De Nieuwe Taalgids. Jaargang 57
(1964)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking van enkele Nederlandse en Franse zinspatronenGa naar voetnoot1)1. Als men de zinsbouw van een taal wil onderzoeken, moet men beginnen met het zoeken van een methode om die bouw te beschrijven. Wil men bovendien de zinsbouw in twee talen vergelijken, dan moet men een methode vinden, die men op verschillende talen kan toepassen. Voordat ik aan de behandeling van mijn eigenlijke onderwerp ‘Vergelijking van enkele Nederlandse Zinspatronen met Franse’ kan beginnen, dien ik dus uit te leggen, welke methode van beschrijving moet worden gevolgd. Het ontléden van zinnen is iets, waarmee de taalonderzoeker en degene die een taal wil leren, zich om verschillende redenen reeds lange tijd hebben bezig gehouden. Deze zinsontleding heeft ons op de lange duur voorzien van een aantal begrippen en termen, die ik bekend mag achten. Kunnen we ons voor de beschrijving van de zinsbouw van deze begrippen en termen bedienen? Om een antwoord op deze vraag te vinden, zullen we uitgaan van enkele eenvoudige zinnen. Stel, dat Jan, een jongetje van twaalf jaar, met het laatste kwartje van zijn zakgeld op weg is, om een ijsje te kopen. Hij ontmoet een arme man en krijgt zoveel medelijden met die man, dat hij hem zijn laatste kwartje geeft. Er is nu alle reden voor ons om met voldoening of bewondering te constateren: Jan gaf die arme man zijn laatste kwartje. Als taalbeschouwer met deze zin geconfronteerd, kunnen we, als we de termen van de traditionele zinsontleding gebruiken, zeggen, dat deze zin is opgebouwd uit een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde, een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp. Dat lijkt een bevredigende beschrijving voor de bouw van de zin in kwestie, want deze zinsdelen geven, als ze in de genoemde volgorde worden opgesomd, werkelijk de volgorde van de leden van de zin aan. Onze tevredenheid over de gevolgde beschrijvingsmethode wordt echter al bedreigd, wanneer we de zin waarvan we uitgegaan zijn, wijzigen in: Jan heeft die arme man zijn laatste kwartje gegeven. De zinsdelen blijven volgens de gebruikelijke ontleding onderwerp, werkwoordelijk gezegde, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, maar doordat het werkwoordelijke gezegde in deze zin uit twee delen (heeft en gegeven) bestaat, geeft de opsomming van de zinsdelen niet meer precies aan, hoe de leden van de zin op elkaar volgen. Als we toch aan de termen van de zinsontleding als basis voor de beschrijving van de bouw van de zin willen vasthouden, dan zullen we ze wat moeten uitbreiden en bijvoorbeeld moeten zeggen: de bouw van deze zin moet worden beschreven als onderwerp - eerste deel van het werkwoordelijke gezegde - meewerkend voorwerp - lijdend voorwerp - tweede deel van het werkwoordelijke gezegde. Wanneer we in plaats van Jan gaf die arme man zijn laatste kwartje in een andere samenhang zeggen: Hij gaf hem iets, dan lijkt het of het meewerkend en het lijdend voorwerp geen moeilijkheden voor de beschrijving opleveren. De bouw kan weer worden beschreven met de termen onderwerp - werkwoordelijk gezegde - meewerkend voorwerp - lijdend voorwerp, zodat het ernaar uitziet, dat het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp ten opzichte van elkaar en in een zin op dezelfde plaatsen staan, onafhankelijk van het feit, dat ze in de ene zin die arme man en zijn laatste kwartje luiden en in de andere hem en iets. Het werkwoordelijke gezegde toonde die plaatsvastheid niet. Maar helaas is ook de plaatsvastheid van het meewerkend en het lijdend voorwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar schijn. Wanneer we bijvoorbeeld, over Jan en zijn laatste kwartje sprekend, zeggen: Hij geeft het hem, dan vinden we de volgorde lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp. We kunnen nu proberen de termen en begrippen lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp voor onze beschrijving te redden door formuleringen als: Wanneer het lijdend voorwerp een bezittelijk-voornaamwoordgroep (zijn laatste kwartje) is, staat het achter het meewerkend voorwerp en achter aan de zin, wanneer het een onbepaald voornaamwoord is, staat het achter het meewerkend voorwerp en ook achter aan de zin, maar wanneer het een persoonlijk voornaamwoord (het) is, staat het voor het meewerkend voorwerp en niet achter aan de zin. Ook dat zou echter nog niet voldoende zijn, want in de zin: Ik geef hem jou (bijvoorbeeld als helper), staat dat persoonlijke voornaamwoord als lijdend voorwerp weer achter het meewerkend voorwerp. Of het lijdend voorwerp voor of na het meewerkend voorwerp komt te staan, hangt blijkbaar af van het woord (iets, het of jou), dat in die functie optreedt. Nu dat zo is, is het beter de kwestie van het zinsdeel buiten de patroonbeschrijving te laten en die beschrijving te geven met behulp van de woorden en woordgroepen zelf. Het patroon van de zin: Jan gaf die arme man zijn laatste kwartje beschrijven we dus als: eigennaam - persoonsvorm - aanwijzend-voornaamwoordgroep - bezittelijk-voornaamwoord groep. Dat van Jan gaf hem iets als: eigennaam - persoonsvorm - persoonlijk voornaamwoord - onbepaald voornaamwoord. Dat van Ik geef het hem als: persoonlijk voornaamwoord - persoonsvorm - persoonlijk voornaamwoord (onzijdig) - persoonlijk voornaamwoord (mannelijk). Dat we werkelijk van patronen kunnen spreken blijkt uit het feit, dat er naar de inhoud verschillende zinnen op dezelfde wijze kunnen worden gebouwd. Bijvoorbeeld: - Ik geef het hem. - Hij geeft het hem. - Hij geeft het mij. - Zij geven het ons. - Jullie geven het hun - enz. Doordat ik uitgegaan ben van een onderzoek naar de bruikbaarheid van de termen van de traditionele zinsontleding voor de structuurbeschrijving, is er een belangrijk punt nog onbesproken gebleven. De zinsontleder laat bij zijn beschouwingen de taalgebruiker buiten beschouwing. De structuralist stelt zich op het standpunt, dat communicatie door middel van taal een samenhandelen is, waaraan een spreker (schrijver) en een hoorder (lezer) deelhebben. Zij verrichten hun spreek- en luisterhandelingen in de tijd; deze handelingen volgen op elkaar. De spreker geeft eerst het eerste woord van zijn taaluiting, vervolgens het tweede enz., de hoorder verneemt eerst het eerste woord, vervolgens het tweede enz. De spreker bouwt dus aan zijn taaluiting van het eerste tot het laatste woord, hij werkt van het eerste naar het laatste woord toe, de hoorder luistert van het eerste tot het laatste woord en bouwt zodoende begeleidend aan de taaluiting mee. Hieruit volgt, dat de structuurbeschrijving ook deze weg moet volgen en dat we de leden van een zinspatroon in deze volgorde moeten opsommen, als we het patroon willen aangeven. Omdat het communicatieproces tussen spreker en hoorder in alle talen op dezelfde wijze verloopt, is het, als we zo te werk gaan, mogelijk, zinspatronen uit verschillende talen op dezelfde basis te vergelijken. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt, dat de hoorder in het communicatieproces niet alleen maar woorden in een bepaalde volgorde kan waarnemen. Hij hoort ook accent- en toonhoogteverschillen, die hij voor het goed begrijpen van het gebodene nodig heeft. In wat volgt zal ik echter de musische verschijnselen buiten beschouwing laten en mij tot de fatische laag van de zin beperken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. We komen nu langzamerhand tot de vergelijking van enkele Nederlandse met Franse zinspatronen. We beginnen met zinnen die uit drie leden bestaan, en beperken onze beschouwingen tot zinnen die een persoonsvorm behelzen. De term en het begrip persoonsvorm ontleen ik aan de traditionele grammatica, zonder dat ik daar nu voor altijd aan gebonden wil zijn. Als een Nederlandse zin met een persoonsvorm uit drie leden bestaat, zijn er drie hoofdtypen. Type 1 begint met een gebiedende wijs, bijvoorbeeld: ‘Ga van 't raam weg!’, type 2 begint met een persoonsvorm die formeel gecoördineerd is met een ander zinslid, bijvoorbeeld: ‘Heb je dorst?’ en type 3 begint met een niet-werkwoordelijk zinslid, bijvoorbeeld:‘Dit is beter’. Van elk van deze typen komen een aantal patronen voor. De zin die als voorbeeld van type 1 gegeven is, is gebouwd volgens het patroon gebiedende wijs - voorzetselgroep - bijwoord. Een ander patroon voor dit type vertoont: Kom morgen thuis (geb. wijs - bijwoord - bijwoord). Weer een ander toont: Wacht u voor zakkenrollers! (geb. wijs - wederkerend voornaamwoord - voorzetselgroep). Hoeveel patronen dit type in het totaal vertoont, kan ik nog niet zeggen. We zullen nu de Nederlandse en Franse zinspatronen type voor type vergelijken en beginnen met type 1, dus met patronen die beginnen met een gebiedende wijs. Het Frans heeft dit type ook, bijvoorbeeld: - Méfiez-/vous/de placards. -, welke zin precies volgens hetzelfde patroon gebouwd is als-Wacht/u/voor zakkenrollers - Daarnaast heb ik in mijn Franse bron van type 1 nog aangetroffen: - Donne-moi la clef -, een zin die hetzelfde patroon vertoont als de Nederlandse zin - Geef mij de sleutel -, en - Parle pas de malheur-, gebouwd volgens hetzelfde patroon als - Praat niet over weggaan - (geb. wijs - ontkennend partikel - voorzetselgroep). De vergelijking van de patronen van hoofdtype 1 die in mijn Nederlandse en Franse materiaal voorhanden zijn, leidt dus tot de conclusie, dat het Nederlands en het Frans hier dezelfde patronen hebben. We komen tot hoofdtype 2. Het begint met een persoonsvorm die formeel gecoördineerd is met het tweede lid. Ook hier vinden we een aantal patronen die het Nederlands en het Frans gemeenschappelijk hebben. Men vergelijke:
(Patroon: persoonsvorm - pers. vnmw. - zelfstandig naamwoord)
(Patroon: Persoonsvorm - pers. vnmw. - groep met een persoonsvorm) Er komen in mijn Franse materiaal echter ook patronen voor, die het Nederlands niet kent. Bijvoorbeeld: - Faut-il que je me rase la tête? -,een zin die gebouwd is volgens het patroon: persoonsvorm - mannelijk onbepaald voornaamwoord - groep met een persoonsvorm. Het Nederlands gebruikt nooit hij als onbepaald voornaamwoord en kent dit patroon dus niet. Het kent wel het als zodanig, maar - Moet het, dat ik me scheer? - is niet gebruikelijk in het Nederlands. Toch kent het Nederlands een patroon dat bestaat uit een persoonsvorm, het onbepaalde voornaamwoord het en een woordgroep met een persoonsvorm, bijvoorbeeld in: - Regent het, dat het giet? - De vergelijking van het niet-Nederlandse - Moet het, dat ik me scheer? - met het wel-Nederlandse - Regent het, dat het giet? - leet ons, dat de frequentie van een zinspatroon mede bepaald wordt door de onderlinge verbindbaarheid van de leden van de woordklassen waartoe de patroonleden behoren. Niet iedere persoonsvorm kan met het onbepaalde voornaamwoord het gecoördineerd worden. Door dit feit wordt het aantal malen dat het patroon: Persoons- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm - onbepaald voornaamwoord het - woordgroep met een persoonsvorm - kan voorkomen, bepaald. Na een voldoende omvangrijk statistisch onderzoek zal men de frequentie van dit patroon in een getal kunnen uitdrukken. Een ander Frans patroon dat niet Nederlands is, treft men aan in de zin: - Est-ce que tu me prendras au sérieux? - Men moet dit patroon beschrijven als: persoonsvorm - aanw. voornaamw. ce - woordgroep met een persoonsvorm. Ik beschik niet over het materiaal dat nodig is om uit te maken, welke persoonsvormen op deze wijze met ce kunnen worden verbonden. Dat moet weer door een frequentieonderzoek worden uitgemaakt. Het lijdt echter geen twijfel, dat - Is dit dat je me ernstig zult nemen - geen gebruikelijke Nederlandse zin is. Een patroon: - persoonsvorm - ce - lidwoordgroep - heeft men in - Etait-ce un assassinat politique? - Ook dit patroon is niet Nederlands, al is het verschil met wat wel Nederlands is, heel gering. Wij zeggen in zo'n geval: - Was dat (niet: was dit) een politieke moord? -, tenminste als we een aanwijzend voornaamwoord nodig achten. Is dat niet het geval, dan zeggen we: - Was het een politieke moord? - De zinnen die volgens deze patronen gemaakt zijn, hebben alle de functie van een vraag, zowel in het Nederlands als in het Frans. Ik heb evenwel in mijn Franse materiaal één zin aan getroffen die met een persoonsvorm begint en geen vraag maar een constatering inhoudt, namelijk: - Peut se faire. - Dit patroon (persoonsvorm - wederkerend vnmw. - infinitief) komt in mijn Nederlandse materiaal niet voor, maar een zin als: - Kan me vergissen - lijkt me in een bepaalde situatie niet volstrekt onmogelijk. We komen nu tot het derde hoofdtype, dat niet met een gebiedende wijs, noch met een persoonsvorm gevolgd door een formeel gecoördineerd tweede lid begint, maar met een ander, niet-werkwoordelijk taalgegeven. In het Nederlands kunnen de patronen van dit derde type zo ingericht zijn, dat er een formele coördinatie tussen het eerste en het tweede lid bestaat, bijvoorbeeld- Wij komen morgen -, maar het kan ook zijn, dat het eerste en tweede lid die coördinatie niet vertonen, zoals in: - Morgen komen wij. - In dit geval zijn het tweede en derde lid formeel gecoördineerd. In dit derde Nederlandse hoofdtype is de persoonsvorm in de taal van een gesprek vrijwel altijd het tweede lidGa naar voetnoot1). In mijn Franse materiaal komt dit type met de persoonsvorm als tweede lid ook dikwijls voor. Er is echter een belangrijk verschil met het Nederlandse materiaal, dat daarin bestaat, dat er, behoudens nog te noemen uitzonderingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Franse zinnen van dit type altijd een formele coördinatie van het eerste en tweede lid van het patroon bestaat. Dit blijkt uit de volgende zinnen: - Vous êtes bien gentils. - Il manque de manières. - C'est absurde. - C'est pour tuer Hoederer. - Louis bourrait sa pipe. - La nuit est claire. - Ce type est dangereux. - Ze zijn gebouwd volgens zeven verschillende patronen, waarvan er in ieder geval vijf ook Nederlands zijn: - Jullie zijn erg aardig - Hij houdt van muziek - Jan stopte zijn pijp. - De lucht is helder. - Die kerel is gevaarlijk. - Ik aarzel enigszins ten aanzien van - C'est absurde: - Dat is dwaas. - en - C'est pour tuer Hoederer -: - Dat is om jou op te eten. -,omdat het Nederlands naast dat ook dit kent, zij het dan niet in deze zinnen. Het patroon waarnaar de Nederlandse zinnen: - Toen zweeg ik. -, - Nou lacht-ie. - en - Zo is het. - gebouwd zijn, komt in het Frans slechts in één geval voor. In plaats van het patroon: bijwoord - persoonsvorm - persoonlijk voornaamwoord - zou het Frans hier hebben: bijwoord - persoonlijk voornaamwoord - persoonsvorm. Alleen met een vragend bijwoord aan het begin heeft het Frans hetzelfde patroon als het Nederlands. Vergelijk: - Où est Jessica? - met - Waar is Jessica? - Deze Nederlands-Franse overeenstemming in patronen bestaat ook, als het eerste lid een vragend voornaamwoord is. Vergelijk:
Een patroon van drie leden dat de werkwoordsvorm op de tweede plaats heeft en in het Nederlands niet voorkomt, vertoont de Franse zin: - Ne regarde pas -. Het onderscheidt zich van de al behandelde, doordat het werkwoord een gebiedende-wijsvorm heeft. Tenslotte bezit het Frans een aantal drieledige patronen die de persoonsvorm als derde lid hebben. Het eerste en tweede lid bestaan dan uit twee voornaamwoorden, uit een substantief of een lidwoordgroep gevolgd door een voornaamwoord als tweede lid, uit een voornaamwoord gevolgd door y of en als tweede lid, of uit een woordgroep met een persoonsvorm en een voornaamwoord. In zulke patronen bestaat er in de eerste drie gevallen een formele coördinatie tussen het eerste en het derde lid. Mijn materiaal geeft de volgende gevallen: - Je me rappelle. - Je t'admirerai. - On le sait. - Ca m'étonne. - L'auto s'éloigne. - Le régent nous hait. - Hugo la regarde. - Il y passera. - On y joue. - Nous en parlions. - Wanneer het eerste lid een woordgroep met een persoonsvorm is, bestaat er een formele coördinatie tussen het tweede en derde lid, zoals in: - Si j'appelle vous viendrez. - Zulke patronen kent het Nederlands volstrekt niet. We zijn hiermee aan het einde gekomen van onze beschouwing van zinspatronen van drie leden. Er zijn 34 patronen vergeleken en daarbij is gebleken, dat het Nederlands en het Frans 16 patronen gemeen hebben en dat het Frans 18 patronen bezit, die het Nederlands niet kent. Onder die laatste tekenen die patronen, die de persoonsvorm als derde lid hebben, zich het duidelijkst als verschillend en als groep af. 3. We gaan nu over tot een beschouwing van zinspatronen die uit vier leden bestaan. Ook hierbij gaan we voor de hoofdindeling van het eerste lid van de patronen uit. We krijgen dan voor het Nederlands dezelfde drie hoofdpatroontypen als voor zinnen die uit drie leden bestaan. Van het type dat met een gebiedende wijs begint, heb ik op het ogenblik 11 patronen, die in de volgende zinnen vertegenwoordigd zijn: 1 - Maak 't dan uit! - 2 - Strijk je | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar eens uit je ogen. - 3 - Denk je eens in mijn geval! - 4 - Geef me maar een zoen. - 5 - Geef me nou m'n chocola!. - 6 - Wees nu ééns ernstig! - 7 - Word toch eens mens! - 8 Zeg 't me eerlijk! - 9 - Kijk nou niet zo! - 10 - Beloof me alleen als je me nodig hebt me te schrijven. -11 - Probeer toch eens wat minder klein te zijn. - Mijn Franse materiaal telt op het ogenblik vier patronen die met een gebiedende wijs beginnen, waarvan er geen enkel rechtsstreeks met de hierbovengenoemde Nederlandse te vergelijken is. Het patroon dat in het Franse zinnetje: - Dis le moi à présent. - vertegenwoordigd is, kent het Nederlands ook: - Zeg 't me om vier uur. - (Vergelijk no 8, boven). Het patroon van de Franse zin: - Dites lui donc ce qu'il faut qu'il fasse. - gebruikt de Nederlander niet, omdat hij geen demonstratiefgroepen van het type waaruit het laatste lid van de Franse zin bestaat, kent. Het patroon van de Franse zin: - Va dire au Vieux que le petit poteau ne veut pas se laisser faire. - kennen we evenmin, doordat we een infinitief verder naar achteren zetten dan de Fransman: - Ga aan de Oude zeggen, dat...-. Eenzelfde verschil bestaat er tussen de patronen van: - Laisse-moi défaire les valises. - en - Laat mij de koffers uitpakkenGa naar voetnoot1). - We komen vervolgens tot de patronen die met een persoonsvorm beginnen. In mijn Franse materiaal zijn het er twee en we beperken ons onderzoek daarom tot deze twee patronen. Het ene, in de zin - Saurais-tu déboulonner les rails? -, is niet Nederlands, want in een Nederlandse zin met dezelfde soort van woorden en woordgroep zou de infinitief aan het eind komen: - Kun je de rails losschroeven? - Het andere, in de zin: - As-tu fini par comprendre? -, is wel Nederlands: - Ben je opgehouden met werken? -. Dat zit hem in de voorzetselgroep met werken, die in het Nederlands na het voltooid deelwoord komt, hoewel er veel patronen zijn, waarin het voltooid deelwoord aan het eind komt te staan. Dat het Frans minder patronen oplevert die met een persoonsvorm beginnen, is een gevolg van het feit, dat het voor het stellen van vragen een ruimer gebruik maakt van andere patronen dan het Nederlands. Men vergelijke bijvoorbeeld de Franse vragen: - C'est vrai qu'il tournait autour de Jessica? -, Tu as peur qu'il ne parle? -, - Tu peux pas me causer? - met de Nederlandse typen: - Is het waar, dat hij om Jessica heendraaide? - enz. Het mag dan misschien niet onmogelijk heten, dat een Nederlander zou zeggen: - Het is waar, dat hij om Jessica heendraaide? -, maar het zou stellig heel ongewoon zijn. Een ander patroon dat in een Franse vraag heel gewoon is: - Est-ce que tu viendras ici? -, treft men in het Nederlands ook niet aan. Het derde patroon van vier leden, dus een dat noch met een gebiedende wijs, noch met een persoonsvorm begint, vertoont in het Nederlands dezelfde woorden en woordgroepen als eerste lid als een drieledig derde patroon. Ook de Franse derde patronen van vier leden komen in het eerste lid overeen met de Franse derde patronen van drie leden. In die Franse patronen vindt men dus weer een voornaamwoord, substantief of een groep daarmee als eerste lid en als tweede lid een persoonsvorm, die met het eerste lid formeel gecoördineerd is. De formele coördinatie tussen het eerste en het tweede lid van het patroon (de persoonsvorm dus) kan alleen ontbreken, als het eerste lid een vragend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voornaamwoord of een vragend bijwoord is. De volgende zinnen uit mijn Franse materiaal zijn gebouwd volgens een patroon, dat ook in het Nederlands voorkomt:
Het patroon van de Nederlandse zin: - Morgen ga ik naar Parijs. - (bijwoord - persoonsvorm - persoonlijk voornaamwoord - voorzetselgroep) kent het Frans niet. Wanneer deze taalgegevens door de Fransman in één zin verenigd worden, dan komt de persoonsvorm op de derde plaats te staan: - Demain je partirai pour Paris. - Op de Franse patronen met de persoonsvorm op de derde plaats komen we straks terug. We bekijken eerst nog patronen met de persoonsvorm op de tweede plaats, die het Nederlands en het Frans niet gemeen hebben. Soms zijn de verschillen heel klein. Een Nederlander zegt bijvoorbeeld: - Ik ben bang van niet. -, een Fransman: - Je suis sûr que non. - Het verschil zit hier in de groepen van niet en que non. Het Nederlands kent geen groep dat niet en daarom heeft het ook geen patroon waarin die groep voorkomt. De Franse zin: - On fait un petit extra, parce que le parti nous l'a demandé. - begint met een onbepaald voornaamwoord. In het Nederlands kan een zin daar ook wel mee beginnen, maar het kan niet in het verband waarin de Franse zin gebruikt wordt. Niet-Nederlands is: - Men doet wat extra's, omdat de partij het (ons) vraagt. - Wel bruikbaar is: - Men doet wat extra's, als de partij het vraagt. - Eveneens correct Nederlands is: - Wij doen wat extra's, omdat de partij het ons vraagt. - Een vergelijkbaar geval is de zin: - On est heureux d'avoir vu votre bonheur.- In het Nederlands begint een zin van deze inhoud met wij of we. Bovendien komt de woordgroep die aan votre bonheur beantwoordt op een andere plaats te staan: - We zijn blij jullie geluk te hebben gezien (gezien te hebben). - Op de moeilijkheid die het demonstrativum ce met zich meebrengt, is hiervoor al gewezen. In sommige gevallen gebruiken wij het als de Fransman ce gebruikt. Vandaar het verschil tussen de patronen: - C'est joli chez eux.- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en - Het is leuk bij hen -. Op de plaats van het ce in: - C'est aussi le type qui, à vingt ans, a descendu Hoederer. - zouden wij het of hij zetten: - Het (hij) is ook de man die op twintigjarige leeftijd Hoederer gedood heeft. - Tegenover - Depuis quand est-ce la tienne? - staat het Nederlandse - Sedert wanneer is het (hij) van jou? -. Het verschil tussen la tienne en van jou is van stilistische aard: in een bepaalde stijl is in het Nederlands - Sedert wanneer is hij de jouwe? - wel mogelijk. Het patroon van - C'est pourtant ça qu'on vient de discuter ici pendant trois heures. - verschilt van het patroon van een Nederlandse zin met dezelfde woordinhoud behalve ten aanzien van ce ook ten aanzien van pourtant, omdat wij toch aan het begin zouden plaatsen: - Toch is het dàt, wat men gedurende drie uur heeft besproken. - Gewoner Nederlands is echter: - Toch heeft men juist daarover drie uur gepraat. - Zulke volgordeverschillen zijn er heel wat. Doordat het materiaal nog niet omvangrijk genoeg is, valt het vaak nog moeilijk, ze te rubriceren. Ik geef eerst een paar losse gevallen. Terwijl in het Nederlands een voorzetselgroep achter een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord komt te staan (zie: Onderzoekingen, blz. 23), bijvoorbeeld: - Het ligt plotseling voor je. -, heeft het Frans de omgekeerde volgorde, althans in: - Il sort de toi brusquement. - In het Nederlands volgt een bijvoeglijk naamwoord op een lidwoordgroep in: - Jij begrijpt de zaak goed. -. In het Frans heeft men: - Tu comprends bien la situation. - Een duidelijk verschil, dat met verscheidene voorbeelden kan worden toegelicht, levert de plaats van een infinitief in een patroon. In het Frans komt die op de derde plaats, vlak achter de persoonsvorm te staan, in het Nederlands aan het einde (de vierde plaats). - Il veut sauver sa peau. - Je veux avoir tout le monde. - Tu veux avoir Hoederer? - Je vais jouer à être sérieuse. - Je voudrais pouvoir te croire. - Je peux faire ça. - Beaucoup de choses peuvent arriver en une nuit. - Il va faire sauter le pont de Korsk? - In het Nederlands vindt men daarentegen: - Hij wil zijn huid redden. - enz. Ook de plaats van een voltooid deelwoord in een patroon biedt een duidelijk verschil. In het Frans volgt dit op de persoonsvorm, in het Nederlands staat het gewoonlijk op de laatste plaats. - J'ai été chez Hoederer. - Tu as obtenu ça? - J'ai défait les valises. - J'ai regardé ta chambre. - Tu es marié pourtant. - Les sociaux-démocrates ont voté pour Hoederer. - In het Nederlands - Ik ben bij Hoederer geweest. - enz. Het voltooid deelwoord staat in het Nederlands niet altijd op de laatste plaats, bijvoorbeeld niet, als er een woordgroep met een persoonsvorm in de zin voorkomt: - Ik heb gedroomd, dat ik me verveelde. -: - J'ai rêvé que je trouvais le temps long. - In zo'n geval hebben het Nederlands en het Frans dus hetzelfde patroon. Ik vermeld nog het qu'est-ce que-geval, dat het Nederlands vreemd is, bijvoorbeeld in - Qu'est-ce que ça prouve? -. Wij zeggen in zo'n geval: - Wat bewijst dat? - In mijn Franse materiaal komen twee zinnen voor, waarin een gebiedende wijs door een ander zinslid wordt voorafgegaan: - Si tu veux, va faire un tour sur la route. - en - Alors donne moi la clef. - In het Nederlands is een zin zoals de eerste niet mogelijk. - Als je wilt, ga een wandeling maken - is in strijd met de Nederlandse gezinsbouwgewoonten en, wegens dat een wandeling maken, zelfs niet te verwachten in enige vorm van onvoorbereide ‘praat’. Gebruikelijk Nederlands is in zo'n geval: - Ga een wandeling maken als je zin hebt. -, eventueel - Ga, als je zin hebt, een wandeling maken. - Een beetje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders staat het met de tweede zin: - Dan geef me de sleutel. - is onnederlands, - Geef me dan de sleutel. - is correct. Het is echter heel gewoon voor een Nederlander om te zeggen: - Toe, geef me de sleutel. - In het Nederlands kan een interjectie aan ieder hoofdpatroontype voorafgaan (zie mijn: Onderzoekingen, blz. 35-40). Als we in de zin - Alors donne moi la clef. - alors als een interjectie mogen (moeten?) beschouwen, dan is die zin gebouwd volgens een patroon, dat in het Nederlands ook gebruikt wordt. Mijn Franse materiaal omvat 53 patronen die de persoonsvorm op de derde plaats hebben. Het Nederlands kent deze patronen evenmin bij de vierledige als bij de al behandelde drieledige. In deze Franse patronen bestaat er in de volgende patronen een formele coördinatie tussen het eerste lid en de persoonvorm:
Er zijn ook patronen waarin een formele coördinatie bestaat tussen het derde (de persoonsvorm) en het vierde lid. Deze patronen beginnen met een vragend voornaamwoord of een vragend bijwoord. - Qu'en penses-tu? - Que lui demandes-tu? - Pourquoi me dérange-t-on? - Pourquoi le uterait-on? - Alors qu'est-ce qu'on t'a apris là-bas? Andere patronen vertonen een formele coördinatie tussen het tweede lid en het derde lid (de persoonsvorm). Het tweede lid is een voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord of een groep daarmee. Als eerste lid komen voor: een bijwoord, een voorzetselgroep of een woordgroep met een persoonsvorm. - Comme c'est interessant. - Ensuite les envois ont cessé. - Alors je suis un incapable. - Objectivement, c'est un traitre. - Alors tu penses comme on va te laisser entrer ici sans regarder tes poches. - Où c'est que tu l'as pêché? - Seulement tu sais ce que c'est. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Dans la clandestineté je suis Ivan. - A six ans tu portais un col dur. - Hors de prison on vit à distance respectueuse. - Pour Hoederer c'est vrai. - Dans la semaine qui vient, Hoederer rencontra les émissaires du Régent. - Au début le parti pensait que j'étais encore utilisable. - - S'il avait bronché, vous seriez veuve. - Quand il reviendra avec des offres précises, il emportera le morceau. - Quand je serai sur mon vélo, ça ira mieux. - Si je suis entré au Parti, c'est pour que tous les hommes en aient un jour le droit. - Als laatste patroon dat de werkwoordsvorm op de derde plaats heeft, vermeld ik: - N'en parlons plus.- In dit patroon is er geen formele coördinatie tussen de werkwoordsvorm en enig ander lid. Het is in het Frans in patronen van vier leden ook mogelijk, dat de persoonsvorm op de vierde plaats staat. Mijn materiaal omvat acht patronen waarin dit zo is. In vier daarvan bestaat er een formele coördinatie tussen het eerste lid en dit vierde lid. Het zijn: - Je m'en doutais. - Je t'en supplie. - Je m'y ferai. - Il y en a. - In de andere vier bestaat die formele coördinatie tussen het tweede en het vierde lid: - Du moins je le suppose. - Quelquefois la pluie me réveillait. - Ici tout le monde se tutoie. - Pourquoi, je ne sais. - 4. Zowel in mijn Nederlandse als in mijn Franse materiaal komt er nog een ander type van zinnen die uit vier leden bestaan voor. Deze zinnen zijn namelijk opgebouwd uit een patroon van drie leden, dat ook in complete zinnen van drie leden gebruikt wordt, en een interjectie, aangesproken persoon of een hervattend zinslid. De interjectie of de aangesproken persoon kan zowel voor aan de zin als aan het eind staan. Men kan de structuur van zulke zinnen beschrijven met de termen: voorslag + patroon x of patroon x + naslag (Zie mijn: Onderzoekingen, blz. 35-40). Dit structuurtype komt dus zowel in het Nederlands als in het Frans voor, maar in de details doen zich behalve overeenkomsten ook weer verschillen voor, o.a. doordat de drieledige patronen van deze talen onderling verschillen. Ik geef eerst de voorbeelden van het type patroon z + naslag. Het Nederlands en het Frans hebben hetzelfde patroon in de volgende gevallen:
In de volgende zinnen houdt de naslag verband met een voornaamwoord uit het patroon dat eraan voorafgaat: - Tu cours des risques, toi aussi. - On a des manières, nous autres. - C'est Louis, qui t'envoie? - C'est ta tête, qui m'étonne. - Volkomen parallelle Nederlandse patronen kan men hier niet naast zetten. In het eerste bijvoorbeeld gebruiken wij niet de objectsvorm van het voornaamwoord. We kunnen wel zeggen: - Je bent een schalk, jij -, maar niet: - Je bent een schalk, jou. - De andere drie zijn niet Nederlands, omdat wij in dat verband geen onbepaald of aanwijzend voornaamwoord gebruiken. Onder de patronen met een vóórslag in mijn Franse materiaal zijn er drie, die het Nederlands en het Frans gemeenschappelijk hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere Franse zinnen van dit type zijn niet Nederlands, doordat het drieledige patroon dat op de voorslag volgt, niet Nederlands is. - Oui, tu le penses - (Nederlands zou zijn; - Ja, dat denk jij. -) - Non, je me souviens. - Non, c'est toi. - Eh bien, je te crois. - Mais, c'était autre chose. - Weer andere Franse zinnen van dit type beginnen met een voorslag, die door een pronomen in het erop volgende patroon hervat wordt. De volgende vier patronen zijn niet Nederlands: - Moi, j'y entrais. - Moi, je suis plombier. - Toi, tu joues à être sérieuse. - Les femmes aussi, vous les tutoyez? - Wel Nederlands is het patroon van: - Un acte, ça va trop vite. -: - Een auto, dat gaat te vlug. - De structuur van een zin als: - Ce sont les enfants sages, madame, qui font les révolutionnaires les plus terribles. - kan men beschrijven met de termen: patroon x (Ce sont les enfants sages qui font les révolutionnaires les plus terribles) met een onderbreking (madame). Zulke structuren kent het Nederlands ook: - Het is het Latijnse themaboek, moeder, dat ik kwijt ben. - 5. Dit was dan het laatste zinstype waarop ik bij deze gelegenheid de aandacht heb willen vestigen. Ik heb in wat voorafgegaan is, eerst uiteengezet, welke methode men moet toepassen bij de bestudering van zinspatronen. Vervolgens heb ik een aantal Nederlandse en Franse zinspatronen met elkaar vergeleken. Het bleek mogelijk, deze patronen op overzichtelijke wijze te ordenen. Ook is aan het licht gekomen, dat het Nederlands en Frans een aantal zinspatronen gemeenschappelijk hebben en dat er daarnaast grote verschillen in zinsbouw bestaan. Het is betrekkelijk eenvoudig die verschillen te constateren en het is ook wel mogelijk ze te beschrijven. Ze te verklaren daarentegen is moeilijk en op dit ogenblik ook volstrekt niet mogelijk. Wie ze wil verklaren, zal nog heel wat werk moeten verzetten. Om te beginnen, zal men het onderzoek historisch moeten verdiepen. De zinspatronen immers zijn van conventionele aard en beslist niet van vandaag of gisteren. Ze zijn, in al of niet gewijzigde vorm, uit het verleden, en wellicht uit het grijze verleden, tot ons, moderne taalgebruikers, gekomen, en het is niet te verwachten, dat ze uitsluitend synchroon te verklaren zijn. Het lijkt mij voor het Frans bijvoorbeeld mogelijk, dat zulke zinspatronen als: - Quelquefois la pluie me réveillait. -, met hun persoonsvorm op de laatste plaats, als een erfenis van het vulgair Latijn beschouwd moeten worden. In het klassiek Latijn immers vindt men bij de gewone woordschikking de persoonsvorm achter aan de zin en het subject aan het begin. Dit althans lees ik in de ‘Latijnsche Grammatica’ van Dr. J. Woltjer, 1924, op blz. 510. Mocht hier werkelijk van een erfenis kunnen worden gesproken, dan is de structuur daarmee nog allerminst verklaard. Het vraagstuk van de verklaring is daarmee slechts verschoven. Volgens Woltjer danken het subject en het werkwoord hun eerste en laatste plaats aan de belangrijkheid van wat erdoor uitgedrukt wordt. ‘Men kan een zaak van belang òf onmiddellijk voor de hoorder plaatsen, óf wel haar tot het laatste toe achter houden’ (o.c., blz. 510, § 670). Of Woltjer gelijk heeft, weet ik niet, maar het is zeker aannemelijk, dat psychologische of emotionele factoren medebepalend geweest zijn voor de volgorde, waarin de taalgegevens werden verstrektGa naar voetnoot1). Dat het onderzoek van de zinspatronen van belang is voor de taalweten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap, lijkt mij duidelijk. Het is bovendien van belang voor het taalonderwijs. Immers, wanneer we een overzicht hebben van de zinspatronen die in een taal gebruikt worden en van hun frequentie, dan kunnen we de indeling van de leerstof daarop baseren. We kunnen dan op goede gronden bepalen, wat gemakkelijk aan te leren is en wat veel meer oefening vereist. We kunnen vaststellen, welke patronen op grond van hun frequentie het meest noodzakelijk zijn voor de actieve beheersing van een taal en het onderwijs daarop inrichten. Op deze wijze kan een rationalisering van het taalonderwijs tot stand komen, die in verband met de overbelasting van de leerlingen op onze middelbare scholen heel gewenst is. Het is bij het onderwijs op deze basis niet nodig, alle patronen die voorkomen, uitvoerig en tot in onderdelen te laten benoemen. Het is alleen nodig, een voldoende groot aantal zinnen volgens een gegeven patroon te laten spreken of schrijven, zodat het patroon in kwestie tot een automatisme wordt. Voor wie zijn eigen of een vreemde taal vloeiend spreekt, spelen grammatische begrippen volstrekt geen rol. Men kan de omweg der benoeming dus beter vermijden. Een bewuste vergelijking met structuren die de moedertaal bezit, in termen die zo eenvoudig mogelijk zijn en zeker zonder brede theorieën, kan betere diensten bewijzen. Zulk onderwijs op structurele grondslag spaart tijd en moeite. Natuurlijk zal het niet leiden tot ‘le Latin sans larmes’, want het kan niet de tijd en moeite sparen, die het leren van de morfologie en de vocabulaire van een taal nu eenmaal eisen, maar tot een rationalisering van het leerproces zal het zeker kunnen bijdragenGa naar voetnoot1). B. van den Berg. |
|