Een tweede auteur van Beatrijs aantoonbaar?
Menigeen ervaart bij eerste en ook bij herhaalde lezing van onze mndl. Beatrijs dat in vs. 865, bij ‘Dese ioffrouwe daer ic af las Es nonne als si te voren was’ de waarde van het verhaal ineens daalt: de taal lijkt plotseling te verdorren en te verschralen. Dergelijke appreciatie kan beïnvloed zijn door een vooraf gelezen inleiding, maar zelfs als men een poëtische daling zou kunnen ‘bewijzen’, dan nog kan men uit de geringere literaire kwaliteiten niet licht besluiten tot een tweede auteur: er blijft altijd de mogelijkheid dat een en dezelfde vriend van ‘broeder ghijsbrecht’ het Verhaal, mogelijk na enige decennia, met minder inspiratie gecontinueerd heeft. Men hoeft niet de bijna mateloze bewondering van D.A. Stracke te delen, om dit laatste toch uiterst onwaarschijnlijk te achten. Zijn betoog (vooral in Leuv. Bijdr. XVIII, blz. 111- 121) en dat van G. Kazemier (Nw. Tg. XLII, blz 90-93) maken dit m.i. overtuigend duidelijk.
Nadere bestudering van spelling, woordenschat en buigingsvormen zal weinig aanwijzingen opleveren voor een tweede auteur. De weinige persoonlijke trekjes die de tweede auteur mogelijk van de eerste hebben onderscheiden zijn door afschrijvers (tevens interpolators?) ongetwijfeld weggewerkt. Stracke doet dan ook niet eens een poging in deze richting (Cfr. Leuv. Bijdr. XVIII. bldz 117-118).
Verschillen in zinsbouw worden echter niet zo gemakkelijk door de gelijkschakelende scriptores verdonkeremaand. We hebben het bezwaar, dat we slechts ± 170 regels kunnen plaatsen tegenover ± 860 (± 820?) regels. Toch is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat systematisch en nauwkeurig onderzoek duidelijke verschillen kan aantonen. Dat hier enige kansen liggen bleek mij, toen ik, attent geworden door het gebruik van noch in 870 en 886 tegenover no in 854, nader ging onderzoekerr het gebruik van aaneengeschakelde verbindingen van negatieve zinsdelen of ontkennende zinnen, anders gezegd: de vorm en frequentie van mogelijke noch...noch-verbindingen. Ik vond (ed. Verhofstede):
No bi nachte no bi daghe;
46[regelnummer]
Si dwingt sulken, dat hine weet,
Weder spreken ofte swighen,
498[regelnummer]
Der es soe vele, dat ic en weet
Waer icse dede ocht met wien.
594[regelnummer]
Men wiste noyt waer si weec
Oft in wat lande si inde nam.
656[regelnummer]
Hine gaf u weder gout no scat,
694[regelnummer]
Si heeft altoos voer u ghedient
Min no meer na dijn ghelike.
854[regelnummer]
Sine wisten hier af groet no clene.
870[regelnummer]
Si en hadden ghelt noch broet.
886[regelnummer]
Ende es ghegaen hare straten,
Ic en weet west noch oest
909[regelnummer]
Sine hadde vaer no hinder
Voert meer om hare kinder.