| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Internationale congressen.
Van 22 tot 28 augustus 1965 zal het derde internationale germanistencongres, uitgaande van de I.V.G. = ‘Internationale Vereinigung für germanische Sprachund Literaturwissenschaft’, in Amsterdam worden gehouden. De nederlandse taal- en letterkunde is een van de ‘in der I.V.G. vertretenen Einzeldisziplinen’ en zal mitsdien een evenredige plaats krijgen op het congres. Zelfs zal, ‘wenn das Angebot an Referaten es ermöglicht’, een afzonderlijke nederlandse sectie worden ingericht. Alle correspondentie betreffende het congres moet gericht worden aan ‘Holland Organizing Centre’, Lange Voorhout 16, Den Haag.
Het tweede internationale dialectologencongres, te houden in Marburg an der Lahn van 5 tot 10 september 1965, is al voorlopig aangekondigd NTg. LVII, 117. In juli 1964 is de eerste circulaire daaromtrent uitgegaan. Correspondentie te richten aan het secretariaat van het congres, het Forschungsinstitut für deutsche Sprache ‘Deutscher Sprachatlas’, 355 Marburg (Lahn), Bundesrepublik Deutschland, Kaffweg 3.
| |
Nederlands Renaissancetoneel.
Als ‘Mededeling’ van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afdeling Letterkunde, is verschenen een studie van W.A.P. Smit, Het Nederlands Renaissance-toneel als probleem en taak voor de literatuur-historie (Amsterdam, 1964; 44 blz.; prijs f 3,50). Over het ontstaan en de ontwikkeling van het nederlands toneel in de periode na de rederijkerstijd en vóór de doorbraak van het franse classicisme valt nog veel, bijna alles, te onderzoeken; dat wil de titel aangeven. Met erkenning van de verdiensten van Worp, die het eerst op de invloed van het latijnse schooldrama heeft gewezen, en van Jan te Winkel, die toont de problemen te onderkennen en er gezette aandacht aan wijdt, ziet Smit in de literairhistorische behandeling ernstige leemten en gebreken. Leemten in de kennis van het toneelwerk zelf, met inbegrip van de latijnse schooldrama's; gebreken o.a. in de schematische tegenstelling klassiek/ romantisch, die nog vaak gehanteerd wordt, maar voor de 17e eeuw nog niet past. Ook zagen de 17e-eeuwers in de tragikomedie nog niet zozeer een afzonderlijk genre als wel een variant van het treurspel.
Smit acht een heel nieuwe aanpak nodig, en daarbij geeft het jaartal 1620 ongeveer een grens aan: tot dan toe is het nieuwe in wording en groei. Om dat nieuwe goed te doen uitkomen, moet ter zijde blijven wat niet meer dan voortzetting is van het rederijkersdrama, en om te beginnen ook dat wat nog niet als waarlijk renaissancistisch kan gelden. Zich baserende nu op wat vroeger onderzoek geleerd heeft omtrent tradities, invloeden en kenmerkende trekken waarmee bij het Renaissancedrama gerekend moet worden, legt hij voor het vroeg-zeventiende-eeuwse toneel (met beperking tot het niet-komische) een aantal criteria aan van stof en opzet, van uitwerking en van biezonderheden, om aldus te geraken tot een voorlopige karakterisering en ordening. Die criteria vat hij samen in een, eveneens voorlopige, ‘vragenlijst’, waarvan de beantwoording een eerste leidraad bij het onderzoek zou kunnen zijn. Bij wijze van proef past hij dan die vragenlijst ook toe op enige drama's van het tweede en derde kwart van de zeventiende eeuw.
| |
| |
| |
Het Bronnenboek van G.J. Nieuwenhuis.
De reeks Taalkundige Kernen en Perspectieven, onder redactie van J. Berits, J.W. Fossen en B.W. Schippers uitgegeven bij Wolters, Groningen, voert als algemene ondertitel: ‘een serie bloemlezingen van taalkundige artikelen en fragmenten’, en de inhoud van de eerste vier nummers (Welkome en ongewenste ‘vreemdelingen’, Honderd jaar spellingstrijd, Taal en spraak in stad en streek en Woorden over woorden) beantwoordt aan die omschrijving. Het vijfde nummer, bewerkt door J.W. Fossen, wijkt wat van die vier af. Dat is namelijk een heruitgave, in verkorte vorm, van een in 1924 in eerste en in 1930 in tweede druk verschenen werk van Dr. G.J. Nieuwenhuis, Het Nederlands in Indië, een bronnenboek voor het onderwijs in de nieuwe richting (1964; 210 blz.; prijs f 6,90). Het was, zoals de titel aangeeft, bestemd voor onderwijzers in het voormalige Nederlands-Indië, en de verkorting bestaat voornamelijk in het weglaten van biezonderheden die specifiek met die bestemming verband hielden. Anderzijds zijn, in door de bewerker toegevoegde voetnoten en in een ‘literatuuropgave’ achterin, latere onderwijskundige publikaties vermeld, die Nieuwenhuis nog niet kon kennen.
Voor een uitvoerige bespreking komt het boek, zo lange tijd na zijn ontstaan, niet in aanmerking. Toch kwam de heruitgave ons te belangrijk voor om te volstaan met de vermelding ervan onder ‘Ontvangen boeken en herdrukken’. De bewerker J.W. Fossen, aan wiens oordeel waarde is te hechten - hij is ook de auteur van het beste hoofdstuk, dat over het kweekschoolonderwijs, in de Didactische handleiding voor de leraar in de moedertaal -, karakteriseert in zijn ‘Verantwoording’ het werk van Nieuwenhuis als volgt: ‘Een analyse van taaldidactische problemen, rationeler dan tot 1924, vollediger en overzichtelijker dan tot 1963, een handleiding bruikbaar ter doorlichting, verlevendiging en aanvulling van de methoden tot op deze dag, ontstond in het Bronnenboek’.
| |
‘ABN en Dialekt’.
Zo luidt de titel van een boekje van Dr. P.C. Paardekooper, dat hij heeft samengesteld, omdat, zegt hij in het voorbericht, ‘over de eenvoudigste begrippen inzake ABN, dialekt en dialektkunde ( ) in ons taalgebied zoveel onkunde en misverstand (bestaat)’. Daarin heeft hij zeker gelijk; het is zelfs de vraag of hij de diepte van die onkunde wel voldoende peilt, als hij zich voorstelt dat zijn helder en met kennis van zaken geschreven boekje gebruikt zal worden ‘bij vhmo- en kweekscholen’. Bij die benamingen denken we in de eerste plaats aan onderwijsinstellingen in Nederland. Op nederlandse kweekscholen nu zal het boekje een kans maken, maar het benepen plaatsje dat het Nederlands bij het v.h.m.o. inneemt, zal voor dialekt en dialectkunde weinig ruimte laten. We mogen al blij zijn, als daar de onkunde aangaande de taaltoestanden in België, waarover P. terecht vrij uitvoerig handelt, wat wordt weggewerkt. Zouden zelfs ‘Waals’ en ‘Wallonië’ voor de gemiddelde nederlandse v.h.m.o.-abituriënt wel zo vertrouwde begrippen zijn, dat ze, zoals hier gebeurt, zonder toelichting (een toelichting is er wel bij ‘franskiljon’) kunnen worden ingevoerd? We hopen het, maar niet zonder vrees. Stellig evenwel zullen 99 op de 100 van die abituriënten, als ze op blz. 24 van een ‘Midden-Brabander’ lezen, zich daarbij iemand voorstellen die ergens tussen Geertuidenberg, Den Bosch,
| |
| |
Eindhoven en Breda thuishoort. En het is voorzichtig, geen schatting te maken van het percentage aan v.h.m.o.-docenten die zich onmiddellijk in Paardekoopers ‘groot-brabantse’ terminologie kunnen verplaatsen.
Die opmerkingen zijn eerder aanbevelingen voor het boekje dan aanmerkingen erop: ze willen alleen illustreren hoe dringend de behoefte aan kundige voorlichting is. Niet dat er geen aanmerkingen op te maken zouden zijn; er zijn wel formuleringen en omschrijvingen in die niet iedere neerlandicus precies zo voor zijn rekening zou willen nemen. Ook is er wel een enkele zakelijke onjuistheid. Zo ligt de auteur op blz. 10 enigszins overhoop met de scheikunde, die hij beter erbuiten had kunnen laten, en op blz. 35 gaat hij te ver met zijn bewering: ‘buiten de Amsterdamse olievlek is nergens in Holland een oa-achtige klank in gebruik voor ABN aa’. Maar over het geheel verdient zijn boekje aanbeveling, en dat wel voor een wat hoger niveau van lezers dan Paardekooper zelf, al te bescheiden, of al te optimistisch, zich heeft gedacht. Niet alleen kweekscholieren van de derde leerkring, maar ook studerenden voor de middelbare akte Nederlands A en aankomende candidandi in de nederlandse letteren kunnen het boekje met vrucht lezen.
ABN en Dialekt is uitgegeven bij Malmberg, Den Bosch, zonder jaartal [1964]. Het telt 48 bladzijden, en buiten die telling vallen 4 bladzijden met afbeeldingen, die alle op het dialectonderzoek betrekking hebben. De prijs is f 3,50.
| |
Nijmeegse dialectologie en naamkunde.
Er is een vierde nummer uitgekomen van de Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor dialect- en naamkunde, nu verlengd met de nabepaling der Katholieke Universiteit te Nijmegen (Van Gorcum; Assen, 1964; 16 blz.). Jan van Bakel geeft daarin als Voorproef, waarvan uit reacties zal moeten blijken of het de Vuurproef kan doorstaan, Een (nog niet helemaal voltooid) lemma van het Brabants Woordenboek, namelijk het lemma ‘tasruimte in de schuur’. Er is een interessante toelichting bij over de voorbereiding, de totstandkoming en de inkleding van zo'n woordenboekartikel. Tot de ‘inkleding’ mogen we rekenen het al of niet bijvoegen van een kaartje: niet alle lemma's krijgen dat; de ‘tasruimte’ heeft er een.
Uit deze ‘voorproef’ is wel te zien dat het brabantse woordenboek een heel ander uiterlijk zal krijgen dan het groningse van Ter Laan of het maastrichtse van Endepols. Het zal heel wat gedetailleerder, gespecificeerder en gedocumenteerder worden: een salonboek wordt het stellig niet. Dat zal ook niemand hebben verwacht die de brede en degelijke opzet van deze grote wetenschappelijke onderneming enigszins heeft kunnen volgen. Degelijkheid en hoog opgevoerde precisie kenmerken ook dit proeflemma, en een lezer die soms juist deswege zorglijk de wenkbrauwen mocht fronsen bij een voorlopige berekening van de tijd die het hele werk vergen zal, wordt door de bewerker enigermate gerustgesteld, al doet die geruststellende passage wel lichtelijk sofistisch aan. De wenkbrauwfronser namelijk, zo zegt Dr. Van Bakel, ‘ziet over het hoofd, dat, waar één lemma mogelijk is, er direct honderden voltooid kunnen worden; dat is nl. alleen maar een technisch verschil. Honderden lemmata vergen alleen maar wat meer tijd dan eentje’.
De eerste belangwekkende proeve van het woordenboek, met zijn talrijke en gevarieerde benamingen voor de tasruimte, doet terstond het verlangen opkomen naar een alfabetisch woordregister aan het slot, en dat verlangen zal
| |
| |
zeker niet onbevredigd blijven. Prof. Weijnen, overtuigd voorstander van het ideologisch ingerichte woordenboek, is evenzeer overtuigd van de noodzaak, het met een alfabetische woordenlijst te completeren. Ook zullen hij en zijn staf zich al rekenschap hebben gegeven van de spelvorm die de woorden in die lijst zullen krijgen. In het model-lemma figureren de benamingstypen schuurhool en stalla (of stallaai) in niet minder dan onderscheidenlijk 10 en 33 fonetische gedaanten. Dat die niet allemaal in het register kunnen, spreekt vanzelf. Maar ook, afgezien van de orthografische inrichting van het woordregister, is er aanleiding tot de vraag of het aantal van die vele, soms uiterst subtiele, fonische varianten in de artikels zelf niet wat verminderd kan worden door de fonetische aanduidingen wat globaler te maken. Tot die praktische vraag komt een lezer te eerder, omdat een afzonderlijk ‘grammatisch-fonetisch deel van het woordenboek’ in uitzicht wordt gesteld. Dat zou misschien het eigenlijklexicografische deel van wat fonetische overdaad kunnen ontlasten.
Dat waren dan alvast een paar bescheiden ‘reacties van de lezer’, die Dr. Van Bakel tegemoetziet. De, voor deze rubriek, vrij grote uitvoerigheid ervan zal hem ervan overtuigd hebben dat de reagerende lezer een belangstellende lezer was. Diezelfde betrekkelijke uitvoerigheid noopt tot kortheid over de verdere inhoud van de Mededeling. Er is nog een stukje van P.L.M. Tummers over Waalse familienamen in Limburg, en een iets langer over De ruuve, ruube, reube, reebe of riebe (verwanten van hd. rübe, opperduits rube) in het Limburgs van P. Goossens, Prof. Weijnen zelf publiceert, met een korte toelichting, een door Mej. M. Weijnen getekende Taalkaart van het om zijn vocalisme interessante woord fluiten.
| |
Jaarboek van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1964.
Behalve de gewone zeer omvangrijke legislatieve, persoonlijke, zakelijke en bibliografische data bevat dit Jaarboek o.m. de toespraken waarmee de nieuwbenoemde buitenlandse leden Giacomo Prampolini, Gerard Knuvelder en Garmt Stuiveling zijn ‘begroet’ achtereenvolgens door Luc Indestege, José Aerts en R. Brulez: toespraken die een waarderend overzicht geven van het oeuvre van de geïnstalleerden. In de verslagen van de ‘keurraden’ over ingekomen prijsantwoorden wettigt het algemeen gunstige oordeel over een inzending ‘De middeleeuwse oorkondentaal van Oudenaarde’ de verwachting, dat die lijvige monografie (ruim 1000 bladzijden kopij) t.z.t vanwege de Academie zal worden gepubliceerd.
C.B.v.H.
| |
Derde druk van Knuvelder's Handboek.
De vier delen van Knuvelder's Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde zijn thans in derde druk verschenen (L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1964). Deze derde uitgave is geheel gelijk aan de tweede, zodat de exemplaren van beide drukken zonder enig bezwaar naast en door elkaar gebruikt kunnen worden. In een ‘Woord vooraf’ wijst Knuvelder erop, dat tussen de verschijning van het laatste deel van de tweede druk (eind 1961) en de vervaardiging van de derde (1963) te weinig tijd lag voor een nieuwe bewerking: ‘een eventuele herziening zou betekend hebben dat het werk vele jaren uitverkocht zou zijn’. Wij kunnen deze motivering ten volle billijken, te meer nu zij gevolgd wordt door een belangrijke toezegging:
| |
| |
Overwogen wordt echter, of het mogelijk is binnen enkele jaren een supplement te doen verschijnen, te gebruiken zowel bij de tweede als bij de derde druk, waarin een aanvullende bibliografie is opgenomen en notoire fouten voorzover die tot mijn kennis kwamen, verzameld resp. gecorrigeerd worden, een supplement van addenda en corrigenda dus. Dit zal echter zeker niet eerder dan in 1966 afzonderlijk verkrijgbaar gesteld kunnen worden.
Wij hopen van harte dat dit plan - aansluitend bij onze desbetreffende suggestie in N.Tg. LIV, 283 - inderdaad zal worden gerealiseerd. Daarmee zou een alleszins bevredigende Baileybrug naar de eerstvolgende herziene druk geslagen zijn.
| |
Bibliografie van Nederlandse vertalingen uit het Italiaans.
Als achtste deel van de Studia Litteraria Rheno-traiectina, uitgegeven door het Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap te Utrecht, is verschenen: Italiaanse boeken in het Nederlands vertaald (tot 1800), ‘bibliografie samengesteld door J.Th.W. Clemens, met medewerking van J.W. Steenbeek’ (J.B. Wolters, Groningen 1964; 146 blzz.; prijs f 6,65). Ik ben te nauw bij de voorbereiding van deze uitgave betrokken geweest om gerechtigd te zijn er een beoordeling van te geven. Ik volsta dus met er de aandacht op te vestigen en de hoop uit te spreken dat er méér dergelijke bibliografieën van Nederlandse vertalingen zullen volgen. Zij kunnen voor de literatuurstudie een bijzonder waardevol hulpmiddel zijn, vooral wanneer - zoals hier - steeds vindplaats en signatuur van de besproken werken worden opgegeven.
| |
Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur I.
Verschenen is het eerste deel (bevattende de letters A en B) van de Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, onder de algemene leiding van Prof. Dr. J. Aerts, Prof. Dr. A.G.H. Bachrach, Prof. Dr. G. Stuiveling, Achilles Mussche en Prof. Dr. P.B. Wessels (Uitgeverijen Paul Brand N.V. en C. de Boer jr, beide te Hilversum, z.j. - het colofon vermeldt 1963 als zet- en drukjaar - rijk geïll.; 640 blzz.; prijs geb. f 42,50). Het gehele werk zal uit zeven delen bestaan; de lijst van medewerkers bevat tal van bekende namen uit Noorden Zuid-Nederland. Naar volledigheid kon uiteraard niet worden gestreefd: ‘slechts de voornaamste schrijvers uit ieder taalgebied komen in de M.E.W. voor. Naar gelang van de belangrijkheid van een auteur in de ogen van de redactie is het artikel langer of korter’, deelt het Ten geleide mee. Daarbij werd evenwel voor de Nederlandse letterkunde in zoverre een uitzondering gemaakt, dat er verhoudingsgewijs ‘veel meer auteurs opgenomen en werken besproken (worden), dan in een naslagwerk voor de Wereldliteratuur zouden passen, aangezien de M.E.W. een Nederlandstalige encyclopedie is, bestemd voor een Nederlandstalig publiek’. - Dit eerste deel maakt een goede indruk, die door een aantal steekproeven werd bevestigd. Als literair naslagwerk zal deze encyclopedie stellig in een behoefte kunnen voorzien. Wij wensen redacteuren, medewerkers en uitgevers gaarne succes toe bij de voorbereiding van de volgende delen, waarnaar wij met belangstelling uitzien.
| |
Een nieuwe serie: ‘Haagse teksten’.
Bij de Uitgeverij Servire te 's-Gravenhage is het eerste deel verschenen van
| |
| |
een serie niet-geannoteerde, diplomatisch uitgegeven teksten, ten behoeve van de studie voor M.O.-akten en universitaire examens. De serie wordt uitgegeven ‘vanwege de Stichting School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage’ en ontleent daaraan haar naam Haagse teksten; de redactie wordt gevormd door Prof. Dr. C.C. de Bruin, Drs. W.G. Noordegraaf en Dr. P.J.H. Vermeeren. - Het eerste deel brengt Drie boeken uit P.C. Hoofts Neederlandsche Histoorien, te weten het vijfde, zevende en achtste boek (tezamen lopende van 1568 tot 1573); waarom het zesde boek (met o.a. de inneming van Den Briel door de Watergeuzen) werd overgeslagen, is niet goed duidelijk. De drie boeken worden in facsimile afgedrukt naar de uitgave van 1642, en voorafgegaan door een korte inleiding van P.J.H. Vermeeren waarvan de kern bestaat uit ‘een zeer beknopte uiteenzetting over de studie van boek en drukkunst uit de zeventiende eeuw’. - Het boekje ziet er aantrekkelijk uit; vooral de reproductie van het frontispice uit 1642 op de omslag doet het voortreffelijk. In de eigenlijke tekst moesten de pagina's verkleind worden gereproduceerd; daardoor heeft het lettertype enigszins aan karakter en duidelijkheid ingeboet, al bleef de leesbaarheid bewaard. De prijs bedraagt f 5,90.
W.A.P.S.
| |
Niederländische Literatur der Gegenwart.
In de serie ‘Völker im Spiegel der Literatur’ hebben de Städtische Volksbüchereien in Dortmund een deeltje laten verschijnen onder de titel: Niederländische Literatur der Gegenwart. Bücher in niederländischer Sprache und deutsche Übersetzungen. Mit einem Beitrag von P.H. Dubois: Moderne Literatur in den Niederlanden (Dortmund 1964). - Na het uiterst summiere overzicht van Dubois volgt ‘ein bescheidener Versuch mit bibliographischen Mitteln auf die gegenwärtige Literatur der Niederlande aufmerksam zu machen.’ Fritz Hüser, redacteur van de reeks, is zich bewust van het hachelijke van de onderneming: sinds tachtig jaar is er geen Nederlandse literatuurgeschiedenis in Duitsland verschenen, en ook verdere informatie ontbreekt vrijwel geheel. Het is daarom zeker toe te juichen dat deze eerste poging is gedaan, al kan men zich met enige reden afvragen waarom het gehele werkje ontsierd moet worden door talloze onnauwkeurigheden, onverklaarbare omissies en zonderlinge selecties uit het oeuvre van verscheidene auteurs. ‘En rekent d'uitslag niet...’.
A.L. Sötemann
|
|