| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Nieuwe samenstelling van de redactie.
Met ingang van de volgende jaargang zal Prof. Dr. B. van den Berg, opvolger van de eerste ondergetekende als hoogleraar in Nederlandse taalkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, tot de redactie toetreden.
C.B. van Haeringen
W.A.P. Smit
| |
Culturele samenwerking tussen België en Nederland.
De ‘Gemengde commissie ter uitvoering van het verdrag betreffende de culturele en intellectuele betrekkingen tussen Nederland en België’, ook bekend onder de iets kortere benaming ‘Gemengde technische commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands cultureel verdrag’ - voorzitter van de belgische afdeling Zijne Excellentie J. Kuypers, van de nederlandse afdeling Mr. H.J. Reinink -, heeft nu ruim vijftien jaar gewerkt, en de bij die werkzaamheid opgedane ervaringen en opgekomen verlangens hebben haar aanleiding gegeven tot een advies aan de twee regeringen, dat in druk verschenen is onder de titel De Belgisch-Nederlandse culturele samenwerking in de naaste toekomst. Bij alle waardering voor wat er al gedaan wordt en bereikt is, meent de commissie dat De samenwerking tussen de landen (zo is de titel van de eerste paragraaf) intensiever zou kunnen zijn, en dat op het terrein van de volksontwikkeling in de ruimste zin naar Culturele integratie van het Nederlandse taalgebied (titel van de tweede paragraaf) dient te worden gestreefd; daarbij vraagt de commissie zich af, ‘of de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan op dit gebied niet wenselijk is’. Een derde onderafdeling gaat over het Gemeenschappelijk optreden naar buiten, en hier heeft bijzondere aandacht het (hoger) onderwijs in Nederlands buiten het nederlandse taalgebied.
In een Conclusie acht de commissie de omschreven taken van zodanig belang en zodanige omvang, dat zij de oprichting aanbeveelt van ‘een gemeenschappelijk Belgisch-Nederlands orgaan - een Hoge Raad - voor de behartiging daarvan’. De samenstellers van het advies vertrouwen dat de twee regeringen, als ze daartoe besluiten, ‘in beide landen de hoogste persoonlijkheden uit het maatschappelijke, het politieke, het wetenschappelijke en het culturele leven bereid zullen vinden daarin zitting te nemen’.
De publikatie, een boekje van 8 bladzijden, is voor belangstellenden gratis te verkrijgen bij de Pers- en Publiciteitsdienst van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1 te 's-Gravenhage.
| |
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponomie en Dialectologie.
Deel XXXV (1961) van deze Handelingen, verschenen in 1962, opent, als gewoonlijk, met het verslag van de werkzaamheden van de commissie over het vorige jaar (1960). Daarop volgen een In Memoriam Prof. Dr. A. Carnoy (1878-1961) van K. Roelandts en een In Memoriam Dr. J. Dupont(1885-1961) van J.L. Pauwels.
H. Vangassen vervolgt zijn onderzoek naar het historisch klankverloop Aan de grens van Vlaanderen en Brabant met Umlaut en Ontronding van Nl. ŭ in gesloten lettergreep, voor de tegenwoordige toestand zich hoofdzakelijk base- | |
| |
rend op de dialectatlassen, voor de vroegere op gegevens uit documenten van de steden Dendermonde, Aalst, Ninove en Geraardsbergen.
Verder bevat dit deel een diepgaande, uitvoerige en gedetailleerde studie van A. van Loey, Palatalisatie Mnl. en Zuidndl. uu, Mechelse a:, met twee taalkaarten en vier tabellarische bijlagen. De inhoud van deze belangrijke publikatie kan bezwaarlijk in het kort worden weergegeven. Hier volgen slechts enkele markante trekken erin. Van Loey staat in het algemeen skeptisch tegenover verklaringen berustend op ‘open plaatsen’ in het fonologisch systeem, die dan door opschuiving zouden zijn ‘gevuld’. Behalve de palatalisering van de oude westgermaanse û /u·/ tot uu (in huus en muus) behandelt hij ook een andere, in sommige zuidndl. dialecten voorkomende palatalisering van de uit westgerm. au voortgekomen klank (in brood en groot), en mede uit het verloop daarvan, dat behoorlijk is na te gaan of te reconstrueren, trekt hij voorzichtige conslusies aangaande de gang van zaken bij huus en muus, o.a. deze dat palatalisering van achterklinkers kan gaan via een stadium van ‘medialisering’; in dat stadium zal in het vroege zuidelijke Middelnederlands de uu van huus en muus hebben verkeerd, in onderscheiding van de uu-klank die door umlaut van westgerm. û was ontstaan, en die in het Westvlaams en aan de kust is ontrond, een proces dat de uu van huus en muus niet heeft geraakt. Terloops komt hierbij uit dat, in tegenstelling met de min of meer traditionele - trouwens ook vroeger wel al betwijfelde - opvatting, umlaut op oorspronkelijk lange klinkers erkend moet worden voor de ‘ingweoonse’ kustdialecten.
De stad Mechelen heeft, daarmee opmerkelijk afstekend bij zijn hele brabantse omgeving, de ‘zuivere’ nederlandse aa in water en straat. Die ‘mechelse ā’ doet op het eerste gezicht vreemd aan in een verband van palataliseringen, maar Van Loey ontwikkelt een verklaring ervan, die het geval enigszins analoog maakt aan andere verschijnselen die hij behandelt. Hij gaat namelijk uit van een vroegere ronding, waarvan in Mechelen zelf nog sporen te merken zijn: de ā is eerst tot ō geworden, en uit die ō is, na een tussenstadium van gemedialiseerde /oe·/ (die in de omgeving van Mechelen nog te horen is), door een ontrondingsproces de tegenwoordige aa voortgekomen.
| |
De kunst der filologie.
Dat is de titel van een rede, die Dr. P.J.H. Vermeeren heeft gehouden bij de opening van het achtenveertigste studiejaar van de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage op 22 september 1962. Die titel wil aangeven dat er in de filoloog, de man van wetenschap, ook iets van de kunstenaar moet zijn om de teksten waarvoor zijn studie hem plaatst, te lezen, te laten lezen en te interpreteren in de geest van de auteur.
De rede, met inbegrip van 6 bladzijden uitvoerige aantekeningen, waarin de spreker een omvangrijke en veelzijdige belezenheid aan de dag legt, beslaat 18 bladzijden. Erop volgt, als gebruikelijk bij de School voor Taal- en Letterkunde, een ‘jaarverslag van de rector’, 10 bladzijden, dat ditmaal een sterk persoonlijke inslag heeft doordat de rector, J.H. Schouten, een overzicht geeft van zijn vijftigjarige werkzaamheid bij het onderwijs.
De brochure is uitgegeven bij Noordhoff, Groningen; de prijs is f 1,25.
C.B.v.H.
| |
Van Eeden als psychiater.
In het Verslag van de gewone vergadering der Afdeling Natuurkunde van
| |
| |
de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, 71, No. 6, 1962, vindt men een interessante voordracht van Prof. Dr. H.C. Rümke Over Frederik van Eeden als psychiater (blz. 96-101). Daaruit blijkt, hoezeer Van Eeden op psychiatrisch gebied in verschillende opzichten zijn tijd vóór was. ‘Reeds jaren vóórdat Freud met zijn psychoanalytische publikaties op de voorgrond trad, had Van Eeden reeds enkele beginselen van de dieptepsychologie geformuleerd’ (blz. 96). ‘Ook over “hallucinaties” vinden wij bij Van Eeden opvattingen die pas in de laatste decenniën geheel los van Van Eeden aandacht hebben gekregen’ (blz. 97). De roman Van de koele meren des doods (1900) levert opmerkelijke bijdragen tot de descriptieve psychologie, het begrip van erotiek en sexualiteit, de sociogenese van psychische stoornissen -‘weer moet ik zeggen dat Van Eeden's kennis tientallen jaren vóór was op de psychiatrie van zijn tijdgenoten’ (blz. 100) -, de drang tot volkomenheid. - In het Liber amicorum van Van Eeden komt een waarderende gelukwens van Freud voor. Naar aanleiding daarvan merkt Rümke op: ‘Had Freud het werk van Van Eeden werkelijk gekend, dan had hij - naar ik hoop - geschreven, dat Van Eeden reeds vóór hem veel van het verborgen zieleleven had ontdekt en in geschriften had vastgelegd’ (blz. 101).
| |
De librije van Rooklooster.
Omtrent de boekerij van de in 1363 gestichte Augustijner priorij Rooklooster (Rode klooster), aan de rand van het Soniënbos bij Brussel, zijn wij vrij goed ingelicht. Er is namelijk een lijst bewaard gebleven van de Dietse boeken, die omstreeks 1400 in het bezit van dit klooster waren, alsmede een catalogus (± 1538) van de daar aanwezige Latijnse codices. Waar zijn deze geschriften gebleven? In het voetspoor van Willem de Vreese is P.J.H. Vermeeren Op zoek naar de librije van Rooklooster gegaan (Het Boek, deel XXXV, 1962, blz. 134-173). Op boeiende wijze brengt hij verslag uit van zijn onderzoek, dat hem in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek drie (onbekende) Middelnederlandse handschriften en 26 Latijnse codices deed ontdekken, die uit de bewuste librije afkomstig zijn. Beknopte beschrijvingen van al deze manuscripten, alsmede afbeeldingen van de eerste bladen der Middelnederlandse handschriften, onderstrepen het belang van deze ontdekking.
| |
Verzamelde Geschriften 1 van Anton van Duinkerken.
Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op 3 januari a.s. wordt een groot deel der verspreide geschriften van Anton van Duinkerken in een driedelige dundruk-editie verzameld en herdrukt. Het eerste deel van deze Verzamelde Geschriften is thans, onder de subtitel Vertelling en Vertoog, verschenen (Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen 1962; 852 blzz.; prijs geb. f 12.50). Daarin zijn opgenomen: Verdediging van Carnaval; De mensen hebben hun gebreken; Twee vierkante meter (in hoofdzaak de geschiedenis van Diogenes); Sint Augustinus over het gelukkig leven; Bernardus van Clairvaux; Verscheurde Christenheid; Begrip van Rome; Geschiedenis van Sinterklaas en Dante. - In het kader van ons tijdschrift is er geen aanleiding uitvoerig op dit eerste deel in te gaan, zoals dit wellicht wèl het geval zal zijn met het derde deel, dat gewijd wordt aan geschiedenis en letterkunde. Wij volstaan dus met deze korte aankondiging, onder aanbieding van onze gelukwens aan onze medewerker met deze imposante editie van zijn werk. - Slechts twee opmerkingen dienen daaraan te worden toegevoegd. In de eerste plaats: de literatuur-onderzoeker zal
| |
| |
ernstig rekening moeten houden met het Voorwoord, waarin Van Duinkerken niet alleen uiteenzet welke van zijn geschriften buiten deze collectanea vallen, maar er tevens op wijst dat de opgenomen ‘boeken en opstellen... voor het merendeel aan een grondige bewerking onderworpen (werden)’. In menig geval was herschrijving gewenst, en deze ‘heeft vooral op de oudere stukken diep ingegrepen’. Bij de studie over Bernard van Clairvaux werd zelfs ‘uit verspreide artikelen... een nieuw boek samengesteld’. Dit betekent dat deze uitgave veel meer is dan een simpele herdruk, en - bij vergelijking met de vroegere versies - belangrijk materiaal biedt voor een onderzoek naar de geestelijke en wetenschappelijke ontwikkelingsgang van zijn auteur. - In de tweede plaats: welk een voortreffelijk verteller blijkt Van Duinkerken telkens weer te zijn!
| |
Een beknopte uitgave van Knuvelder's Handboek.
Onder de titel Beknopt handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde is een verkorte versie van Knuvelder's vierdelige grote Handboek verschenen (L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch 1962; 799 blzz.; prijs geb. f35.-). Blijkens het Woord vooraf is deze beknopte uitgave ‘samengesteld ten dienste van degenen voor wie het Handboek te uitgebreid is’. Daarbij is echter de structuur van het oorspronkelijke werk (ook in de Inhouds-opgave) volledig gehandhaafd, zodat het mogelijk is ‘vrijwel onmiddellijk uit dit Beknopt handboek over te stappen in het vierdelige om daar gemakkelijk te vinden wat men zoekt’. Het verschil tussen het ‘grote’ en het ‘kleine’ handboek is er dus uitsluitend een van uitvoerigheid, zowel wat de eigenlijke tekst als wat de bibliografie in de noten betreft. Zo zijn b.v. de inleidingen op de verschillende perioden in het algemeen sterk bekort; voor zover uit een aantal steekproeven valt af te leiden, is echter toch een goed samenhangend geheel verkregen. Knuvelder heeft tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleine oneffenheden glad te strijken, en zijn bibliografie aan te vullen met de voornaamste publikaties die na de tweede druk van zijn grote Handboek het licht hebben gezien (blijkbaar tot voorjaar 1961). Niet overal zijn deze publikaties evenwel ook reeds in de tekst verwerkt. - Wij twijfelen er niet aan, of het Beknopte handboek zal gretig aftrek vinden. Terecht. Maar het zou ernstig moeten worden betreurd, als het zijn oudere broer ging verdringen. Studerende Neerlandici kunnen de vierdelige editie niet missen; de beknopte uitgave mag voor hen slechts betekenis hebben als inleiding op het grote werk en als (grondig) repetitieboek. Wij hopen dat ook auteur en uitgever, zodra er over nieuwe drukken moet worden overlegd, zich doordrongen zullen tonen van het primaire belang van het complete
Handboek. En zo brengt de verschijning van het Beknopte handboek ons er toe, te herhalen wat wij na de voltooiing van de tweede druk der ‘grote’ editie het vorig jaar in dit tijdschrift opmerkten:
Wij hopen zeer, dat Knuvelder de kracht en de moed zal vinden om de bewerking van de derde druk - die ongetwijfeld binnen afzienbare tijd nodig zal blijken - niet te lang uit te stellen. Een van de grote aantrekkelijkheden van zijn werk ligt in het feit dat het ‘bij’ is. Maar op dit punt ‘veroudert’ het ook het snelst. Wellicht is daaraan tijdelijk tegemoet te komen door de periodieke uitgave van ‘aanvullende opmerkingen en literatuur-opgaven’ bij de verschillende delen (een gedachte die wij graag in overweging geven). Maar op de - niet al te lange - duur behoren deze aanvullingen ook in de tekst zelf te worden verwerkt. Dat is een zware eis en een moeizame taak. Maar ook ten aanzien daarvan geldt het noblesse oblige!
W.A.P.S.
|
|