De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdEen episode uit de Vlaamse spellingstrijdHet VIIe Taal- en Letterkundig Congres, dat - nu precies 100 jaar geleden - in aanwezigheid van een dertigtal Nederlanders en een paar honderd Vlamingen op 8, 9 en 10 september 1862 te Brugge werd gehouden, kende, in tegenstelling tot de eerste zes bijeenkomstenGa naar voetnoot1), een vrij woelig verloop. Waren de besprekingen tijdens de vorige Congressen meestal op waardige en bezadigde wijze verlopen (zò waardig en zò bezadigd soms, dat het oorspronkelijk doel bijna uit het oog werd verloren) en hadden de voorzittershamersGa naar voetnoot2) er steeds angstvallig over gewaakt, dat netelige kwesties zo weinig mogelijk werden aangeraakt (menig initiatief werd aldus doodgeboren), dan scheen het te Brugge alsof voor het eerst de gemoederen werkelijk in beweging kwamen. De sfeer was er zelfs zo gespannen, dat op een bepaald ogenblik Jacob van Lennep, sprekende ‘uit naam van een aantal (z)ijner landgenooten uit Noord-Nederland’, dreigde de vergadering te zullen verlaten, indien de Vlamingen nog langer onder elkaar bleven redetwistenGa naar voetnoot3). Dergelijke taal had men op de Congressen nog niet gehoord.... Wie of wat mocht daartoe aanleiding gegeven hebben? Zo heel onverwacht was de onenigheid er eigenlijk niet gekomen. Men had er zich op voorbereid, want het conflict hing al geruime tijd in de lucht. Bovendien had de Belgische pers de strijd reeds dagen voordien aangekondigd en... - nota bene - aangewakkerd. | |
[pagina 301]
| |
On va recommencer l'éternelle discussion de l'orthographe flamande, et on ne s' entendra pas plus dimanche prochain qu'on ne s'est entendu la veille; la raison en est bien simple, puisqu'on veut nous faire accepter les Hollandais comme nos maîtres en littérature, et que nous ne les regardons que comme nos confrèresGa naar voetnoot1). Het was inderdaad niet de eerste maal, dat de spellingkwestie op het Congressenprogramma stond. Reeds tijdens het eerste ‘verbroederingsfeest’ te Gent had Gerth van Wijck (uit Wijk-bij-Duurstede) aandacht gevraagd voor ‘de stand en de eischen onzer gemeenschappelyke moedertael’Ga naar voetnoot2). En op de tweede bijeenkomst te Amsterdam had niemand minder dan Isaäc Da Costa met nadruk gewezen op ‘het wenschelijke van een gemeenschappelijk overleg tusschen Zuid- en Noord-Nederland op het stuk van spelling’Ga naar voetnoot3). Op het Brusselse Congres had de Rotterdammer A. De Jager ‘het tegenwoordige standpunt der Nederlandsche Spelling’Ga naar voetnoot4) uiteengezet, terwijl de Waalse flamingant Victor Delecourt (= H. van der Hoven) enkele ‘opmerkingen’ had gemaakt ‘over de in te voerene eenparigheid van spelling in Noord- en Zuid-Nederland’Ga naar voetnoot5). Tijdens het vierde en vijfde Congres had men het probleem slechts terloops aangeroerd (i.v.m. het ontworpen Woordenboek der Nederlandsche Taal), maar tijdens de samenkomst te 's-Hertogenbosch was de kwestie weer aan de orde gesteld: niet alleen had J.F.J. Heremans er een betoog gehouden ‘over het wenschelijke van eene eenparige spelling onzer taal in Noord- en Zuid-Nederland’Ga naar voetnoot6), maar tevens was er n.a.v. de vraag ae of aa?Ga naar voetnoot7) een debat geopend, waaraan o.a. Peter Ecrevisse, H.M.C. van Oosterzee, J.H. Halbertsma, J.F.J. Heremans, Julius Vuylsteke, Jacob van Lennep en Désiré Delcroix hadden deelgenomen.
En precies dit debat - door de Handelingen en door de pers vrij spoedig wereldkundig gemaakt - zou van 1860 tot 1862 in het Zuiden een deining verwekken, die in hevigheid zou toenemen, naarmate de datum naderde, waarop het volgende Congres (te Brugge) zou gehouden worden. De meeste katholieke bladen - ook de franstalige - toonden zich gekant tegen elke poging tot ‘verhollandsching’ van de spelling. Het plan om de ae te vervangen door aa beschouwden zij niet alleen als een aanslag op een eeuwenoude Vlaamse traditie, maar tevens als één van de vele manoeuvres om de hereniging met het Noorden te bewerken. Hoezeer het gevaar van dit ‘spellingorangisme’ werd opgeschroefd en hoezeer de achterdocht in sommige officiële kringen was toegenomen, moge blijken uit het feit, dat de gemeenteraad van Brugge er slechts schoorvoetend toe overging een tegemoetkoming te verlenen aan de regelingscommissie van het VIIe Taal- en Letterkundig Congres. Bij de stemming over het toe te kennen subsidie - tijdens de raadszitting van 9 augustus 1862 - achtte een gezaghebbend lid als Paul DevauxGa naar voetnoot8) het zelfs nodig o.m. volgende verklaring af te leggen: | |
[pagina 302]
| |
Depuis quelques mois des intrigants de haut et de bas étage répandent mille absurdités dans diverses parties de l'Europe, là surtout où il serait possible d'éveiller l'ambition d'ennemis de notre indépendance; et l'on a pu en plusieurs choses qui se sont dites et écrites à Anvers, voir le fruit de ces manoeuvres étrangères. De woorden van Devaux werkten natuurlijk als olie in het vuur. Jan Van Rijswijck reageerde heftig in De Grondwet, maar moest niet lang op antwoord wachten: een verwoed heen-en-weer-geschrijf (waarbij katholieken en liberalen steeds meer tegenover elkaar kwamen te staan) zou aanhouden tot bij de opening van het Congres. Slechts sporadisch klonk er een verzoenende of waarschuwende stem. Zo trachtte de gematigde Le Nouvelliste de GandGa naar voetnoot2) de Vlamingen erop te wijzen, hoe de regering met verholen genoegen de spellingstrijd gadesloeg (en onrechtstreeks aanmoedigde), hopende de breuk in het Vlaamse kampGa naar voetnoot3) te zien vergroten en aldus des te gemakkelijker de tegenstander te kunnen neutraliseren. Les Flamingants devenant ennuyeux, il a fallu trouver un moyen de les diviser, et cette pomme de discorde, c'est la question de l'orthographe qui est maintenant à l'ordre du jour. Ook het optreden van Paul Devaux (‘compère de la plaisanterie’) moest - volgens Le Nouvelliste de Gand - gezien worden als een middel om verdeeldheid te zaaien; zijn woorden hadden immers geen andere betekenis dan: Ainsi braves gens catholiques, si vous ne combattez pas à outrance les Flamands qui acceptent l'aa, demain vous avez les protestants hollandais! Tegen alle verwachtingen in liet zich bij de opening van het Congres evenwel geen enkele wanklank horen: Brugge had zich in feestgewaad gestoken, welkomstgroetenGa naar voetnoot4) en dankwoorden wisselden elkaar af, de eerste zitting (met o.m. redevoeringen van H. Conscience, M. De Vries, W.J.A. Jonckbloet, W.J. Brill, N. Beets en J. van Lennep) verliep zonder incidenten.
Zou het dan toch maar een storm in een glas water geweest zijn?
Lang duurde de illusie niet. Toen tijdens de tweede zitting kanunnik J.B. David het woord nam om te spreken over Spelling en Stelling, kwam meteen een einde aan de kortstondige | |
[pagina 303]
| |
wapenstilstand. De Leuvense hoogleraar verzette zich met kracht tegen de bedoelingen van ‘de jongere liefhebbers en beoefenaers der vaderlandsche tael- en letterkunde’, die ‘de verlenging der a door haer zelve’ slechts wensten onwille van ‘de grootere gelykheid welke daerdoor onze Belgische spelling met die der Noord-Nederlanders zou verkrygen’Ga naar voetnoot1). Hij kon zich noch ‘op den historieken grond’, noch ‘op het grammatikaal terrein’ met dit standpunt verenigen. Hij beriep zich hiervoor zelfs op het oordeel van enkele Noordnederlandse taalkundigen, die de Vlamingen de raad hadden gegeven ‘de aloude Vlaemsche spelling niet roekeloos te verzaken’Ga naar voetnoot2). Het leek hem overigens volstrekt onnodig de Nederlanders ‘in alles te willen navolgen’, want - zo voegde hij eraan toe - ‘ik durf beweren dat zy, zoo min als wy, tot de volmaektheid geklommen zyn’Ga naar voetnoot3). Konden deze argumenten bij sommige Congresleden ingang vinden, de kern van Davids uiteenzetting maakte de kansen voor een compromis uiterst klein: Men zegt, de Hollandsche en de Vlaemsche tael zyn een en dezelfde: derhalve mogen en moeten beide op dezelfde wyze geschreven worden. Maer is dat waer? Ja, Hollandsch en Vlaemsch zyn oorspronkelyk ééne tael; doch sedert dry eeuwen is die eenheid gebroken. De tael onzer noordelyke buren is opgebouwd en ontwikkeld geworden onder geheel byzondere omstandigheden, inzonderheid voortgebragt door de politieke, doch vooral door de godsdienstige begrippen en gevoelensGa naar voetnoot4). Kanunnik David had amper het spreekgestoelte verlaten, of er volgde een even krachtig wederwoord. De Gentse hoogleraar J.F.J. Heremans, ofschoon zichzelf een vijand noemend ‘van dat verdrietig muggeziften en harrewarren over de spelling’Ga naar voetnoot5), betreurde het, dat de spellingkwestie was overgeheveld naar het staatkundig en godsdienstig terrein. Hij hekelde vooral de agitatie van ‘zekere dagbladen van Vlaamsch-België’, die ‘in de dubbele a de Synode van Dordrecht met al hare formulen verpersoonlijkt zien’Ga naar voetnoot6). De door David aangevoerde historische bewijzen voor de ae kon Heremans in genen dele aanvaarden; hij bracht daartegenover een reeks voorbeelden in lijn, die pleitten voor de gegrondheid van de aa. Voorts wees hij niet alleen op uitspraken van Dr. L.A. Te Winkel, Prof. J.H. Bormans en V. Delecourt - drie ‘autoriteiten’, die de schrijfwijze van ae als irrationeel hadden bestempeld -, maar vooral op het oordeel van Jacob Grimm (Grammatik, I, 3e druk, p. 305-306), die de Vlamingen had aangeraden zich zo dicht mogelijk bij de Hollandse spelling aan te sluiten. Ik ben er van overtuigd, Mijne Heeren, wij zullen dien wijzen raad van den grooten man volgen, en er ons niet laten van terughouden door de dwaze beweringen, die men vooral dezer dagen tegen de voorstanders der dubbele vokaal heeft willen doen gelden, als was het hun plan door de aanneming der dubbele aa de Belgische nationaliteit te vernietigen! Ik eindig met te protesteren tegen die bewering, welke men in den laatsten tijd in de katholieke dagbladen van Vlaamsch-België zoo luide heeft hooren uitbazuinenGa naar voetnoot7). Bij de opening van de derde zitting, toen er al een geladen atmosfeer in de, congreszaal merkbaar was - iedereen verwachtte immers de voortzetting van het debat -, poogde Jacob van Lennep de Vlamingen de pas af te snijden: | |
[pagina 304]
| |
hij liet de dreiging horen, die we reeds bij de aanvang van dit artikel hebben vermeld, en betoogde, dat de hele kwestie voor Noord-Nederland geen belang had. Te oordeelen naar het terrein, waarop gisteren die diskussie gebragt is, komt het ons voor, dat de spelling-kwestie thands meer is geworden een vraagpunt van huishoudelijken aard; een vraagpunt dat bepaald op Vlaamschen bodem te huis behoortGa naar voetnoot1). De tussenkomst van Jacob van Lennep bereikte niet het beoogde doel; integendeel, zijn woorden wekten nieuwe beroering en lokten heftig protest uit bij de Vlamingen. In een pathetische oproep - ‘het is geene Vlaamsche, maar eene Nederlandsche kwestie: zóó moeten wij het inzien!’Ga naar voetnoot2) - bezwoer Hendrik Conscience de Nederlanders in geen geval de Vlamingen aan hun lot over te laten. Wij mogen niet vergeten, dat wij naar eenheid streven, om den vijand de wapenen te ontnemen, die hij ontleent aan de onbestemdheid onzer spelling. Wij streven naar eenheid om de verbroedering tusschen Noord en Zuid te bevorderenGa naar voetnoot3). De nog jonge Julius Vuylsteke, bezieler van het Willemsfonds en leerling van Heremans, sloot zich bij de woorden van Conscience aan en waarschuwde op zijn beurt de Nederlanders, ‘dat hunne verwijdering in die omstandigheden zou moeten worden aangezien als het opgeven van onze taaleenheid, van de gemeenschap der belangen, welke ons hier vereenigd hebben’Ga naar voetnoot4). Onmiddellijk hierop trachtte Peter Ecrevisse, oorspronkelijk een tegenstander van de dubbele a, een ‘mea culpa’ uit te spreken en de redenen op te sommen, waarom hij ‘tot andere gedachten’ was gekomen, maar... - zo meldt het verslag - ‘spreker wordt langs verscheidene kanten onderbroken’....Ga naar voetnoot5). Van deze herrie maakten van Lennep en Jonckbloet gebruik om het standpunt der Nederlanders nader toe te lichten - ook David kwam nog een ogenblik aan het woord -, maar hun verklaringen overtuigden Vuylsteke niet. De Gentenaar beklom opnieuw de katheder en hield een lang en vurig pleidooi voor ‘ééne taal, ééne spelling’. In vrij vinnige bewoordingen richtte hij zich vooral tot de Leuvense hoogleraar, die zich - aldus Vuylsteke - had aangesteld ‘als raadgever, als Mentor der lieve, maar ook ‘ligtvaardige’ jeugd’Ga naar voetnoot6) en die ten allen prijze het ‘schisma’ van de ‘twee talen’ wenste bestendigd te zien. Ja, Mijne Heeren, hier op dit Nederlandsch Kongres, en dan nog wel op het zevende, nadat sedert 1849 en veel vroeger, reeds dat oud vooroordeel door alle welmeenenden is bestreden, nadat zevenmaal de bijeenkomst der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkundigen, de valschheid van dit verderfelijk vooroordeel heeft uitgeroepen, hier dus op dit zevende Kongres, heeft een man, die het beter weten moet, durven zeggen dat de Hollanders en Vlamingen wel eertijds eene gemeene taal gehad hebben, dat Hollandsch en Vlaamsch wel oorspronkelijk ééne taal zijn, doch dat die eenheid sedert drie eeuwen gebroken is, dat Hollandsch en Vlaamsch thands twee verschillende spraken zijn, en dat vooral de verschillende godsdienstige ontwikkeling van Noord en Zuid deze splitsing der taal heeft voortgebragt. Wonderlijk klinkt die uitspraak ons in de ooren, die zoo goed meenden en zoo gelukkig waren het bij elke gelegenheid als eene vertroostende waarheid te herhalen, dat Noord en Zuid, ofschoon door de politiek en ook ten deele | |
[pagina 305]
| |
door den godsdienst gescheiden, op het gebied der taal één bleven! Wij dwaalden: sedert drie eeuwen is er een Noord- en een Zuid-Nederlandsch, een kettersch en een regtgeloovig Nederlandsch, eene Hollandsche en eene Vlaamsche taal. Die twee talen zal men ook door twee verschillende spellingstelsels onderscheiden, of beter, omdat men wel weet dat het voorgewend verschil wezenlijk niet bestaat, wil men voor 't oog van het profanum vulgus door de spelling een schijnbaar bestaan er aan verleenenGa naar voetnoot1). Er was, na deze scherpe aanval, een diplomatische Nicolaas Beets nodig om de hartstochten niet hoger te doen oplaaien. Op de hem eigen half-poëtische, half-superieure toon (‘Wij zullen elkander met liefde, vertrouwen, blijmoedigheid de hand drukken, en een voortdurend carillon van vreugde zal klinken over het gansche gebied van onzen vereenigden arbeid’)Ga naar voetnoot2) trachtte hij zowel de voor- als tegenstanders van de aa gunstig te stemmen. Enerzijds bracht hij hulde aan de deskundigheid van Prof. David, wiens taalkundige en historische bewijsvoering zijn ‘sympathie’ wegdroeg; anderzijds gaf hij de Vlamingen toch de raad ‘gehoor te geven aan den drang, welke hier tot het inslaan van eenen nieuwen weg vermaant’Ga naar voetnoot3). Het optreden van Beets maakte indruk. Alleen Peter Ecrevisse waagde het nog even de aandacht op te eisen om zijn gewijzigde houding tegenover ‘de dubbele vokaalspelling’ te rechtvaardigen, maar na hem stierf de discussie uit.... Pas op het einde van het Congres, toen Jan Van Rijswijck sprak over ‘den invloed der Nederlandsche beweging op België's toekomst en lotbestemming’Ga naar voetnoot4), dreigde weer het gevaar van een openlijk conflict. Niet alleen liet de Antwerpenaar zijn minachting blijken voor Paul Devaux, wiens aanmatigende houding hij ‘eene kwetsende inbreuk op de wellevendheid’ noemde, maar tevens wees hij met klem op de onverbreekbare eenheid van de Nederlandse ‘volksstam’: De omwenteling vormt koningrijken en staten, soms monsterachtige staten, waartegen de natuur zich verzet, de taalbeweging vormt volkeren en houdt ze rondom hunnen stam en op hunnen wortel; bewaart ze tegen de verbastering, om, trots alle diplomatische verknoeijing, hun zelfleven, hunnen stempel, hunne nationaliteit te blijven behoudenGa naar voetnoot5). Voorzitter baron J. de Saint-Genois, de Gentse historicus, waakte er echter over, dat de incidenten zich niet zouden herhalen: hij onderbrak Van Rijswijck en verzocht hem ‘geene politieke vraagstukken aan te raken en de palen van het Kongresprogramma niet te overschrijden’Ga naar voetnoot6). Dit was overigens niet de enige veiligheidsmaatregel. Zodra Van Rijswijck zijn uiteenzetting beëindigd had, nam de voorzitter onmiddellijk het woord: hij hoopte, dat de vergaderingen ‘niet onvruchtbaar’ geweest waren en verklaarde het zevende Taal- en Letterkundig Congres gesloten. Een hernieuwing van het debat maakte hij aldus onmogelijk.
In de pers werd de strijd evenwel onverminderd voortgezet. De katholieke bladen verdedigden de stellingen van David, de liberale prezen de tussenkomsten van Heremans en Vuylsteke. Ook de lezers lieten zich niet onbetuigd. Zo drukte de Gazette van Thielt een brief af, die door enkele kranten werd | |
[pagina 306]
| |
overgenomen - o.m. door de katholieke Standaerd van VlaenderenGa naar voetnoot1) - en die als kenschetsend mocht beschouwd worden voor een groot deel van de Vlaamse publieke opinie: de briefschrijver was van oordeel, dat ‘het taelkongres’ op weg was ‘eene politieke club’ te worden, ‘die misschien eindigen zal met de annexie te bereiden van Vlaemsch België aan Holland’; hij wantrouwde in dit opzicht vooral ‘die van Gent’ (‘welke stad nog gedeeltelyk orangist is’), die ‘zonder grond of bewys’ - ‘professor Heremans stond daer te klappen juist gelyk een zoetekoekkapper’ - staande houden, ‘dat wy geheel de hollandsche spelling moeten volgen’; ook de woorden van Jan Van Rijswijck verontrustten hem zeer, want ze ‘zyn toch onvoorzigtig en verwekken achterdenken by menigeen’. Typerend was eveneens de nabeschouwing, die een week na het sluiten van het Congres in de Standaerd van VlaenderenGa naar voetnoot2) verscheen en waarin aangekondigd werd, dat Prof. J. David - de redder ‘der vlaemsche spelling’ - het plan koesterde ‘zyne redevoering te laten drukken, om ze aen het land en aen het gouvernement mede te deelen’. De Standaerd juichte dit plan toe en gaf zijn lezers de raad ‘veel en wel in 't vlaemsch te schryven en de genegenheid voor onze schoone moedertael door alle middelen onder het volk te versterken’, want... Indien de aa moet doordragen zal zulks niet kunnen zyn dan door de tusschenkomst van het hooger bestuer, die ze letterlyk zal moeten opdringen, doch meer dan ooit de verwarring veroorzaken zal en zich pligtig maken aen schending van regt, nationaliteit en vlaemschen geest. Daeraen mogen wy ons nogtans verwachten; het ministerie zal willen voldoening geven aen onze vlaemsche hollandsgezinden of Flaminganten, die genoegzaem geschreven hebben dat het aennemen van de hollandsche spelling eene liberale zaek geworden is! De voorspelling van de Standaerd van Vlaenderen werd inderdaad werkelijkheid. De minister van binnenlandse zaken, de Vlaamse liberaal Alfons Vandenpeereboom, gaf gehoor aan het streven naar spellingeenheid en stelde een commissie samen - bestaande uit H. Conscience, J.M. Dautzenberg, P.J.F. De DeckerGa naar voetnoot3), J.F.J. Heremans, K. Stallaert, J. Van Beers, D. Delcroix en J.B. David -, die bij koninklijk besluit van 25 januari 1864 gelast werd ‘om de waarde te onderzoeken van de wijzigingen, die toegebracht zijn aan het stelsel, dat aangenomen is voor de Vlaamsche spelling, en om de geschiktste middelen op te zoeken om tot de eenparigheid te geraken’Ga naar voetnoot4). De commissie hield reeds op 11 februari 1864 haar eerste zitting en koos tot voorzitter.... kanunnik David. Het ontwerp voor de spelling van het Woordenboek der Nederlandsche Taal werd als leidraad genomen en met Prof. De Vries en Dr. Te Winkel werd nauw overleg gepleegd. De werkzaamheden van de commissie verliepen blijkbaar vlot, want reeds na enkele maanden kon J.F.J. Heremans een uitvoerig verslag opstellen, dat op 7 september 1864 werd goedgekeurd en dat bij koninklijk besluit van 21 november 1864 werd aangenomen als richtinggevend ‘voor het onderwijs der Vlaamsche taal in de scholen en athenaea van den Staat, voor de bestuurlijke briefwisseling, voor de Vlaamsche vertaling | |
[pagina 307]
| |
der wetten en besluiten, en, in het algemeen, voor al de openbare acten, uitgaande van wettelijk aangestelde overheid’Ga naar voetnoot1). In zijn inleiding tot dit Verslag achtte Heremans ‘het zich eenen plicht eens en vooral te verklaren’, dat de commissie zich bij haar beraadslagingen ‘op een verheven standpunt’ had geplaatst: Zij besloot zich door bekrompene eigenliefde noch vooroordeelen te laten terughouden of misleiden. Alleenlijk beweegredenen van louter wetenschappelijken, en geenszins van staatkundigen of godsdienstigen aard, die toch met de spelling eener taal niets gemeens hebben, mochten in aanmerking komen. Zij stelde zich voor nimmer uit het oog te verliezen, dat iedereen, die het met onze letterkunde wel meent, vurig verlangt, dat de leuze ‘ééne taal ééne spelling’, op een onzer laatste congressen uitgesproken en aldaar algemeen toegejuicht, zich eindelijk verwezenlijkeGa naar voetnoot2). Aan de kwestie van de verlenging der a (en parallel hiermee: de verlenging der u) werden in het Verslag niet minder dan 18 bladzijden gewijd. Nadat de commissie - rekening houdend met de op het Congres te Brugge naar voren gebrachte argumenten - ‘alles rijpelijk had overwogen’, had zij tenslotte de voorkeur gegeven aan de dubbele a, overtuigd ‘dat die spelling aan de uitspraak beantwoordt, door de analogie gewettigd en door de afleiding niet wordt gelogenstraft’Ga naar voetnoot3). Waren de leden van de commissie er dan in geslaagd hun voorzitter tot andere inzichten te brengen? Had David de ae verloochend? Was hij zijn optreden te Brugge vergeten?
Amper enkele dagen na het verschijnen van het Verslag in Le Moniteur Belge liet David van zich horen; hij zond ‘aen den opsteller’ van het Leuvens weekblad Journal des Petites Affiches een verklaring, die in het nummer van 4 december 1864 werd opgenomen en waaruit bleek, dat zijn houding tegenover de dubbele a geenszins gewijzigd was: | |
[30 November 1864]Mynheer, In uw nummer van voorleden Zondag, 27 dezer maend, leest men het koninklyk besluit van 21 November 1864, aennemende de conclusiën en de regelen bepaeld door de Commissie, welke in het begin des jaers aengesteld was geworden om een algemeen nederduitsch spellingstelsel te beramen, enz. Die regelen en conclusiën worden vervolgens in eene Bylage kortelyk opgegeven en zyn ten getalle van 16. 't Is waer, de meeste der verhandelde punten zyn met eenparigheid van stemmen door de Commissie aengenomen en vastgesteld geweest; maer de ondergeteekende heeft uitdrukkelyk de artikels 1 en 14 verworpen, en beide zyn slechts doorgegaen by meerderheid van stemmen. De gemeende bylage maekt daer geene melding van, en zulks was zekerlyk niet vereischt; doch de ondergeteekende meent zyn gevoelen aen het publiek niet te mogen verbergen, en bidt u daerom deze zyne verklaring in uw geacht weekblad te willen bekend maken. Leuven, 30 November 1864. J. David, priester.
Het verzet van David heeft evenwel niet mogen baten. Langzaam maar zeker verwierf de aa burgerrecht in het Zuiden. Er liet zich nog enige tijd tegenstand gevoelen van de zijde der taalparticularisten, maar uiteindelijk moest ook deze burcht begeven. De ae was een historische curiositeit geworden. Oostende. Karel de Clerck. |
|