herticheyt Q viij v, waar twee in feite gelijke personages optreden, geheten ‘Kack’ en ‘Tfy’. Fy (tfy) is dus = kak, stront.
De zaak is, dat het uitspreken van taboe-woorden, inz. die van magisch potente uitwerpselen, als vervloeking dient. Vg. kak, mert, schijt, stront aan iets hebben. Ook ‘lak’ behoort hiertoe m.i., al helpen de woordenboeken me niet. Men denke ook aan ‘spuwen op iets of iemand’ de ‘zeik aan iets of iemand hebben’, enz. En wat is maling in ‘maling aan iets hebben’? WNT i.v. weet er blijkbaar ook geen raad mee, in elk geval is het heel wat anders dan ‘het land aan iets hebben’.
En wat fi uit fimus betreft, men kan hier aan slijtage denken of speelse verkorting (buis uit wambuis, bum uit album, gom uit bruidegom ‘mijn gommetje, mijn gommetje’, pon uit japon, pul uit ampul, sop uit hansop, toffel uit pantoffel, enz.), maar ikzelf denk liever aan noaisering. Daarover is heel wat geschreven (KS = Kurios, IHS = Jesus), maar wie geeft me voorbeelden van noaisering door reductie tot de eerste syllabe? Ik ken jé (- Jesus), maar dat kan ook de eerste letter zijn, zoals gé (in g.v.d. = God), m. (in ‘het emmetje’ = menstruatie, niet te verwarren met die M in Emmeken, die Moenen, zoals men weet als compromis-naam voor Mariken in het bekende mirakelspel aanvaardde), p (é) = pest, maar eerste lettergrepen, ik heb ze niet bij de hand. Het gaat hier natuurlijk niet om woorden als bie uit bijzonder, bu uit burgerlijk (de twee laatste woorden dank ik aan Prof. Van Haeringen), gym uit gymnasium, jen uit jenever, juf uit juffrouw, kweek uit kweekschool, lab uit laboratorium, paeda uit paedagogie(k), para uit parachutist, prof uit professor, prol uit proleet, prom uit promenadeconcert (N.R.C. 15-3-'65, blz. 2), provo (-jongen met een provocerend ‘gedragspatroon’, zie Het Vaderland van 21-5-'65), stud uit student (vg. stud (of stut)? hengst, dat ik in geen enkel woordenboek heb gevonden), steno uit stenografie, vamp uit vampier, enz., want dat zijn geen noaiseringen. Tenminste...? Iedere oud-scholier van een of andere school kent natuurlijk ook ‘natte his’ (= natuurlijke historie, een curieuze naam voor biologie).
Een prachtig voorbeeld van wat ik bedoel deed Prof. Van Haeringen mij aan de hand met hom (ook homo, dim. hompie) = homosexueel. Ik ken voor homosexuelen (ze hebben tegenwoordig een eigen tijdschrift, vroeger werden ze levend verbrand) tal van noawoorden, maar die zijn nu niet aan de orde. Noaisering kan namelijk door tal van middelen plaatsvinden. Men vindt er enige - lang niet alle - in mijn artikel in deze jaargang (blz. 49 vlg.) over noaisering van de naam van God. Met hom kan wellicht vergeleken worden def (= defaecatie) en misschien ook rus (= rechercheur), d.w.z. noaisering door de eerste syllabe plus de eerste letter van de volgende (waarover men binnenkort iets van mijn hand in dit tijdschrift kan verwachten).
Verkorting van letterwoorden ter noaisering is een vondst van Prof. Van Haeringen; het is, zover ik weet, nooit gesignaleerd. Ik zou graag zien, dat hij er eens iets over schreef. Interessant is bijv. zijn - mij schriftelijk gedane-opmerking, dat w.c. noaiserend wordt verkort tot w (wee of wu); hiertoe behoort dan mogelijk ook t.b. uit t.b.c. Een heel ander geval is natuurlijk weer c.a. en s.t. (essetee, dat intussen alweer, dacht ik, verouderd is). De u van wu (voor w.c.) brengt me weer op ludevudu. En gazo maar voort! Het onderwerp is boeiend en ik hoop er nog eens een opzettelijke studie aan te wijden.
Voor het ogenblik alleen nog dit: bij ‘foei’ denke men bijv. aan ‘ba(h) doen’ = cacare. En over de verwantschap van fi met fiente wil ik liever later spreken.
j.j. mak