De Nieuwe Taalgids. Jaargang 58
(1965)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Ellende J. de Harduyn en Revius naar Gregorius van NazianzeIn 1624 verscheen te Antwerpen voor het eerst in druk de bundel Pia Desìderìa van de zuidnederlandse jezuiet Hermannus Hugo. De emblemata met bijbeltekst, elk gevolgd door vrome gedichten, die gekruid zijn met klassieke exempla en gevolgd worden door zielverheffende teksten uit oudchristelijke en latere vaders, voorzagen in een geestelijke en culturele behoefte; de drukken en vertalingen volgden elkaar snel opGa naar voetnoot1. Twee jaar na de eerste duitse, een jaar na de eerste franse bewerking verscheen in 1629 te Antwerpen de nederlandse door pastoor Justus de Harduyn, Goddelijcke Wenschen. Onder de ‘Vierighe Uytspraecken der Oud-vaeders’ zijn tal van kortere en langere plaatsen uit de werken van Gregorius van Nazianze, de beroemdste oudchristelijke griekse dichter, die vaak kortheidshalve, ter onderscheiding van Gregorius van Nyssa, (de) Nazianzeen genoemd werd. Hugo had deze plaatsen gegeven in de vertaling van Bilius (of Billius, Jacques de Billy, zestiende eeuw). De Harduyn heeft enkele van de dichtfragmenten in rijm bewerkt. Daaronder is uit Gregorius' gedicht over de menselijke natuur een stuk dat hieronder volgt. In 1630 gaf dominee Revius zijn Over-yssekche Sangen en Dichten in druk. Hierin zijn tal van bewerkingen en navolgingen van plaatsen uit griekse en latijnse oud-vaders, onder wie Gregorius van NazianzeGa naar voetnoot2. Uitmuntend graecus, kan Revius het grieks van Gregorius gevolgd hebben. Maar het is mogelijk dat Revius stoffen niet direct uit de werken van de Nazianzeen getrokken heeft, maar uit theologische en stichtelijke werken die met aanhalingen uit de vaders, of bewerkingen ervan, verrijkt waren. Hetzij direct hetzij indirect gaat het gedichtje Ellende van Revius terug op vier versregels uit Gregorius' gedicht over de menselijke natuur die in werkvertaling aldus luiden: Van een of andere streek horen we dat hij zonder schadelijk wild is, zoals eens CretaGa naar voetnoot3, In welk jaar Revius Ellende heeft geschreven, weten we niet. In druk verschijnt het versje na Hugo's bundel en na De Harduyns bewerking ervan. Afhankelijkheid is mogelijk, chronologisch, maar niet waarschijnlijk. De Gregoriana die al in Revius' gedichten zijn aangewezen komen niet voor in de bundel van Hugo. Evenals bij De Harduyn komt bij Revius de verwijzing naar Creta niet voor. Geen van beide dichters | |
[pagina 264]
| |
had het voorbeeld van een ander nodig om deze bijzonderheid weg te laten, die eerder opheldering vroeg dan bood, en niet alleen misbaar was maar de gewenste parallellie verstoorde. Hugo, Pia Desideria
(i.m. Nazian. carm. de human. natur.)
Hoc homini tantùm firmum est expersque senectae,
Indè ex quo nascens fletibus ora rigat;
Per lacrymas testans, quas vitae in limine fundit,
Quotnam illum maneant agmina dura mali.
Est Regio (vt quondam Cretaea) ignara ferarum;
Est alia, hybernae nescia terra nivis:
At, vacua aduersis quod vitae tempora rebus
Clauserit, haud quisquam dicere iure potest.
Iustus de Harduyn
(i.m. Nazian. carm. de humanâ naturâ.)
Dit is al oudt, en gaet heel vast
Dat hem den mensch in traenen vvascht
Soo saen hy 't leven komt ghenieten,
VVaer door hy ons gheeft te verstaen
Dat hy noch niet en heeft ghedaen:
Maer datter meer staen te verghieten.
Daer is ter aerde vvel een landt
Al vvaer men noyt gheen vvildt en vandt,
Noch vlocke sneeuvv en comt gheresen:
Maer dat oock iemandt há 't gheluck
Van hier te leven sonder druck,
Voorvvaer ô neen, 'ten can niet vvesen!
Revius, Ellende
Men vindet wel een lant daer wolf noch leeu en stallet,
Men vindet wel een lant daer sneeu noch hagel vallet,
Maer nieuwers ick en vant, hoe seer ick heb gesocht,
Een mensch die sonder leet sijn tijt heeft toegebrochtGa naar voetnoot1).
J.C. ARENS |
|