De Nieuwe Taalgids. Jaargang 59
(1966)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
De aanspraak ‘vader’ voor Christus bij De RoovereIn de discussie tussen Dr. Mak en Prof. Michels over ‘Twee plaatsen uit De Rooveres Lof van den Heylighen Sacramente’ (N.T. 57, 157 en 58, 168) kwam o.a. het slot van de vierde strofe ter sprake: r. 58[regelnummer]
niet vader als dat
Den wijn verghijnc, maer dijn bloet in hem gheprent.Ga naar voetnoot1
De ongewone aanspraak ‘vader’ voor Christus was voor Mak aanleiding om deze plaats als verdacht te beschouwen. Niet voor Michels, maar de uitvoerige documentatie die deze gaf, voornamelijk echter uit jongere geschriften van mystieke aard, kon Mak niet overtuigen. Diens conclusie luidt: ‘De Roovere en trouwens geen enkele andere rederijker heeft bij mijn weten Christus ooit “vader” genoemd.’ Op dit punt moeten Maks aantekeningen hem echter in de steek gelaten hebben, want deze aanspraak komt bij De Roovere wel degelijk voor. Laat ik eerst wijzen op het Refereyn constich gheestelick (218; de paginering hier en verder naar Maks uitgave). Daarin wordt eerst de vader aangesproken, die zijn woord tot Maria liet ingaan, maar aan het eind van de eerste strofe al blijkt de aanspraak tot Christus gericht. Hier zien we hoe gemakkelijk De Roovere tot een verschuiving komen kon. Dit is dan expresso verbo gebeurd in O Jhesus Christus wat zal ic bestaen, 219-224. Daar lezen we: r. 58[regelnummer]
O vader ghy en hebt noyt niement bezweken
106[regelnummer]
O vader dor huwe groote trauwe
End dor huwer lieuer moeder rauwe
Laet huwe doot my commen in baten
De redactie van Van Stijevoort (nr. 125) heeft nog r. 119[regelnummer]
mer vader sijt ons int leste bereijt
doer V milde ontfermherticheijt
De Brusselse tekst luidt hier anders, maar ze wordt gevolgd door een zevenregelig gedichtje met het acrostichon ‘Roovere’ en daarin komt voor. O vader die niement versmaet vercleent
Bij Van Stijevoort vormt dit naamvers een apart nummer, 124. Het aantal tot Christus gerichte rederijkersgedichten is niet groot; veel talrijker zijn de Maria-loven. Daarin overheerst het thema moeder-zoon, eventueel moederbroeder; toch komen er bij De Roovere ook plaatsen in voor, waar het woord ‘vader’ op Christus moet slaan. Het duidelijkst zijn die, waar Maria de sacristie des Heren genoemd wordt. Naast Sacristie daer al tswerelts iolijt (= Christus) In is bevrijt (157) staat Svaders Sacristie (193) en Ghestichte (= tempel) tsvaders (206). Het voorgaande betreft alleen De Roovere; kennen andere rederijkers dit woordgebruik ook? Een algemeen antwoord durf ik daar niet op te geven, maar ik zal enkele | |
[pagina 37]
| |
plaatsen noemen, die er mogelijk als bewijs voor kunnen dienen. In Van Stijevoorts bundel vinden we nl. nog twee refreinen waarin het voorkomt, de nrs 121 en 123. Het eerste, met de stokken Loff ghebenedide Jesus van Nazareene en Lof jesus verlosser behoeder almachtich is in dit geval het belangrijkst, omdat het vijftien strofen lang het motief van Christus' naam bespeelt. Ik citeer alleen r. 16[regelnummer]
Vwen name vader is also moeghende
en verwijs verder naar de regels 112, 133, 148. Drie soortgelijke plaatsen bevat nr. 123Ga naar voetnoot1. Mijn reserve ten aanzien van deze vermeldingen komt niet voort uit wantrouwen tegenover de tekst, maar betreft het auteurschap: ook op andere gronden acht ik het waarschijnlijk, dat beide gedichten op naam van De Roovere horen te staan. Vermoedelijk zullen anderen met nieuwe bewijsplaatsen mijn geheugen kunnen opfrissen. Zelf moet ik een periode overslaan voor enkele nieuwe gegevens. In de derde gedrukte bundel van Anna Bijns wordt Christus in het openingsrefrein als volgt aangesproken: Opperste priester, die u selven gaeft, Heere,
Godt, Vader, in een levende offerande (iii 1 c)
Men kan menen, dat de gedachte aan de beide personen van de triniteit hier nog te duidelijk aanwezig is, om van een naam ‘vader’ te spreken, maar dit is niet het geval in het zeer verwante refrein dat hs. B afsluit, gezien de verbreide Christus-benoemingen ‘voeder’ en ‘behoeder’: Ghij zijt ons voedre, behoedre en vadre. (94 d 5)
Al bewijzen de gegeven citaten overduidelijk, dat er geen reden voor twijfel aan de betwiste lezing bestaat, wanneer Ampe gelijk had toen hij van ‘een typisch middeleeuwse visie’ sprak (geciteerd door Michels), dan blijkt daar bij de rederijkers toch weinig van. Helemaal vinden we geen aanwijzing voor een motivering als gegeven wordt in het omstreeks 1588 vervaardigde hs. waar Michels ook naar verwijst. Evenals de combinatie ‘vader Jezus’ maakt die redenering de indruk van later ontstaan te zijn, nadat de naamsverschuiving in bepaalde kring(en) gewoon was geworden. De oorzaak van de vader-benoeming moet in het ‘ongrondelic’ misterie van de drie-eenheid liggen. Wanneer De Roovere zich daarin verdiepte, trachtte hij tot subtiele beschouwing en onderscheiding te komen, in de trant van de scholastiek; misschien zeggen we beter: trachtte hij deze te volgen. Schreef hij getuigend of belijdend, dan voegde zich de vadernaam tussen de vele benoemingen die een lofzingend rederijker nodig had. Dat hij hiermee aansloot bij een vorm van volksvroomheid, lijkt waarschijnlijk en daardoor krijgt Michel-s' verwijzing naar jongere mystieke geschriften in dit verband passende waarde.Ga naar voetnoot2) b.h. erné |
|