De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Hendrik Conscience en Vincent van GoghBij het lezen van de Brieven van Vincent Van Gogh werden we getroffen door de warme sympathie van de grote Nederlandse schilder voor de beroemde Vlaamse verteller Hendrik Conscience. In de spanningen van een voortgezweept bestaan, van angst en onrust voelt Van Goghs getormenteerde ziel zich aangetrokken door het beeld van de goede Conscience, de schilder met de pen, dat hij bijna steeds verbindt met de arcadische, frisse sereniteit, met tinten en kleuren van het Kempense landschap. Op de achtergrond leeft ongetwijfeld zijn eigen sterke herinnering aan gele brem en de purperen heide. Zijn aandacht gaat vooral naar De Loteling, voor hem Le Conscrit want hij heeft het boek in het Frans gelezen. Wanneer Vincent van Gogh in Engeland verblijft, in 1876, schrijft hij aan zijn broer Theo, op 26 augustus, dat hij de jongens van het instituut waar hij inwoont, 's avonds in hun slaapkamer met vertellingen onderhoudt, o.a. met Le Conscrit van H. ConscienceGa naar voetnoot1). Ongeveer een anderhalve maand later, op 7 oktober, citeert hij uitvoerig, in een brief aan Theo, uit de inleiding tot Le Conscrit, zonder deze plaats evenwel aan te geven. Hij vertelt dat hij naar Londen is geweest en toen ik 's avonds terugkwam, gelukkig, daar was een brief van Pa met tijding van U. Wat was ik graag bij U beiden, jongen. En goddank het wat beter gaat, al zijt gij nog zwak. En gij zult ernaar verlangen om Moe te zien ook en nu ik hoor dat gij met Moe mede naar huis gaat, denk ik aan woorden in Conscience: ‘J'ai été malade. Mon esprit était fatigué, mon âme désenchantée, mon corps souffrant. Moi, que Dieu a doué au moins d'énergie morale, et d'un vaste instinct d'affection, je tombais dans l'abîme du plus amer découragement et je sentais avec effroi un poison mortel se glisser dans mon coeur rétréci. J'ai passé trois mois dans la Bruyère: vous savez cette belle contrée où l'âme rentre en elle-même et jouit d'un délicieux repos, où tout respire le calme et la paix; où l'âme en présence de la création immaculée de Dieu secoue le joug des convenances, oublie la société et se dégage de ses Hens avec la vigueur d'une jeunesse renaissante; où chaque pensée revêt la forme de la prière, où tout ce qui n'est pas en harmonie avec la fraîche et libre nature sort du coeur. Oh! là l'âme fatiguée rencontre la tranquillité, là l'homme épuisé rencontre une force juvénile. Ainsi se sont passés mes jours de maladie... Et le soir donc! Etre assis sous le large manteau de la cheminée, les pieds dans la cendre, l'oeil flxé sur une étoile qui là-haut m'envoie son rayon par l'embouchure de la cheminée, comme pour m'adresser un appel; ou bien plongé dans une vague rêverie, regarder le feu, voir les flammes naître, s'élever, haleter, pétiller et surplanter l'une l'autre comme par envie pour lêcher la marmite avec leurs langues de feu, et songer que c'est là la vie humaine: naître, travailler, aimer, grandir et disparaître’Ga naar voetnoot2). Hij vermeldt Le Conscrit van Conscience andermaal in een brief aan Theo van 3 april 1878 in verband met de ontwikkeling in zijn innerlijk leven van ‘l'homme intérieur et spirituel’Ga naar voetnoot3). In een algemener opzicht waardeert hij | |
[pagina 256]
| |
Conscience in een niet nader gedagtekende brief aan Theo, waar hij erop wijst dat bepaalde schilderijen van de Groux ‘in 't sentiment van b.v. den schrijver Conscience zijn’Ga naar voetnoot1). Het werk van de Vlaamse auteur heeft hem ongetwijfeld het sterkst aangegrepen met betrekking tot zijn eigen experimenteren met de materie, het licht en de kleur. Bijzonder merkwaardig is de wijze waarop hij H. Conscience looft als impressionist, nl. in een brief aan Theo, augustus 1889: ‘(...) il n'y a pas très longtemps - à Arles je lisais je ne sais plus quel livre de Henri Conscience. Si tu veux c'est excessivement sentimental ses paysans, mais parlant d'impressionisme sais-tu qu'il y a là-dedans des descriptions de paysage avec des notes de couleur d'un juste, d'un senti, d'un primitif de premier ordre? Et c'est toujours comme cela. Ah mon cher frère, ces bruyères-là de la Campine, c'était poutrant quelque chose. Mais enfin cela ne reviendra pas, et en avant’. In de schilderende manier waarop Conscience een nieuw huisje beschrijft met rode pannen, onder de volle zon, een tuintje met zuring en ajuin, aardappelen met donker groen omgeven, een beukenhaag, een wilde wingerd en, verder, de sparren, de gele bremstruiken, ziet hij de toets, ‘niet van Cazine’ zegt hij, doch van Claude Monet. Hij besluit aldus: ‘Puis dans l'excès même de sentimentalité il y a de l'originalité’. En tenslotte, bijna wanhopig: ‘Et moi qui sens cela et ne peux rien foutre, nom d'un chien, n'est-ce pas emmerdant?’Ga naar voetnoot2). De schilder in Conscience heeft hem bijzonder geboeid, doch de mens en de schrijver hebben hem weer levensmoed geschonken, wat hij dankbaar aanvaardt. In september 1889 geeft hij, in een brief aan Theo, losse indrukken over Belgische en andere schilders. Plotseling breekt door dat alles alweer het beeld van Conscience terwijl hij toespelingen maakt op de inleiding tot De Loteling: ‘Enfin, Henri Conscience est un écrivain pas du tout parfait, mais par ei par la, un peu partout, quel peintre! et quelle bonté dans ce qu'il a dit et voulu. J'ai tout le temps dans la tête une préface - [celle du Conscrit] d'un de ses livres où il dit avoir été très malade et que dans sa maladie, malgré tous ses efforts, il avait senti s'évanouir son affection pour les hommes, et que par de longues promenades en plein champs ses sentiments d'amour lui étaient revenus. Cette fatalité de la souffrance et du désespoir - enfin me voilà encore remonté pour une période - j'en dis merci’Ga naar voetnoot3). Enkele maanden vóór zijn overlijden duikt de figuur van Conscience weer als een lichtpunt op in een brief, die Vincent aan zijn zuster richt (half februari 1890). Niet zonder bitterheid beschouwt hij de impressionisten als ‘Salis dans la hitte pour la vie’, terwijl hij zich afvraagt: ‘sommes nous aussi neufs que le vieux Belge Henri Conscience?’ en door de herinnering aan de auteur van De Loteling het diepe heimwee schuift naar een zuivere rust, die hem steeds weer ontglipt: ‘cette Campine d'Anvers que je cherche parfois encore à rappeler dans les sillons calmes des champs, tout en m'en sentant devenu un enfant bien dégénéré’Ga naar voetnoot4).
Gilbert Degroote. |
|