De Nieuwe Taalgids. Jaargang 56
(1963)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Als in het Engels, maar niet uit het Engels.‘Hooge golven zijn, o Neêrland, dikwijls over U gegaan’, zegt Da Costa. Die overstromingen troffen ook Neerlands taalgebied. Eeuwenlang heeft ons voorgeslacht, vooral de elite, zich verrijkt met wat uit Frankrijk toestroomde. Tegenwoordig waait de wind krachtig uit westelijke richting. De elite is veranderd in the upper ten, beter the upper ten thousand; de omvang, ook relatief, is groter. Ook zijn de tien duizend maatschappelijk anders samengesteld en anders georiënteerd, zoals kan blijken uit de verbazende hoeveelheid Engels Nederlands, die professor De Vooys na de tweede wereldoorlog in dit tijdschrift heeft opgestapeldGa naar voetnoot1). Buiten die Engelse vloed, invloed en overvloed ontwikkelt zich in alle stilte op Nederlandse bodem een plantje dat er Engels uitziet, maar toch zuiver Nederlands is. Als ik hiervoor aandacht vraag, begin ik bij wijze van groet aan de geest van onze tijd met een paar Engelse zinnetjes. He has been extracted (drawn) all his teeth. I have been advised to go to a lawyer. Hoe moeten deze zinnen vertaald worden? Geschoolde mensenGa naar voetnoot2), vooral ouderen, zeggen: Hem zijn alle tanden getrokken. Mij is aangeraden naar een advocaat te gaan. ‘Al zijn tanden’ zou letterlijk zijn, maar klinkt of staat niet zo voornaam. Wanneer nu iemand die zo juist weet te vertalen in een gezelschap, waarin een afwezige beklaagd wordt om getob met zijn gebit, mededeelt: ‘hem zijn nu alle tanden getrokken’; wanneer dezelfde spreker van zichzelf vertelt, omdat hij met een juridisch probleem zit: ‘mij is aangeraden naar een advocaat te gaan’, dan loopt hij gevaar de aandacht af te leiden. Als hij gewoon is boekentaal te spreken, denken de aanwezigen: daar heb je die schoolmeester weer! Is dat niet het geval, dan vragen ze zich of elkaar af: wat mankeert hem (hij)? De constructie is ongewoon, boven normaal. Bij omzetting van de zinnen in de bedrijvende vorm blijven we in hogere sferen: Men heeft hem alle tanden getrokken. Men heeft mij aangeraden naar een advocaat te gaan. Het woord ‘men’, hoe onmisbaar ook bij het schrijven, leeft in de omgangstaal slechts in enkele streken van het oosten. Als ‘met de hoed in de hand komt men door het ganse land’ thans zou ontstaan (dubbele irrealis in deze tijd van hoofddeksellozen), zouden we horen ‘met je hoed in je hand kom je door het ganse land’. Ook het gebruik van het lidwoord in plaats van het voornaamwoord (vgl. al zijn tanden, alle tanden) is in het oosten bekend en Duits. Deze kleine woorden spreken duidelijke taal over het psychisch verschil tussen Engelsen en Hollanders enerzijds en Duitsers anderzijds. Om tot het passief terug te keren, de lijdende vorm is een voornaam bestanddeel van het taalgebruikGa naar voetnoot3). In handelsbrieven zou men kunnen spreken van een noodlotspassivum. Een fabrikant schrijft: ‘Deze apparaten kunnen niet meer geleverd worden’. D.w.z. er bestaat een fatum, waarvan hij en ieder- | |
[pagina 34]
| |
een afhankelijk is, waaraan dus ook de klant is onderworpen (als hij voor suggestie vatbaar is). ‘Hem zijn alle tanden getrokken (hij is al zijn tanden getrokken)’ heeft een duratief aanzien, in de richting van: hij loopt zonder tanden. Dagelijks horen we: hij is overal goed ontvangen, hij is zwaar gestraft e.d. We laten in het midden, wie voor die ontvangst, die straf gezorgd hebben; we zouden onvolledig zijn, het verband geeft genoeg bijzonderheden. Zo ook: hij is na afloop toegejuicht en, naar analogie: hij is bevolen binnen te blijven? Dat is de vraag. Toen ik een tijdlang gelegenheid had veel te luisteren, heb ik getracht antwoord op die vraag te vinden. Eerst volgen de officiële berichten. De radio zendt uit: Dit bericht is bestemd voor de Heer en Mevrouw A..... Hun wordt verzocht zo spoedig mogelijk naar B te komen. Dit ‘hun’ is regel. Eens hoorde ik een omroepster bij de herhaling van het bericht overgaan tot ‘zij worden verzocht’. Waarschijnlijk heeft ze, in de mening dat ze het wel wist, even haar tekst losgelaten en kwam ze daardoor tot de zo gebruikelijke constructie in b.v. ‘de heren worden verzocht niet te roken’. Eenmaal hoorde ik ‘hen wordt verzocht’, een ongeoorloofde betuiging van sympathie aan het door schrijvers zo hartelijk geliefde ‘hen’ in dativo. Maar deze ontsporingen zijn grote uitzonderingen. Er heerst bij de omroep een flinke discipline, waardoor het bestaan van ‘hun’ in deze regionen gewaarborgd is. Het kan met zijn plaatsing voor aan de zin een bijdrage geleverd hebben tot het ontstaan - waaraan verschillende oorzaken hebben meegewerkt - van het populaire, dus snel verbreide tweede-rangs algemeen Nederlands hun = zij; hun hebben gezegd dat...hun hebben het gedaan. Ondanks de discipline slipte op 29 september 1961 door de berichten: Toch zijn de Amerikaanse burgers van Aleppo aangeraden binnen te blijven, en 2 maart 1962: De politieagenten werden bevolen zich terug te trekken. Dit laatste nieuws was evenwel afkomstig van Jan Brusse uit Parijs. Je kunt de heren (en dames) niet van huis laten gaan. Dan springen ze uit de band. Zo nam Brusse op 8 maart 1962 de vrijheid te zeggen: de journalisten werden verzocht.... Uit lectuur citeer ik: de hoogleraar en de assistent werden eerst hun kamer aangewezen (Johan Daisne, De man die zijn haar kort liet knippen, blz. 84). de argumentatie is zwak en de agrarische belangen worden te kort gedaan. (Mr. C., burgemeester van Domburg in de Raad, Provinciale Zeeuwse Courant, 4 jan. 1962). .... terwijl ze door de afslaande auto van E. de pas werden afgesneden (Prov. Z.C., eveneens 4 jan. 1962). Voor de radio zei Karel Jonckheere: ‘.... waar ze een boek werd aangecboden’. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit Vlaanderen en Zeeland. Westvlaams en Zeeuws tonen ook in dit opzicht hun nauwe verwantschap: ze staan volkomen op ‘Engels’ standpunt. Een Zeeuw kent niet anders dan ‘hij is al zijn tanden getrokken, ik ben aangeraden naar een advocaat te gaan’. Het is niet nodig deze zinnen in dialect te geven, want ook als hij Nederlands spreekt, houdt de Zeeuw deze constructie. De burgemeester van Domburg is geen Zeeuw. Men kan vragen, of de verslaggever misschien een handje geholpen heeft, maar ik ben ervan overtuigd dat honderden burgemeesters in Nederland zullen zeggen: onze belangen:wor- | |
[pagina 35]
| |
den te kort gedaan. Telkens staan we voor de vraag: is dit al normaal Nederlands? In noordelijker regionen ontmoette ik Heer Bommel, een heer van hoge stand, wiens lotgevallen in onberispelijk Nederlands, overeenkomstig de stand van deze heer door een paar dagbladen verteld worden. Maar 5 november 1961 stond er: ‘Men wordt dringend aangeraden om de politie te waarschuwen wanneer men onbekende zwervers ziet’. Een fout? Een fout die door weinigen met mij zal opgemerkt zijn; door mij slechts, omdat ik er op uit was op zulke slakken zout te leggen. De Nieuwe Rotterdamse Courant deelde 21 maart 1962 mee: ....een tweede zwager, Steve Smith, werd een hoge functie toevertrouwd in het departement van buitenlandse zaken, doch nam later zijn ontslag.... B. Roest Crollius schrijft: Zij die door de vier heren waren aangezegd dat hun behuizing zou worden onteigend...werden door hem ontvangen. (Mensen zijn goden, blz. 142). Een dame uit Ridderkerk vertelde: ‘Als ik een kies getrokken word, bloedt het altijd zo’. Ik heb achtereenvolgens drie heren uit Rotterdam en één uit Vlaardingen deze zin voorgezegd en gevraagd of ze er iets bijzonders in vonden. Zij twijfelden geen ogenblik, het was voor hen heel gewoon. Met dezelfde vraag heb ik me gewend tot een arts, afkomstig uit Utrecht. De dokter had niets aan te merken, evenmin als haar vader. Toen ik beiden vroeg naar ‘de soldaten zijn bevolen in de kazerne te blijven’ werd ook dit vlekkeloos geacht. In Zuid-Holland hoorde ik: ‘ze werden verboden over het gras te lopen’, ‘dat mogen ze wel eens aan het verstand gebracht worden’. We verwachten in een zin het onderwerp voorin. Bij het horen van ‘De Grieken versloegen de Perzen’ vraagt niemand wie nu eigenlijk de overwinnaars waren. Door deze gewoonte en door analogie komt men er toe de datief (die in vorm gelijk is aan de accusatief) door de nominatief te vervangen als in bovenstaande zinnen; daarbij bestaat de neiging levende wezens tot onderwerp te promoveren. Ook hier begint, zoals vaak, de verandering van onderop. Erasmus vertelt b.v. dat boeren in Brabant niet ‘diek’ (dijk) zeggen, maar ‘deik’. Dit ‘deik’ is algemeen geworden. Zo zal de hier besproken constructie steeds meer verbreid worden, niet omdat Vlaamse en Zeeuwse boeren (en burgers) zich ervan bedienen, maar omdat het Nederlands hier voor een vacuum staat dat het op de duur niet verdraagt. Niet onmogelijk is dat Rotterdam, waarheen sinds lang talloze Zeeuwen getrokken zijn, enigszins als propagandist optreedt, maar ook zonder die propaganda gaat de natuurlijke ontwikkeling wel verder. De vrouwen vormen een belangrijk deel van de gemeente die de spraak maakt. Zij dragen de taal over op een volgende generatie. De taal van de vrouw is spontaner en eerder tot verandering geneigd dan die van de man, die ambtshalve dikwijls aan voorschriften gebonden is. (Mijn verontschuldiging voor van generaliseren onafscheidelijke overdrijving). De dames maken meer visites. We horen de gezelligheid in ‘Ik werd door tante Betsie zelf opengedaan’. ‘Mij werd door tante Betsie zelf opengedaan’ klinkt ijzig. Het klinkt trouwens helemaal niet; het bestaat niet meer. Het is geen toeval dat juist ‘Ik werd opengedaan’ zo algemeen is. Analoog gevormde zinnen volgen. Men begrijpt niet dat er bezwaar is tegen ‘Zij is bevolen binnen te blijven’, als er geen bezwaar bestaat tegen ‘Anna is bevolen binnen te blijven’; geen bezwaar tegen Mijn broer wordt voorgelezen, wel tegen ‘Hij wordt voorgelezen’. Ook actieve zinnen ondergaan veranderingen, doordat een woord dat voorop staat tot onderwerp wordt bevorderd, soms doordat van levende wezens een | |
[pagina 36]
| |
handelend optreden wordt verwacht: Hij mankeert niets, want hij lust alles en als ie wat scheelt, eet ie nietGa naar voetnoot1). In midden Zuid-Holland hoorde ik: ‘Wat bezielen die mensen toch!’ ‘Kijken die jongens eens lopen!’ Verzet tegen ‘Hij werd bevolen binnen te blijven’ e.d. rijst bij instanties die gehouden zijn oude voorschriften in acht te nemen. Maar de grote massa, ook van beschaafd sprekenden, brengt ongegeneerd, in alle onbewustheid, veranderingen aan die ons aanvankelijk bedenkelijk lijken, die toch ten slotte door de tiran het gebruik gesanctioneerd worden. Soms ligt een uitdrukking buiten onze gebruikssfeer. Wij zijn b.v. niet gewoon iemand de nek om te draaien; van vaklui kunnen we horen ‘hij is de nek omgedraaid’ (van een haan b.v.). Ik betwijfel of wij zouden komen tot ‘hem is de nek omgedraaid’. En hoe ver is ‘hij is een vinger afgezet’, ‘ze is een borst afgezet’ niet doorgedrongen? Wanneer de oude datief te hoogdravend en de nieuwe nominatief te nieuwerwets is, ligt het zoeken naar min of meer gebaande uitwegen voor de hand. Een mooie middenweg tussen actief en passief bewandelt men met behulp van ‘krijgen’ bij ‘aanbieden, aanwijzen’ en synoniemen. In ‘de aftredende voorzitter werd een prachtig boek aangeboden’ bekent de voorzitter geen naamvalskleur. Hier kan ‘werd’ door ‘kreeg’ vervangen worden, maar ‘kreeg’ komt eerst mooi tot zijn recht, als de voorzitter al genoemd is en het persoonlijk vnw. aan de beurt komt: ‘hij kreeg een prachtig boekwerk aangeboden’. Dergelijke uitwegen bewijzen de impopulariteit van de datief in passieve zinnen. Wat ‘krijgen’ betreft, de oorspronkelijke betekenis is niet zo verbleekt, dat het een hulpwerkwoord van de lijdende vorm in optima forma is geworden. Zelfs ‘hij kreeg aangezegd dat hij het land moest verlaten’ is niet mogelijk. En met de synoniemen van ‘aanbieden’ blijven we binnen enge grenzen. ‘Hij kreeg de rekening gepresenteerd’ wordt graag gezegd, maar ‘hij kreeg een koek gepresenteerd’ gaat de perken al te buiten. Straks zal blijken dat hierover de meningen verschillen.
Ruim veertig jaar geleden, in 1919, is op de hier besproken constructie de aandacht gevestigd door Dr. W. de Vries in Opmerkingen over Nederlandsche Syntaxis (T.N.T.L. XXIX blz. 122 vlg.). Op blz. 146 zegt hij: ‘In enkele gevallen krijgt een passief verbum als subject, wat bij meer normale uitdrukkingswijs dativus commodi is. In onze taal is dat gebruik nog zeer beperkt’. Als voorbeelden noemt hij ‘Ik ben gevraagd, verzocht om daarop te letten’, ook ‘Ik werd opengedaan’, maar daarnaast ‘Mij (niet ik) werd de deur opengedaan’. Eerst bij navraag begreep De Vries ‘Hij wordt weer voorgelezen’. Maar wel hoorde hij in het Gronings: ‘Zulke menschen moeten niet al te veel toegegeven worden’, waarbij hij opmerkte: ‘en dit schijnt mij ook algemeen Nederlandsch’. In N.Tg. XIII, blz. 183 vlg. kwam J. Kooistra op dit onderwerp terug: Twee Hollands-Engelse parallellen in de syntaxis. (De andere parallel betreft de constructie in ‘Die ballen wordt niet langer mee gespeeld’ e.d.). Zijn doel is aan te tonen dat in de spreektaal het gebruik van nominatief in plaats van datief in passieve zinnen niet beperkt is te noemen. Als voorbeelden noemt hij: wij worden weinig gedikteerd, wij worden geen sommen meer uitgelegd tegenwoordig, hij moest verboden worden op schoenen met hakken te spelen, hij is niet betaald vanmorgen, ik werd bericht, dat.... Eigenaardig is dat juist Kooistra over een zin van Stijn Streuvels: ‘de anderen ook, elk in 't bizonder werden een taak opgelegd’ opmerkt: de schrijver | |
[pagina 37]
| |
had waarschijnlijk eerst bedoeld te zeggen: ‘werden met een taak belast’. Dat is bij de Westvlaamse schrijver zeker niet het geval geweest. In dezelfde jaargang van de N.Tg. verklaart De Vries dat Kooistra hem niet overtuigd heeft. (Naar aanleiding van Twee Hollands-Engelse parallellen in de syntaxis, blz. 251 vlg.). Ik licht uit dit artikel van De Vries een zin die hij in een krantebericht gevonden heeft: Den mevrouwen sloegen de schrik om 't hart. Deze bedrijvende zin toont een broederlijk samengaan van oud en nieuw. De verslaggever had blijkens ‘den’ zijn kennis van de oude datief nog niet verloren, maar de vooraan staande mevrouwen vereisten desondanks een meervoudige werkwoordsvorm. De Vries noemt de zin ‘normaal Gronings’. Natuurlijk zonder de n van den. Met een nadere toelichting van Kooistra: Nog eens Twee Hollands-Engelse parallellen in de syntaxis, N.Tg. XIII blz. 304 vlg.), die de heren dichter bij elkaar brengt, wordt de discussie gesloten. Ik heb aan de mogelijkheid gedacht dat het Gronings in dit opzicht conservatiever zou zijn dan het Nederlands. Nu gebruikt de Groninger wel vaak het persoonlijk vnw. in zinnen als ‘Toen ik gebeld had, werd me de deur door mevrouw zelf open gedaan’ (elders ‘werd de deur door mevrouw zelf opengedaan’), maar dit heeft geen invloed op de hier besproken constructie. Ik heb boven trouwens een aantal ‘moderne’ voorbeelden van De Vries geciteerd. Bovendien heb ik de proef genomen met een klein zinnetje ‘mij is aangeraden’. De Groninger zegt niet anders dan ‘ik bin anraodn’. Het Gronings wandelt dus gelijk op met het Nederlands. Het kent zelfs passiva die in het Ndl. niet voorkomenGa naar voetnoot1). Verschil in studierichting en vooral het feit dat Kooistra zich nadrukkelijk met de gesproken taal bezighield zijn aanleiding geweest tot het schrijven van hun artikelen, waardoor wij inzicht krijgen in de stand van zaken destijds. Wanneer ik denk aan de vijf juist genoemde voorbeelden van Kooistra, vermoed ik dat ze ons, zo niet alle, dan toch gedeeltelijk, wat rauw in de oren vallen. Na enige decenniën zijn ze voor ons nog geen gemeengoed. Kooistra heeft ze blijkbaar vooral van leerlingen opgevangen. De scholieren zijn misschien op de duur door de stage werkzaamheid van hun docenten tot een andere zinswijze gekomen. Het zou een sterk staaltje van dressuur zijn. Immers, hoe komen de leerlingen aan de niet geijkte constructie? Door hun leermeesters thuis die, zich volstrekt geen kwaad bewust, niet anders kunnen. Het Nederlandse volk - en niet alleen het vale volk - is al ver gevorderd met de nominatief in passieve zinnen, ‘waar in de actieve een dativus commodi staat’ volgens de woorden van De Vries. Na het gesprek tussen De Vries en Kooistra verhief zich een welkome Zweedse stem in de Nieuwe Taalgids. (Erik Wellander, Over den datief als subject van een passieve constructie, XIV blz. 291 vlg.). Hij deelt mee dat het Zweeds bijna zo ver is als het Engels. Hij wijst op ‘de neiging van de beschaafde spreektaal, als ze zich van de syntactische invloed los maakt, “psychologisch subject” ook tot grammaticaal subject te maken, zoals de volkstaal doet’. In de Noordgermaanse talen houdt ‘de taal der letterkunde’ zich daarvan vrij, ‘terwijl de couranten en natuurlijk de spreektaal van voorbeelden van dien aard wemelen’. Hij acht het waarschijnlijk dat de nieuwe constructie zegevierend doordringen zal, al is er van hogerhand nog verzet. | |
[pagina 38]
| |
Het is duidelijk dat de Skandinavische landen ons voorland zijn. Het verzet van hogerhand kunnen we verwachten in officiële stukken en mededelingen. Het spreekt vanzelf dat de strijd tussen oude datief en nieuwe nominatief de volle aandacht had van professor Gerlach Royen. Hij behandelt ‘passieve wendingen’, die hij met een groot aantal voorbeelden illustreertGa naar voetnoot1) en bespreekt, eveneens met vele voorbeelden, een eigenaardig gebruik van ‘krijgen’Ga naar voetnoot2). Op pag. 112 van Buigingsverschijnselen zegt hij: ‘Ik mag misschien wel even... op konstrukties wijzen met krijgen, waarvan het handige gebruik zeer toeneemt’. Omdat de citaten van prof. Royen wel een zeer grote frequentie van de constructie met ‘krijgen’ vertonen, lijkt het me gewenst er even bij stil te staan. Ik citeer een aantal van zijn ‘knipsels’: om wat meer bouwvolume van hem (de minister) toegeschreven te krijgen (uit De Volkskrant, 13 X 1950, N.Tg. XLV blz. 259). - Ze moest nog lessen betaald krijgen, Godfried ook (Louisa Duykers, Rosa 189 z.j. N.Tg. ib.). - Om vier uur krijgen de kinderen een boterham gebracht (Schreurs, Het glazen paardje 39, N.Tg. ib. 260). - alhoewel het (hem) vernederend moet geschenen hebben van door een kleinen jongen de les gelezen te krijgen, gehoorzaamde hij (Schreurs ib. 85, N.Tg. ib. 260). - hij groeide als hop en toen hij de pokken gezet had gekregen (Schreurs ib. N.Tg. ib. 260). - het is vooral dit personeel, dat middels deze film een hart onder de riem krijgt gestoken (Vk. 23 VI 1950, N.Tg. ib. 260). - Brits Jansen zelf had dikwijls genoeg een zwerm halve garen op zich afgestuurd gekregen. (De Hartog, Gods Geuzen II 351, N.Tg. ib. 261). - Uit Buigingsverschijnselen III blz. 271 de volgende citaten, alle uit de Volkskrant geknipt: de havenarbeiders kregen de les gelezen - de prima wijnen, die de Jaarbeursbezoekers straks geschonken zullen krijgen - daarbij kregen de heren Van Leeuwen en Remmers het Erekruis Pro Ecclesia uitgereikt. - Van Schreurs, Kroniek eener parochie III De weg zijner zonen vinden we in Buigingsverschijnselen III, blz. 112: ik meen dat de rijken de wacht maar eens krachtig aangezegd moeten krijgen blz. 22. - Ik ben blij dat ik dat vanavond eindelijk weer eens verweten krijg, Marie blz. 26. - En de geestelijken gelooven alles wat zij aangebracht krijgen, blz. 53. Ik moet bekennen dat ik overweldigd ben door al dit gekrijg. Boven heb ik aangegeven binnen welke grenzen in deze betekenis ‘krijgen’ zich beweegt, een persoonlijke opvatting natuurlijk. In het WNT, VIII van 1916 heb ik het artikel over dit werkwoord nauwkeurig nagelezen. Het woord wordt er uitgebreid behandeld, maar toevallig wordt er van de constructie waar het ons om te doen is, helemaal niet gerept. Dit is een omissie, maar de tekortkoming zou heel wat groter zijn, als de zo even genoemde voorbeelden algemeen Nederlands waren. Prof. Royen beweert dit ook volstrekt niet; hij verzamelt en ordent. Hij wijst er op dat het oudste van zijn voorbeelden van de zuidnederlandse schrijfster Louisa Duykers is (uit Rosa zonder jaartal) en constateert alleen dat het handige gebruik van dit ‘krijgen’ zeer toeneemt, zoals ik boven geciteerd heb. Deze uitlating is begrijpelijk, gezien de talrijke voorbeelden, meer dan veertig, uit de Volkskrant, waarvan ik er slechts enkele heb overgenomen. Daarbij komt dat ze zich gemakkelijk en onopgemerkt tot overneming lenen, terwijl bv. meervoudig zo'n (zo'n kerels zijn overal te lui voor) | |
[pagina 39]
| |
buiten eigen gebied steeds weerstand ontmoet. Toch staat de Volkskrant alleen. Prof. Royen knipte uit Tijd, Linie, Telegraaf, Utrechtsch Katholiek Dagblad, Gids, Limburger Koerier en nog zeer veel andere dagbladen en tijdschriften en die leverden met elkaar niet meer dan één knipsel met dit ‘krijgen’: Maarschalk Tito heeft van Moskou de mantel uitgeveegd gekregen (Nieuwe Eeuw 3 VII '48). Eigenaardig is dat in Zuid-Holland de neiging bestaat, zij het in ander verband, ‘krijgen’ concurrentie aan te doen met ‘hebben’, vooral met het verleden deelwoord, dat dus perfectief wordt: ‘Ik heb dit boek van mijn broer gehad’. Een onderwijzeres kan van een leerlingetje horen: ‘Juffrouw, ik heb vannacht een broertje gehad’. Ik noem deze beperking op kleine schaal als contrast met de m.i. te grote uitbreiding van ‘krijgen’ in ‘ik krijg toegeschreven’ e.d. Wat Wellander in 1914 constateerde voor de Skandinavische bladen geldt in deze tijd ook voor de onze. Naast het onschuldige ‘Men wordt aangeraden’ in de omgeving van Heer Bommel, lezen we vrijmoediger uitingen: ‘Automobilisten worden aangeraden hun 's nachts buiten geparkeerde wagen goed af te sluiten’. ‘In hun eigen belang worden de houders derhalve aangeraden de nodige stappen te ondernemen’. En juist degene die meent vast te staan, kan ten val komen: ‘Zij die nog voornemens zijn dit boekje te bestellen, wordt aangeraden.... spoedig daartoe over te gaan’. (Deze voorbeelden uit Buigingsverschijnselen III 150). Wij kunnen met Wellander ‘verzet van hogerhand’ constateren. Er is overigens veel veranderd. In onze tijd zwaait ook de hoge hand van de radio zijn machtige scepter. Door het gesproken woord van de omroepverenigingen wordt het hele volk in de taal onderwezen. De mensen leren o.a. de datief in passieve zinnen kennen: ‘hun wordt verzocht’ e.d. Maar die taal is zo ongewoon en zo verheven, dat ze er niet op de juiste wijze aan kunnen tippen. Toch - al is voor de luisteraars de inhoud hoofdzaak, de taal bijzaak - is het van veel belang dat ze dagelijks door de radio beschaafd Nederlands horen. Critische geesten kunnen elke dag wel een zwerm fouten uit de ether scheppen; van sprekers met dialecteigenaardigheden die hun best doen het beschaafd te benaderen, van spellingslaven die zich inspannen zo slecht mogelijk te spreken. Daarnaast staan de velen die zich werkelijk van zuiver Nederlands bedienen en misschien mogen we verwachten dat mettertijd zeer velen, na een bepaalde opleiding, een vlekkeloos Nederlands ten gehore brengen. Ik ben de bewuste radio en de onbewuste particulieren erkentelijk, de eerste voor oude dativi, de laatsten voor moderne nominatieven in passieve zinnen. We moeten constateren dat het Nederlandse volk geen begrip meer heeft van die datief en als bestuurder van de zin een nominatief verwacht of aanstelt. Er zijn delen van de Nederlanden waar de datief reeds geheel verdwenen is, elders wordt zijn positie meer en meer verzwakt en groeit het aantal twijfel-moedigen. Het is te begrijpen dat in officiële taal de oude datief nog gehandhaafd wordt, ook dat de omroepverenigingen er zich nog aan houden en evenzeer is begrijpelijk dat de sprekers zich telkens weer kinderen van hun tijd tonen. ‘Hem wordt gediend’, ‘hem wordt gevolgd’ was eeuwen geleden voor iedereen de natuurlijke vorm. Stoett constateert dat ‘men in het Mnl. vele wkw. aantreft met den datief, die thans den accusatief regeeren’. (Mnl. Spraakkunst, Syntaxis pag. 119). In het Mnl. Wb. vinden we elf kolommen onder het lemma volgen. In de laatste kolom wordt het transitieve volgen vermeld met slechts één voorbeeld van het passivum: (Si) werden also gevollicht ende gejaecht tot an die voirbailgen van Oudenairden, Froissart 1, 117. Hier zien we het be- | |
[pagina 40]
| |
scheiden begin van een constructie, die zich steeds meer verbreid heeft en verbreiden zalGa naar voetnoot1). K. Kooiman. |
|