorende bepaling te plaatsen; een zinsdeel komt dan wel eens verder naar achter dan ons taalgebruik toelaat: “dat men van hen kunne verwachten de vermijding van die aanmatigende betweterij”. Het is waarschijnlijk invloed uit de ambtelijke briefstijl; Van Lennep heeft een dozijn van zulke wendingen veranderd.’ De geciteerde zin van Mul-tatuli vond ik na enig zoeken op blz. 177 in de editie-Stuiveling, en op blz. 86 van deel II in de uitgave van Van Lennep, die ‘de vermijding’ plaatste voor ‘kunne’. Sprekend over de keuze van de gouverneur-generaal, zegt Dekker: ‘Op den voorgrond stellende dat alle personen die daarvoor worden in aanmerking gebragt rechtschapen zijn (...) houd ik het voor eene hoofdzaak dat men van hen kunne verwachten de vermijding van die aanmatigende betweterij in het begin, en vooral van die apathische slaperigheid in de laatste jaren van hun bestuur.’ Het komt me voor dat het geciteerde stuk van de zin bij Prof. Stuiveling te kort is om een juiste indruk van het geval te geven. Zeker, de wens in casu ‘de vermijding’ zo dicht mogelijk voor de van-bepaling te plaatsen, kan men aanwezig achten, maar de omvang én de tweeledigheid van hetgeen volgt op ‘de vermijding’ maken die wens eerst goed begrijpelijk. Van Lennep veranderde dus een dozijn van dergelijke wendingen. Elf? Twaalf? Dertien? En waar kan ik ze vinden? Want Prof. Stuiveling steit dit aan de orde in dat gedeelte van zijn uiteenzetting waar ‘nog geen reden (is) voor de mening, dat Van Lennep (...) als tekstverzorger de grens van het toelaatbare heeft overschreden’ (l.c., blzz. 43/44), doch men zou dan dat dozijn tekstplaatsen evenals het geciteerde geval, toch graag eens nader bezien. In de door mij onderzochte fragmenten, die ik aanstonds zal noemen, heeft Van Lennep overigens nergens aan de woordorde iets veranderd. Kostelijk is het daarentegen in dezelfde bundel essays bij Dr. Huygens op blz. 156 te lezen: ‘Was de oorspronkelijke Havelaar nog wat houterig van zinsbouw, de nieuwe (bedoeld is de vierde druk) verkreeg de lenigheid die voor de stijl van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
latere Multatuli zo kenmerkend is.’ Weet men eigenlijk waarover men het heeft? Heeft men het over dezelfde dingen? En welke zijn au fond de criteria op grond waarvan men dergelijke uitspraken doet? Men vergelijke hiermee dan nog eens de eerder aangehaalde uitspraak van Dr. de Leeuwe over het manuscript (l.c. blz. 85), ‘dat op vele plaatsen spontaner is dan de latere drukken, waar de auteur ter wille van een zakelijke juistheid de vrije loop van de taal vaak heeft onderbroken.’ Een minder soepele stijl, minder ‘lenigheid’ in de zinsbouw dus dáár? Onder een aantal verschillende soorten van wijzigingen door Dekker in de vierde druk vermeldt Dr. Huygens (l.c. blz. 157) als syntactische bizonderheid: ‘Door werkwoordsvormen in de zin te verplaatsen verkreeg hij een soepeler constructie’, zonder ook maar één enkel voorbeeld te noemen. Is het al te ondeugend te veronderstellen, dat er misschien wel eens door het verplaatsen van een werkwoordsvorm ter wille van een zakelijke juistheid de vrije loop der taal is onderbroken én tegelijkertijd een soepeler constructie is verkregen? Gerard BromGa naar voetnoot1 onderzocht fragmentarisch het streven van Multatuli in de vierde en vijfde druk naar grotere duidelijkheid van de gedachte, naar vernieuwing d.w.z. vooral naar vereenvoudiging van de taal, naar verlevendiging van de stijl, b.v. door taalverzwaring, welke laatste ook wordt dienstbaar gemaakt aan een groter pathos in sommige passages, naar taalzuivering ook. In dit laatste kader zegt Brom (l.c. blz 149): ‘Evenals Hildebrand laat Multatuli Franse woorden (...) vervallen, terwijl gallicismen en latinismen in de zinsbouw gezuiverd worden. “Men gevoelde, als men met hem in gesprek was, dat...” wordt “wanneer men met hem in gesprek was, gevoelde men”; de “de heirbaan, die Daendels deed aanleggen met groote opoffering van volk” vlot beter in deze vorm: “met grote opoffering van volk deed aanleggen”.’ - Het spijt me, maar ik zie het niet. Niet in het eerste geval, niet in het tweede. Een verwijzing van Brom hierbij naar P.M. Westra, Over Multatuli als auteur (1910), blz. 101, die naar zijn zeggen in de eerste drie drukken van de Havelaar al Franse woordschikking had opgemerkt, lijkt één van die voetnoten waar Ter Braak zo'n hekel aan had; bij controle bleek Westra inderdaad ‘Franse woordschikking op te merken’, maar ook volstrekt niet meer dan dat, en bovendien weer zonder één enkel voorbeeld te noemenGa naar voetnoot2. Ik vrees dat mijn verhaal eentonig wordt. Als laatste symptoom daarom van de grote nood der Multatuli-filologie citeer ik nogmaals Prof. Stuiveling (l.c. blz. 41): ‘Het spreekt vanzelf dat Van Lennep “indedaad” verving door “inderdaad”.’ De argeloze lezer krijgt zo onvermijdelijk de indruk hier nu eindelijk eens, al is het dan maar voor één enkel détail, één enkel woord, volledig te zijn ingelicht. Helaas, al lezende noteerde ik onopzettelijk en willekeurig: manuscript-editie blz. 23 ‘Het werd mij indedaad duidelijk’, ongewijzigd bij Van Lennep dl i, blz. 35; ms.-ed. blz. 39 ‘(Het) is indedaad een prachtig stuk werks’, ongewijzigd bij Van Lennep i, 59; ms.-ed. blz. 47 ‘maar (die) indedaad zelden voldoende is’, ongewijzigd bij Van Lennep i, 72; ms.-ed. blz.127 ‘wanneer wij indedaad moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erkennen’, ongewijzigd bij Van Lennep i, 207; ms.-ed. blz. 186 ‘want het is indedaad treffend’, ongewijzigd bij Van Lennep ii, 100. In al deze gevallen heeft eerst de vierde druk ‘inderdaad’. Natuurlijk zal door Van Lenneps hand de eerste druk hier en daar ook wel eens ‘inderdaad’ opleveren. Maar dat is nu toevallig weer tot mij niet doorgedrongen ...
Ik ga nu over tot het beloofde onderzoek van enkele syntactische varianten. Mijn gegevens ontleen ik in eerste aanleg aan twee tekstfragmenten, die ik primair bestudeerde naar de editie van het manuscript door Prof. Stuiveling, daarvan de eerste druk (1949). Van Droogstoppel nam ik aldaar blz. 22, regel 19 tot blz. 24, regel 18; blz. 29; regel 29 tot blz. 34, regel 16; blz. 97, regel 20 tot blz. 100, regel 36. Dit omvat tezamen rond 360 regels druks. Stern is vertegenwoordigd met blz. 38, regel 22 tot blz. 48, regel 20. Dat betekent rond 370 regels druks. Het overspringen in Droogstoppels deel van blz. 24 naar blz. 29 wordt veroorzaakt door het feit dat ik het pak van Sjaalman moest laten vallen; het afbreken op blz. 34 geschiedde op het punt waar de lijst van overeenkomsten t.a.v. het te schrijven boek wordt gegeven. Daarna treedt al spoedig zoveel dialoog op, dat het interne karakter van de tekst te sterk verandert om nog behoorlijk vergelijkbaar te kunnen zijn met het Sternfragment dat ik koos. Zodra mij dat weer mogelijk leek, vulde ik het Droogstoppeldeel aan (blz. 97, regel 20 tot blz. 100, regel 36). Het bleef iets korter dan wat ik van Stern nam. Zo dadelijk zal blijken dat dit statistisch geen bezwaren heeft opgeleverd.
1. In aansluiting op de door Dr. de Leeuwe geconstateerde neiging van Stern in de bijzin de verbale delen te plaatsen vóór het zinseinde, heb ik in mijn beide fragmenten van 360 à 370 regels eerst nagegaan waar dit ‘open zinseinde’ redelijkerwijs mogelijk was geweest en waar van deze mogelijkheid werd gebruikgemaakt. Een beschouwing van de syntactische varianten die een vergelijking van het manuscript en de vierde druk vervolgens opleverde, maakte mij al gauw duidelijk, dat ik mij niet tot dit ene type van syntactische keuze-mogelijkheid kon beperken. 2. Het Nederlands van nu, en dat van Multatuli, kent een vergelijkbare keuzemogelijkheid in de hoofdzin: bij samengesteld gezegde is het in bepaalde gevallen even goed mogelijk de zin te besluiten met een verbale vorm (c.q. verbale vormen), als met een zinsdeel van andere aard (c.q. andere zinsdelen) dan een verbale vorm. B.v. (editie-Stuiveling, blz. 39): ‘Geene paardenposterij dan ook in Europa (...) kan worden gelijk gesteld met die op Java’; vgl. (vierde druk, blz. 48): ‘Geene paardenpostery dan ook in Europa (...) kan met die op Java worden gelyk gesteld’. En (editie-Stuiveling, blz. 44): ‘Een land moet geregeerd worden op verren afstand’; vgl. (vierde druk, blz. 54): ‘Een land moet op verren afstand geregeerd worden’. Natuurlijk zijn, naar mate het gezegde uit meer delen is opgebouwd of naar mate de zin meer andere zinsdelen telt, ook meer variaties in de woordorde denkbaar, zonder dat dit aan de aanwezigheid van de principiële keuze-mogelijkheid de zin al dan niet met een verbale vorm te beeindigen, iets toe of af doet. 3. Een dergelijke mogelijkheid tot syntactische keuze vindt men in infinitiefconstructies, als objecten of andere zinsdelen zowel voor als achter de infinitief in kwestie plaatsbaar zijn. B.v. (editie-Stuiveling, blz. 45): ‘Ook hier is de erfelijkheid zonder vastgesteld te zijn door eene wet, tot eene gewoonte geworden’; vgl. (vierde druk, blz. 56): ‘zonder door eene wet vastgesteld te zyn’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Scheiding van een achteraan in de zin geplaatste attributieve voorzetselbepaling en het hoofdwoord door een verbale vorm, zoals Dr. de Leeuwe (zie boven blz. 2) in de bijzin signaleerde, is uiteraard ook in de hoofdzin mogelijk. Wederom gelegenheid tot syntactische keuze dus, die hierbij moet worden bekeken. B.v. (editie-Stuiveling, blz. 22): ‘en (ik) gelastte hem mij dat pak te brengen van Sjaalman’; vgl. (vierde druk, blz. 27): ‘en (ik) gelastte hem my dat pak van Sjaalman te brengen’. Direct verwant is de mogelijkheid een genitief door een verbaal deel te scheiden van het hoofdwoord (in mijn materiaal toevallig alleen in de bijzin voorkomend). B.v. (editie-Stuiveling, blz. 23): ‘Er wordt daar gesproken van een kind dat aan de borst ligt der moeder’; vgl. (vierde druk, blz. 27): ‘dat aan de borst der moeder ligt’.
Opzettelijk heb ik totnogtoe voorbeelden geciteerd, waar Multatuli door zijn eigen veranderingen in de vierde druk zelf beide mogelijkheden illustreert. Het geheel der syntactische varianten overziende, geloof ik nog tweeërlei variatiemogelijkheid in mijn beschouwing te moeten betrekken, omdat deze eveneens de keuze openlaten de zin een afgesloten dan wel een open einde te geven, al gebeurt dat op enigszins andere wijze dan in het voorgaande werd aangegeven. 5. Zinnen met een naamwoordelijk gezegde, hoofdzin zo goed als bijzin, bieden in bepaalde gevallen de mogelijkheid een zinsdeel voor of na het praedicaatsnomen te lanceren. B.v. (editie-Stuiveling, blz. 32): ‘De bouwstoffen (...) waren belangrijk voor de makelaars in koffij’, waar ook mogelijk zou zijn: ‘waren voor de makelaars in koffij belangrijk’. Voorts (editie-Stuiveling, blz. 38): ‘Want de dorpen waren niet menigvuldig in die streken’, waar ook denkbaar was geweest: ‘waren in die streken niet menigvuldig’. En (editie-Stuiveling, blz. 42): ‘De lange bladen der waterpalm die in deze streken “atap” heet’, waar men, juist van Stern, had kunnen verwachten: ‘die “atap” heet in deze streken’. 6. Tenslotte kan in de hoofdzin het adverbium van een zogenoemde ‘scheidbare samenstelling’ soms de zin afsluiten, of wel reeds eerder worden geplaatst; de veelsoortigheid der zinsdelen die in dat laatste geval dan daarna komen, is niet minder groot dan boven onder punt 2. B.v. (editie-Stuiveling, blz. 42): ‘In dien pendoppo wachtte de regent met den kontroleur de aankomst af van den nieuwen chef’; vgl. (vierde druk, blz. 51): ‘In dien pendoppo wachtte de Regent met den Kontroleur de aankomst van den nieuwen chef af’. En (editie-Stuiveling, blz. 99): ‘En gij wijkt af van den goeden weg’, waar mogelijk zou zijn: ‘En gij wijkt van den goeden weg af’. Vgl. ook punt 4. Hiermee heb ik de, onderling verwante, soorten van syntactische variabelen die ik wens te beschouwen, gedemonstreerd en de lezer kent de aard van mijn materiaal. Een enkel bizonder geval komt gaandeweg nog wel ter sprake. Het laatst geciteerde voorbeeld ondertussen, maakt duidelijk dat het voor de syntacticus noodzakelijk zal zijn op z'n tijd ook als stilisticus op te treden: de zin is immers afkomstig uit de aanhef van de ernstige, tegen Ds. Wawelaars stijl aanleunende, vermaning van Droogstoppel tot zijn zoon. ‘Frits, ik ben niet tevreden over u, ik heb u altijd het goede voorgehouden, en gij wijkt af van den goeden weg; gij zijt pedant en lastig en maakt verzen, en hebt Betsy Rosemeijer een zoen gegeven. De vreeze des Heeren is de bron van alle wijsheid, gij moet dus de Rosemeijers niet zoenen, en niet zoo pedant wezen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zóu er een bewijs in kunnen zien van de nauwkeurigheid waarmee Multatuli pleegt te luisteren naar de mogelijkheden van de taal; onmiddellijk reagerend zodra, zelfs binnen Droogstoppels aandeel, de stilistische situatie verandert, grijpt hij naar de ‘open’ constructie en heft zo, met andere middelen tezamen wellicht, Batavus' woorden ook formeel op een hoger plan. De tekst van de vierde druk brengt echter, naast wijzigingen van andere aard, twee syntactische varianten, die voor ons doel van belang zijn. ‘Frits, ik ben niet over je tevreden! Ik heb je altijd het goede voorgehouden, en toch wyk je van den rechten weg af. Je bent pedant en lastig, en maakt verzen, en je hebt Betsy Rosemeijer een zoen gegeven, etc.’ De eerste hoofdzin is natuurlijk in mijn materiaal aanwezig. Wat daarop aansluit verandert Dekker ingrijpend: de twee volgende hoofdzinnen worden naar de intonatie losgemaakt van de eerste (door het uitroepteken achter ‘tevreden’)Ga naar voetnoot1, de derde hoofdzin krijgt een tegenstellend ‘toch’ als aanloop, ‘goeden weg’ wordt ‘rechten weg’ en ‘af’ verhuist naar het eind van de zin. Dergelijke gevallen, waar de zin dus ook in àndere opzichten is gewijzigd en de keuze van open of gesloten zinseinde mede daardoor kan zijn beïnvloed, heb ik steeds buitengesloten. Overigens is deze passage toch wel curieus. Verzwakken de verplaatsingen van ‘tevreden’ en ‘af’ de gedragen stijl van deze aanhef? Zo ja, bemerkte Dekker dit dan niet? Ik ben eerder geneigd de zaak anders te interpreteren. De eerste zin werd, al of niet via Van Lenneps dubbele punt in de eerste druk, op zichzelf gezet, door de intonatie-aanduiding; de afronding werd door de verplaatsing van het praedicaatsnomen nog versterkt. Vervolgens bleek de tegenstelling tussen de tweede en derde zin, bij vormovereenkomst van ‘het goede’ en ‘goeden weg’, alleen tot uitdrukking te brengen door extra nadruk te lezen op ‘ik’, ‘gij’, maar vooral op ‘af’ (ik heb u altijd het goede voorgehouden, en gij wijkt áf van den goeden weg). De auteur verduidelijkte toen zijn bedoeling door in de derde zin ‘toch’ in te lassen en varieerde de woordkeus met ‘rechten weg’. Hierdoor verviel de noodzaak ‘af’ op de oude plaats te handhaven, ofwel schoof het woord in de veranderde tekst als ongemerkt naar achteren. Ik geloof dan ook niet de open constructies van het ms. hier als uitingen van ‘verheven’ stijl te moeten zien, en acht de veranderingen t.a.v. de tweede en derde zin verbeteringen. Deze passage werd door mij zo uitvoerig besproken, om te laten zien hoe moeilijk en gecompliceerd de stilistische interpretatie van syntactische gegevens kan zijn. En indien ergens, dan is hier wel duidelijk dat ik niet met een simpele tegenstelling open/gesloten constructie, literaire taal/omgangstaal kan volstaan. Ook het bedenkelijke van het zondermeer aanvaarden van het ms. als de bron voor het stijlonderzoek en het negéren van Dekkers latere wijzigingen, wordt naar ik hoop hiermee alvast eens in het licht gesteld. Na dergelijke uitvoerige overwegingen van geval tot geval, aldus alles terzijde schuivend waar de teksten geen zuivere parallelplaatsen in alle andere opzichten opleverden, moest ik tenslotte in beide fragmenten die gevallen optellen, waar de schrijver de keus had tussen een open of gesloten zinseinde, in de ruime betekenis die ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hieraan boven heb gegeven. Terzijde schoof ik daarbij óók die plaatsen waar de andere dan de in het ms. aanwezige constructie nog wel mogelijk was geweest, maar een gewrongen indruk zou hebben gemaakt, of tot onduidelijkheid aanleiding zou hebben kunnen geven (doordat b.v. een antecedent te ver van een volgende relatieve bijzin kon afraken e.d.). Nergens bleek ook Multatuli in de vierde en vijfde druk in die gevallen iets te hebben veranderd. Ondanks al deze voorzorgsmaatregelen bleef natuurlijk deze optelsom een griezelige onderneming, dat was ik me heel goed bewust. Tot mijn aangename verrassing heb ik uiteindelijk voor elk van de twee nagenoeg even grote fragmenten 125 gevallen van min of meer ‘vrije keus’ kunnen aanwijzen, een uitkomst die me eerlijk gezegd enig vertrouwen in de consequentheid van de gevolgde methode van beoordeling schonk, al berustte die absolute gelijkheid in de einduitkomst natuurlijk op toeval. Maar hoe gedroegen zich nu Droogstoppel en Stern in hun keuze, ten opzichte van elkaar? De neiging bij de niet bewust stilerende taalgebruiker is, we kunnen het dagelijks constateren, overwegend gericht op het door verbale delen gesloten einde in de bijzin, en in de infinitiefconstructie, verder op afsluiting van de hoofdzin door het adverbium van een scheidbare samenstelling; hij zal het bovendien niet gauw in zijn hoofd halen attributieve voorzetselbepalingen en genitieven door verbale vormen van hun hoofdwoord te scheiden. Intussen zijn er honderd-en-één uitzonderingstoestanden te bedenken die deze algemene neiging doorkruisen. Voor de overige genoemde soorten van keuze-mogelijkheid is met minder zekerheid een uitspraak te doen. De context en de inhoud van de zin zullen daar een nog grotere rol spelen bij het bepalen van de keuze. Speciaal in de hoofdzinnen met samengesteld gezegde en in de zinnen met een praedicaatsnomen kan men in de omgangstaal veelvuldig een ‘open’ zinseinde waarnemen; er wordt zo gemakkelijk analytisch aangehaakt bij het laatstgenoemde, niet verbale, zinsdeel. De ruwe, nog niet nader ‘geduide’ getallen geven dan al direct een interessant beeld te zien: van de 125 mogelijkheden benut Dekker voor Droogstoppel in het ms. 66 voor het gesloten zinseinde, en voor het open zinseinde dus 59. Voor Stern zijn die getallen daarentegen resp. 33 en 92! Maar hiermee is de zaak allerminst bekeken. Met nadruk wil ik op drie dingen wijzen. Ten eerste moet de hele waaier van soorten constructies, die nog ongedifferentieerd schuilgaan achter de getallen, worden ontvouwen. Ten tweede herhaal ik, dat niet zondermeer uit de statistische verhouding in het voorkomen van twee syntactische figuren stilistische conclusies ten aanzien van een tekst mogen worden getrokken. En ten derde, een punt van belang in mijn betoog, veranderde Multatuli in de vierde druk bij Droogstoppel 7 van de 59 open constructies in gesloten (d.i. bijna 12%), en bij Stern nota bene 27 van de 92 open constructies in gesloten; dit laatste is verhoudingsgewijs wel een opmerkelijk groot aantal, nl. bijna 30%. Het omgekeerde, verandering van gesloten in open zinseinde, komt in mijn materiaal niet voor. Hierdoor wordt de verdeling van de twee mogelijkheden over de beide tekstfragmenten dus in de vierde druk veel gelijkmatiger dan in het ms.: bij Droogstoppel 52 open en 73 gesloten constructies, bij Stern resp. 65 en 60. Reeds nu kan worden vastgesteld dat de veranderingen die Dekker in de vierde druk in dit opzicht aanbracht, statistisch dus wel degelijk van betekenis blijken te zijn. Verder lijkt ook nu al, nog ongezien de stilistische waarde van de constructies afzonderlijk, een zekere twijfel op zijn plaats t.a.v. de representativiteit van Dr. de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeuwe's Droogstoppelfragmentje met betrekking tot de totale afwezigheid van de ‘literaire’ open constructie aldaar. De volgende fasen van het onderzoek moeten dus betreffen de nadere specificatie van het materiaal naar de soorten constructies, en dan de schatting van die gebruiksgevallen, die functioneel zijn bij de realisering van een bepaalde stijl-niveau - het een en ander naar de stand van zaken in het manuscript. Daarna komt de behandeling van de varianten.
De specificatie van het materiaal kan om te beginnen naar tweeërlei gezichtspunt plaatsvinden: gelet kan worden op de aard van het zinsdeel dat het open zinseinde vormt of had kúnnen vormen, terwijl ook kan worden bekeken hoe de opbouw is van het gezegde dat gesloten zinseinde bewerkt of had kúnnen bewerken. Gezien de frequenties der gevallen leek het me het meest zinvol het materiaal primair naar het eerste, en secundair naar het tweede gezichtspunt in te delen. Daarna nam ik in aanmerking waar het om een hoofdzin, bijzin of infinitiefconstructie ging. Gemakshalve vat ik de resultaten samen in het volgende overzicht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemakkelijk valt uit dit overzicht af te lezen dat de keuzemogelijkheid bij de zinnen met voorzetselvoorwerpen en bij die met adverbiale praepositiebepalingen (grotendeels met locale betekenis) veruit het grootst is; deze zinnen maken resp. 38,4% en 45,6%, dat is tezamen 84% van het materiaal uit. De aantallen zinnen met open en gesloten zinseinde samengenomen, resp. bij Droogstoppel en bij Stern, houden elkaar hier vrij aardig in evenwicht (zinnen met voorz. vw. 49 en 47, zinnen met adv. praep. bep. 55 en 59). Vanzelfsprekend moet hier met een behoorlijke toevalsmarge worden gerekend, als men gaat overwegen waarom nu eens de open, dan weer de gesloten constructie aanwezig is; men kan ook inderdaad herhaaldelijk van een open constructie beslist niet beweren dat zij draagster is van stilistisch effect, of de tekst helpt zich van de gewone omgangstaal te distanciëren. Vooral bij de bijzinnen geldt dat. Zo schuilen er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met name onder de zinnen met een voorzetselvoorwerp in open zinseinde, en ook wel onder de zinnen met een adv. praepositiebepaling in open zinseinde - zij het minder -, waarvan het gebruik stilistisch vrijwel indifferent moet worden geacht. Bij voorbeeld: (Stern, blz. 42Ga naar voetnoot1) Een ander gedeelte waartoe geheel Java behoort (...), is geheel en al regtstreeks onderworpen aan Nederland. Wél zeer opvallend is, men zou haast zeggen de áfkeer van Stern van de zin met voorz. vw. bij gesloten zinseinde (slechts 6 gevallen): duidelijk blijkt ook bij de zinnen met adv. praep. bèpaling nog wel de voorkeur van Stern voor het open type, maar minder sterk. En inderdaad laat het overwegend tot sterk overwegend gebruik van deze open constructies over het geheel genomen niet na het meer literaire karakter van de Sterntekst mede voelbaar te maken. Dat is te constateren voor een ieder die, hierop gewezen, de Havelaar leest. Enkele sprekende voorbeelden mogen hier volgen: (Stern, blz. 40) Ik vrees te zeer U afteschrikken, door wat zweemen zou naar langdradigheid. Daarentegen veronderstelle men niet dat Droogstoppels ‘open’ zinnen nu maar allemaal als toevallig gebruikt of als stilistisch indifferent terzijde kunnen worden geschoven. Met evenveel recht als men dat bij een deel van dergelijke zinnen van Stern doet, kan men ook aan een aantal bij Droogstoppel afwijking t.o.v. de ‘gewone’ woordschikking toeschrijven. B.v.: (Droogst., blz. 23) ... iemand die weet wat er omgaat in de wereld. Nog wil ik hieraan toevoegen dat, als we letten op de verschillende opbouw van het gezegde en op het onderscheid hz./bz./ininitiefconstr., onze goede Batavus zich bij het gebruik van het open type met voorz. vw. zelfs gevarieerder betoont dan zijn Duitse volontair, en zich bij het gebruik van het open type met adv. praep. bepaling in dit op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zicht ook nog kranig houdt; men vergete niet daarbij dat zijn ‘totaal’ in deze kolom beide keren beduidend lager ligt. Lastiger zijn de gevallen in de rest van het materiaal (16%) van commentaar te voorzien. Wel kan men in het algemeen stellen dat de zinnen met attributieve voorzetselbepaling in open zinseinde, ‘afgesplitst’ van haar hoofdwoord, vaak een typisch literaire indruk zullen maken. Stern wendt dit type dan ook wel kennelijk met die bedoeling aan, en vaker dan Droogstoppel, maar het is bij de laatste niet geheel afwezig. Voorbeelden resp.: (Stern, blz. 41) ... om als zigtbare voorstelling te dienen van het ongezien godsdienstig gevoel. De verbindingen met ‘van’ overheersen. Verbindingen met andere voorzetsels maken soms die ‘literaire’ indruk niet of minder. Voorbeelden resp.: (Stern, blz. 39) ... als zoude ik hier of daar een wagen vinden met reizigers uit den vorigen eeuw. Moeilijk was het hiertegenover gevallen van het gesloten type te plaatsen, waar de schrijver zich van het andere type had kúnnen bedienen. B.v.: (Stern, blz. 39) ... dat thans nog de bewondering van iederen bezoeker opwekt en verdient. De aantallen zijn trouwens hier ook wel te gering geworden om er nog veel mee te kunnen beginnen; zij tenderen hoogstens méé in een bepaalde richting. Eerst recht précair werd de toestand bij de (zeer weinige) zinnen waar diverse andere zinsdelen in open zinseinde optraden, waar de constructie ook gesloten had kunnen zijn. Deze gevallen die ik in het overzicht heb samengenomen, betreffen enkele zinnen met een adverbiale (meestal locale) bepaling, met een datief- en accusatiefobject, en met een bepaling van gesteldheid. Merkwaardigerwijs overweegt in deze kleine, doch bonte categorie de open constructie bij Droogstoppel. Ik vind hiervoor nauwelijks een andere verklaring dan dat zijn tekst blijkbaar niet zo gespeend is van de ‘afwijkende’ woordschikking als Dr. de L. meende, en sluit aan bij hetgeen ik hierover zojuist opmerkte bij de zinnen met voorz. vw. en voorz. bep. Voorbeelden: (Stern, blz. 41) een dichtstuk in marmer dat daar stond als een onbewegelijk, voortdurend, eeuwig gebed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De keuze van enkele gevallen van gesloten zinseinde die ook het open type hadden kunnen vertonen was, moet ik bekennen, in deze categorie vrijwel een slag in de lucht. Ik troostte me met de gedachte dat in statistisch opzicht hier toch al bijna van een vacuüm sprake was.
En dan nu de varianten. Ik roep in herinnering dat Dekker in de vierde druk in mijn Droogstoppelfragment 7, in mijn Sternfragment 27 open constructies in gesloten veranderde. 1. Uit het boven gegeven overzicht blijkt dat in diezelfde fragmenten Droogstoppel 27, Stern 41 zinnen met voorzetselvoorwerp in open einseinde had. In slechts één geval maakt Dekker nu hiervan bij Droogstoppel een gesloten constructie, nl. (blz. 98) ‘hoofdstukken die rieken naar Duitsche opgewondenheid’ wordt ‘die naar D. opgewondenheid rieken’, Doch liefst 15 van de 27 wijzigingen bij Stern betreffen dit type met voorz. vw.! B.v.: (Stern, blz. 39) Geene paardenposterij dan ook in Europa (...) kan worden gelijkgesteld met die op Java. Kortheidshalve vermeld ik niet steeds de gemakkelijk voor de lezer voorstelbare variant met het werkwoordelijk gedeelte achteraan in de zin. In 11 van deze 15 gevallen gaat het om bijzinnen, wat relatief veel is, aangezien maar iets meer dan de helft van dit type in het ms. bij Stern de bijzinvorm heeft. 2. Tamelijk veel wijzigingen, nl. 9 van de 27, betreffen bij Stern de zinnen met adv. praep. bepaling in open zinseinde, waarvan er blijkens het overzicht 38 in het ms. waren. Van de 20 bij Droogstoppel werden er slechts 3 tot het gesloten type omgewerkt. Voorbeelden resp.: (Stern, blz. 45) De personen die belast waren met het bestuur van zoodanig graafschap, trachtten natuurlijk van den keizer te verkrijgen, dat hunne zoons (...) hen zouden opvolgen in hunne betrekking. 3. De overige wijzigingen bracht Multatuli vrijwel alle aan bij de zinnen met afgesplitste van-bepalingen en genitief. B.v.: (Stern, blz. 42) ... wachtte de regent de aankomst af van den nieuwen chef > wachtte de regent de aankomst van den nieuwen chef af. Eén keer wijzigde hij de open vorm van een relatieve bijzin met bep. van gesteldheid bij Stern, nl. (blz. 41) ‘Ook de Kontrôleur die sedert (...) het bestuur had waargenomen als eerst opvolgende in rang’.
Wanneer men het variantenmateriaal overziet, maakt dit stellig niet de indruk afkomstig te zijn van een auteur die erop uit was de werking van een bepaald stilisticum te verstérken, ten bate van de fictie van een dubbel auteurschap. integendeel. De veranderingen in Droogstoppels tekst zijn zo gering in aantal, dat zij het karakter daar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van eigenlijk amper aantasten. Er blijft dan ook bij hem een behoorlijk aantal gevallen aanwijsbaar die in feite niet verschillen van die open constructies die in Sterns proza als ‘literair’ fungeren. Ik schat dat aantal toch zeker wel op een derde van het totaal. Hoogstens is er daar enig onkruid gewied, waarbij ik speciaal denk aan de verdwenen afgesplitste van-bepalingen en genitief, die ook werkelijk uit de mond van Batavus wat vreemd klinken. Toch blijven enkele van deze verbindingen gehandhaafd, en er staat tegenover dat Multatuli in dit opzicht ook Sterns fragment niet geheel ongemoeid liet. Hierbij aansluitend is t.a.v. de ‘open’ zinnen met voorzetselvoorwerp vooral, en met adverbiale praep. bepaling ook nog wel, de veranderwoede van Dekker bij Stern zeer opmerkelijk. Deze vraagt om een nadere verklaring. Het komt me voor dat de schrijver deze open constructie bij nader inzien té frequent aanwezig achtte, waardoor dit tekstgedeelte een ietwat gekunstelde indruk maakte hier en daar. De veranderingen bij de twee genoemde soorten van zinnen zijn tezamen zó talrijk, dat zij wel degelijk het karakter van de tekst wijzigen, ja naar mijn mening zelfs redden van een zekere overstilering. Speciaal bij de zinnen met voorzetselvoorwerp was de afstand tot wat men misschien het schrijftaal-gemiddelde kan noemen, ook wél groot gewordenGa naar voetnoot1. Behalve deze verklaring, heb ik nog een andere, die de vorige wellicht aanvult; ik kom hier zo dadelijk over te spreken. Ten einde echter te voorkomen dat men de indruk krijgt, dat geheel vanuit de ‘open’ constructie en de verandering daarvan kan worden geredeneerd om de mate van stilering van de tekst (en de afzwakking daarvan) te bepalen, wil ik hier eerst nog even opmerken, dat van tijd tot tijd juist een geslóten constructie bizonder reliëf heeft, of om rhytmische of andere redenen duidelijk te verkiezen is boven de andere mogelijkheid. B.v.: (Stern, blz. 42) Ik heb niet geheel juist den adsistent-resident het opperhoofd ook van den regent genoemd. Men overwege bij deze en de volgende voorbeelden steeds de andere, door Multatuli nimmer benutte, mogelijkheid. Soms sorteert ook de soepele afwisseling van open en gesloten constructie stilistisch effect, in min of meer chiastische figuren als: (Stern, blz. 43) Werden niet de Rijks- Mark- Gau- Grens- en Burggraven van het duitsche rijk evenzoo door den keizer aangesteld, en meestal gekozen uit de baronnen? Vgl, nog: In het bizonder kent dan nog de zelfgenoegzame Droogstoppel zijn regelmatig terugkerende cliché's (herhalingsprocedé!), waar juist de syntactische variatie niet straffeloos doorbroken had kunnen worden. B.v.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Droogst., blz. 22) Gij moet weten, lezer, dat ik in mijn gezin zeer strikt ben op godsdienst en zedelijkheid. Vgl.: Wat nu verder mijn tweede verklaring voor de talrijke varianten in ons Stern-fragment betreft: er bevinden zich in de Max Havelaar twee episoden die in stilistisch opzicht wel zeer exclusief zijn, en die zich binnen het aandeel van Stern nog weer op een van de omgeving duidelijk onderscheiden niveau bewegen. Ik bedoel de beroemde toespraak tot de Hoofden van Lebak, en het verhaal van Saïdjah en Adinda. Deze episoden ontlenen hun opvallende stilering zonder twijfel mede aan het frequente gebruik van de verschillende soorten van open constructies zoals ik die hierboven nader onderscheidde. Zonder opnieuw een gedetailleerd statistisch verslag t.a.v. deze fragmenten te leveren, durf ik stellen, dat het aantal open constructies hier relatief minstens zo groot is als in het behandelde Sternfragment, in feite zelfs groter. De toespraak tot de Hoofden van Lebak omvat in de editie-Stuiveling blz. 82, regel 14 tot blz. 87, r. 41; blz. 87, r. 16 tot blz. 89, r. 10 en blz. 89, r. 13 tot 39; dat is ca 200 regels. In het reeds onderzochte Sterngedeelte van 370 regels hebben we 27 varianten ontdekt; rekening houdend met een behoorlijke marge voor indifferente of willekeurig veranderde gevallen zou men in een ruim half zo groot, maar streng gestileerd fragment dan toch altijd nog wel een 10 à 12 varianten mogen verwachten, bij een ‘domweg’ doorgevoerde tekstverzorging. Welnu, in werkelijkheid zijn in Havelaars weergaloze redevoering hooguit slechts drie syntactische veranderingen van de hier steeds bedoelde soort in de vierde druk aan te wijzen, zoals b.v. (blz. 89) ‘Wie gedwaald mogt hebben, kan staat maken op een zacht oordeel van mijne zijde’ > ‘... kan op een zacht oordeel van myne zyde staat-maken’. Eén geval hiervan biedt zelfs een niet geheel zuivere parallelplaats in een ander opzicht, zodat ik aarzel hem hierbij op te nemen, nl. (blz. 82) ‘Ik liet mij dus geschriften geven, die handelen over uwe afdeeling, en ik heb gezien ...’ > ‘... die over uwe afdeling handelen, en heb gezien’ (contractie van subject in tweede bz. toegevoegd). Dit verschil in variantental is té groot om toevallig te zijn. De gedachte aan mogelijke willekeur of achteloosheid van Dekker t.a.v. de toespraak moet verdwijnen, als men ziet hoe hij juist wél enkele andere, anderssóórtige, wijzigingen aanbracht, die meteen verbeteringen zijn, b.v.: (blz. 84) ‘Waarom vraagt de boom: waar is de man dien ik spelen zag als kind aan mijn' voet?’ > ‘... dien ik als kind spelen zag aan myn voet?’. Ik houd het er daarom op, dat Multatuli de vrij aanzienlijke inperking van de open constructie elders bij Stern mede gebruikte om de exclusieve stijl van de toespraak van Havelaar des te sterker te doen uitkomen. Bij het verhaal van Saïdjah en Adinda ligt de zaak vergelijkbaar, hoewel iets genuanceerder. Deze episode omvat in de editie-Stuiveling blz. 185, regel 34 tot en met blz. 203; dat is ca 680 regels. In de vierde druk levert dit omvangrijk brok proza, dat bijna twee keer zo groot is als het eerst-onderzochte Sternfragment, amper half zoveel zuivere varianten op, nl. 13 (tegenover 27). Dit betekent dus dat de schrijver hier naar verhouding maar op ongeveer een vierde van zijn variantenfrequentie stond, als men het andere Sterngedeelte in aanmerking neemt. Vergeleken met de toespraak, die sterk rhetorisch is van stijl - doch met een poëtische inslag - heeft het verhaal van Saïdjah | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Adinda, naast een poëtische inslag, een over vrij grote stukken sterk op de' voorgrond tredend vertellend, episch karakter, en dat verschil geeft m.i. al wel een verklaring voor een deel der veranderingen, zoals b.v. (blz. 189) ‘Saïdjah was reeds vijftien jaren toen zijn vader vertrok naar Buitenzorg’ > ‘... naar B. vertrok’. Daarnaast blijft geloof ik ook in dit verhaal bij Multatuli een zekere waakzaamheid t.o.v. een al te veelvuldig gebruik der open constructie doorwerken, bij voorbeeld wanneer hij een dood-simpele zin als (blz. 189) ‘Het huisje ... stond ledig eenigen tijd’ dan ook maar verandert in ‘... stond eenigen tyd ledig’. Overigens bevinden zich onder de onzuivere, dus niet meegetelde, varianten nog wel enkele interessante gevallen ter vergelijking, zoals b.v. de verandering van (blz. 203) ‘... soldaten, die ... de opstandelingen dreven in het vuur der brandende huizen’ in het echt Sterniaanse ‘die... de opstandelingen in het vuur dreven der brandende huizen’ (voor mijn gevoel géén verbetering!), een wending die ook Van Lennep blijkbaar al in het gehoor lag, toen hij van (blz. 196) ‘... en reeds kon hij onderscheiden de kuif van het klappabosch, waarin ...’ maakte: ‘en reeds kon hij de kuif onderscheiden van het klappabosch’ (= vierde druk). Onzuiver noem ik deze varianten, omdat in het ms. in principe dus al een ‘open’ zinseinde aanwezig is. Ook in de toespraak tot de Hoofden komt zo'n variatie van het open zinseinde voor, waarbij een van-bepaling of genitief wordt afgesplitst van het hoofdwoord, maar nu door Multatuli zelf weer (blz. 89): ‘... als ieder wordt gelaten in het genot van de vruchten zijner inspanning’ > ‘als ieder in het genot wordt gelaten van de vruchten zyner inspanning’. Aangezien we verhoudingsgewijs bij ‘Saïdjah en Adinda’ toch eigenlijk ook met een vrij gering aantal varianten te maken hebben, die bovendien ten dele verklaard kunnen worden uit Dekkers gevoel voor het meer verhalende karakter van het stuk of uit zijn vrees voor opeenhoping van de open constructie, wil ik toch ook hier, zij het met iets meer schroom, concluderen dat het stilistisch niveau-verschil tussen deze episode en het andere Sterngedeelte weer mede verduidelijkt wordt door het zoveel grotere aantal wijzigingen van open in gesloten zinseinde dáár dan hier. Er is, tenslotte, wel enige aanleiding op deze plaats nog eens te herhalen, dat Multatuli nimmer van een gesloten een open zinseinde maakte in de door mij onderzochte fragmenten, óók in de toespraak tot de Hoofden en in ‘Saïdjah en Adinda’ niet. Men moet dit m.i. als een stellige aanwijzing te meer beschouwen dat de schrijver dit ‘open’ procédé wel optimaal benut achtte. Als het verder juist is, het opmerkelijk: verschil in aantal varianten tussen het eerste Sternfragment en de beide bizondere episoden te interpreteren als een poging van de schrijver om mede langs deze weg een nadere stilistische differentiatie tot stand te brengen binnen het aandeel van de ‘literaire’ Duitser in de Havelaar, dan wordt deze opvatting over het optimale gebruik van de open constructie bij Dekker des te waarschijnlijker; er waren immers nog vrij wat gevallen geweest, in de toespraak zo goed als in ‘Saïdjah en Adinda’, waar hij van een gesloten een open zinseinde had kúnnen maken, maar dat deed hij nergens. Bovendien komt, tegen de achtergrond van het hier gestelde, uit de hoge frequentie der varianten in het eerste Sterngedeelte des te sterker de al eerder geformuleerde indruk naar voren, dat de auteur het stilisticum in kwestie zelfs als ‘overvraagd’ en dus in zijn uitwerking verzwakt beschouwde, en dit gedeelte van zijn tekst van geforceerde stilering wilde redden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer ik in het voorafgaande hier en daar bezwaren heb ontwikkeld tegen de publicatie van Dr. de Leeuwe, dan moge men wel bedenken dat deze zich vooral hebben gericht tegen de gevolgde methode. Behalve dat de uitkomst van mijn onderzoek in feite een van zijn conclusies, zij het nader genuanceerd, vrijwel bevestigt, zou het ondankbaar zijn er ook hier niet nogmaals op te wijzen dat zijn moedige ‘verkenning van het terrein’ mij aanzette tot een wat grondiger excursie op één bepaald punt. De resultaten hiervan zou ik als volgt willen samenvatten. Uitgaande van de in het Nederlands aanwezige mogelijkheid tot keuze tussen een open en gesloten zinseinde in diverse typen van zinnen, kan men constateren dat Multatuli in het enige handschrift dat wij van de Max Havelaar hebben, van deze keuzemogelijkheid een nogal sterk uiteenlopend gebruik maakt, als men voor deze kwestie een zgn. door Droogstoppel geschreven fragment vergelijkt met een even groot fragment dat op naam van Stern staat. Statistisch is vast te stellen dat Dekker de fictie van een dubbel auteurschap van het werk o.a. deed berusten op een frequentieverschil in gebruik van de twee genoemde zinseinden, met name als het blijkt dat een deel van de zinnen met open einde afwijkt van wat men in alledaagse omgangstaal gewend is, en een min of meer literaire indruk maakt. Een nadere beschouwing leert - mits men de toevalsfactor heeft verkleind door behoorlijk omvangrijke fragmenten te onderzoeken - dat dit ‘afwijkende’ type door Stem zeer veelvuldig werd gebruikt, doch bij Droogstoppel bepaald niet geheel ontbreekt. Gewaarschuwd moet dus worden, enerzijds, voor het zondermeer gelijkstellen van ‘open zinseinde’ met ‘literaire constructie’, anderzijds voor te snelle conclusies uit te kleine en dus niet voldoende representatieve fragmenten. Zelfs blijkt, dat soms het gesloten zinseinde duidelijk stilistisch functioneel is; soms is dat ook de afwisseling der beide constructies. Met het oog op de tekstgeschiedenis van de Havelaar wordt gesteld dat het stijlonderzoek van het boek zich niet mag beperken tot het handschrift, maar ook de door de auteur zelf bewerkte drukken moet omvatten. Dit kan geïllustreerd worden door vervolgens de vierde druk op het gebruik van deze open en gesloten constructies te onderzoeken, hetgeen nl. opmerkelijk variantenmateriaal oplevert. Het aantal varianten bij Droogstoppel is betrekkelijk klein; een deel ervan verwijdert inderdaad constructies die bij hem niet passen. Het aantal varianten bij Stern is echter beslist groot. De waargenomen activiteiten van de auteur in deze betreffen altijd wijzigingen van open in gesloten zinseinden, nooit het omgekeerde. Dit blijft zo, als ter vergelijking twee bizondere, sterk gestileerde episoden uit Sterns aandeel aan de Havelaar in het onderzoek worden betrokken. Het aantal varianten is dáár relatief evenwel vrij gering (‘Saïdjah en Adinda’) tot zeer gering (Toespraak tot de Hoofden van Lebak). Hoewel een zekere willekeur in Multatuli's veranderingen niet geheel uitgesloten moet worden geacht, mag op grond van het een en ander toch verondersteld worden, dat hij in het algemeen de open constructie bij Stern te dikwijls aanwezig vond; wellicht kan met evenveel recht beweerd worden dat dit fragment hierdoor aan een zekere óver-stilering leed, als dat de als stilisticum fungerende contructies door de grote frequentie in hun uitwerking waren verzwakt: het een hoeft het ander niet uit te sluiten. In het eerst-onderzochte Sternfragment wordt in de vierde druk dan ook het aantal open constructies sterk verminderd, waarbij ook een deel der literair-functionele sneuvelt. Dit fragment wordt zo van een te sterke stilering gered, hoewel, begrijpelijkerwijs, de (literaire) open constructie ook dan nog steeds Sterns werk van Droog- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoppels aandeel helpt onderscheiden, wat trouwens ook uit de opgegeven getallen af te lezen blijft. Als men de geringe aantallen varianten in de Toespraak en in ‘Saïdjah en Adinda’ hierbij overziet, wordt eerst recht aannemelijk dat Multatuli bij dit alles een tamelijk bewuste gedragslijn volgde. Het mes snijdt zo van twee kanten: de inperking van het aantal open constructies elders bij Stern gaat daar een zekere gekunsteldheid tegen, maar schept tegelijk ruimte voor de exclusiviteit van deze twee bizondere episoden, en dus voor nadere stilistische differentiatie binnen Sterns aandeel in de Havelaar. Dat Multatuli nergens een gesloten in een open zinseinde veranderde, versterkt de aannemelijkheid van beide verklaringen voor de opmerkelijke statistische aspecten van het variantenmateriaal. Groningen k. iwema. |
|