De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stommeling dat je bent
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingIn het eerste onderdeel van dit artikel zal ik bewijzen dat het zinnetje van de titel een aanspreking is; alleen al de eigenaardigheden van het woord stommeling in dit zinnetje bewijzen dat. Maar ook de woorden dat en je verdienen een korte beschouwing: ze laten zien dat de titelzin enkele eigenschappen heeft die dit type maken tot iets unieks in het ABN. Daarover spreek ik resp. in deel 2 en 3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Enkelvoudige zn's zonder voorbepalingenEen meervoudig zn kan makkelijk zonder voorbepalingen voorkomen:
Maar een enkelvoudig woord kan dat meestal niet:
Op die algemene regel zijn verschillende uitzonderingen waarvan ik de voornaamste kort bespreek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. De types ijzer, Jan, rechtvaardigheid e.d. hebben nergens een voorbepaling nodigMet nergens bedoel ik hier ‘niet als welk zinsdeel ook en niet als aanspreking’. Welnu: stofnamen (type ijzer), eigennamen (type Jan of vader) en abstrakta (type rechtvaardigheid) kunnen zover ik zie overal voorkomen zonder voorbepaling:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Sommige enkelvoudige zn 's kunnen hoogstens in beperkte nevenschikking elke voorbepaling missen: type stad en plattelandEen aantal voorbeelden van dit type zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik blijf hierbij zoveel mogelijk uit de buurt van nog vastere uitdrukkingen als met man en muis vergaan, met man en macht, kip noch kat noch kraai enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Het type soldaat is hoogstens mogelijk als aanspreking en als niet-ww restIk kom nu aan het type soldaat dat in principe wel mogelijk is, maar dan hoogstens als aanspreking en als niet-ww rest:
Dit type niet-ww rest (het vz-loze dus) vertoont bovendien de eigenaardigheid dat het zonder voorbepaling ook in z'n nabepaalbaarheid beperkt is: als nabepaling kan nl. wel een zn- maar geen ww-patroon dienen:
De niet-ww rest van het type soldaat kan niet altijd eerste zinsdeel zijn:
De twee laatste voorbeelden brengen ons heel dicht bij een type waarmee ik de zin uit de titel wou vergelijken omdat die twee schijnbaar zoveel gemeen hebben, maar in werkelijkheid zo sterk verschillen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Het type stommeling is hoogstens mogelijk als aansprekingTerwijl het type soldaat nog twee mogelijkheden had zonder enige bepaling, heeft het type stommeling er maar één: dit kan hoogstens aanspreking zijn:
Ten overvloede moet ik nog laten zien dat stommeling zelfs als eerste zinsdeel geen niet-ww rest kan zijn: niet-ww rest: [stommeling] (ben) (je) (uitgesloten) Zo hebben we dus gaandeweg voldoende argumenten verzameld om te bewijzen dat stommeling in ons titelzinnetje onmogelijk niet-ww rest kan zijn maar daarentegen wel degelijk aanspreking moet wezen. Ik zet dat titelzinnetje ten overvloede in de omgeving van de aanspreking van zoëven waarin het uitstekend past: aanspreking: stommeling dat je bent, je hebt je boeken vergeten De verdere ontleding ervan is dus als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stommeling dat je bent (Achter dat heb ik nog even een vraagteken gezet omdat we daar in het volgende nummer pas over spreken). Vergelijken we de ontleding van deze aanspreking (die een zn-patroon is dus) met die van z'n schijnbare pendant die ik al genoemd heb (en die een ww-patroon is), dan blijken de verschillen duidelijk: [een stommeling] <dat> (het) (is) Dit type heb ik uitvoerig beschreven in Voorstudies, tweede deel, 23: daarom geef ik nu geen uitvoerige verantwoording van de ontleding. Voldoende is de onweglaatbaarheid van een voor stommeling: die bewijst dat we hier geen aanspreking maar een niet-ww rest hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het probleem van dat in stommeling dat je bentOp het eerste gezicht lijkt dat hier een onderschikkend vw. Betr. vn lijkt het immers niet te kunnen zijn omdat het anders de aanduider moest zijn van het-genus van z'n antecedent en dat is het niet:
Aanw. vn kan dat evenmin zijn; daarvoor zou een voor-pv vereist zijn in de zin waarvan het een deel is:
Maar met een eventueel vw-karakter is in strijd dat dat hier die in z'n paradigma heeft: stommeling die je bent Een dergelijke vervanging is onmogelijk in de schijnbare pendant: een stommeling die het is (uitgesloten) Daar kan wel als het woord dat vervangen: een stommeling als het is Zo staan dus de twee paradigma's tegenover elkaar:
Moeten we dan niet opnieuw bij het eerste dat aan de mogelijkheid van betr. vn denken? Z'n paradigmagenoot die is het immers in elk geval: het is uitgesloten na een het-woord als antecedent: varken die je bent (uitgesloten) Maar waarom hebben we bij dat dan dat unieke geval dat een betr. vn geen genusaanduider zou zijn van z'n antecedent? We moeten bedenken dat in deze bijzin een vorm van zijn vrijwel verplicht is en de grote voorkeur van groe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peringen met het en dat + zijn is overbekend. Ik geef een reeks voorbeelden met hoofdzinnen:
En die wisseling van dat en die in groepen met zijn e.d. bestaat enkel bij dat (niet ww-rest), niet bij dat (ondersoh. vw):
Zo is het dus duidelijk dat dat uit onze titel niet-ww rest is en dat we de ontleding ervan uit 1.4 als volgt mogen voltooien: stommeling dat je bent En dan blijft er voor de woordsoort van dat maar één mogelijkheid over: het moet betr. vn zijn. Het is dan dus het enigste geval - bij mijn weten tenminste - dat zo'n woord geen aanduider hoeft te zijn van het genus van het antecedent. De door is veroorzaakte voorkeur voor de vorm dat is hier oorzaak van. In dit verband geef ik nog 's twee zinnen waaruit blijkt dat het betr. vn dat in principe anders toch vrijwel altijd gemisaanduider is, in tegenstelling met het aanw. vn dat dat niet per se gemisaanduider hoeft te zijn van het zn waar het op slaat, ook al staat het daar direkt achter:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het probleem van js in stommeling dat je bentVergelijken we de paradigma's van je uit de titelzin en van het uit de pendant - ze zijn allebei onderwerp -, dan doen we een merkwaardige ontdekking:
Een aanspreking heeft meestal van de pers. Vn's hoogstens vormen van de tweede persoon in z'n paradigma: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kom 's hier, stommeling Op dit formele kenmerk berust de opvatting dat de aanspreking tweede persoon ‘is’. Ik ga daar nu niet dieper op in,Ga naar voetnoot1) maar wijs wel op het begrijpelijke feit dat een derde persoon het woord je in de titelzin niet kan vervangen,Ga naar voetnoot2) tegenover het schijnbaar onbegrijpelijke dat ik - de eerste persoon enkelvoud - het wel kan. Maar de zaak is niet moeilijk: spreker en aangesprokene zijn in feite identiek bij dat ik. De spreker had zichzelf ook konsekwent in de tweede persoon aan kunnen spreken door de tot hemzelf gerichte zin: stommeling dat je bent Maar bij dat ik is hij even uit z'n rol gevallen en daaraan danken we een duidelijke formele vastlegging van die tweepersonigheid in een inwendige ‘tweespraak.’ De mens als gespleten persoonlijkheid! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. BesluitMet deze enkele opmerkingen over het sterk beperkte syntagma van de titel is de beschrijving natuurlijk lang niet volledig en evenmin systematisch. Die beperldng is een koncessie aan de leesbaarheid. Een stommeling dat het is bleek helemaal niet de naaste verwant van stommeling dat je bent; die verwant was de gewone aanspreking waarvan het titel-syntagma enkel een emfatische uitbreiding is met sterk affekt naar de goede of de slechte kant:
Voor objektieve aansprekingen is hier geen plaats:
Wel kan het affekt schuilgaan in bn's, maar dan krijgen we een type dat eigenlijk wat buiten de titel valt:
Ook semantisch ligt het zwaartepunt dus in de kern; de nabepaling geeft ons maar een minimum aan nieuws, nl. door wisseling van je en ik en eventueel door de keus tussen ben(t) en geweest ben(t), resp. was en geweest was. Eindhoven, september 1962. P.C. Paardekooper. |
|