De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Drie grafschriften naar de Griekse anthologie bij ReviusDe grote verzameling griekse epigrammen, die bekend is onder de naam Griekse Anthologie, is vanaf de editio princeps in 1495 gedurende eeuwen in de geletterde wereld zeer geliefd geweest; het aantal vertalingen en bewerkingen naar het grieks of naar vertalingen en bewerkingen in het latijn en in de volkstalen is onoverzienbaarGa naar voetnoot1). Ook Revius heeft enige van deze epigrammen bewerkt. Graf-schrift van een Richter. (ed. Smit II p. 49)
Een Richter onbeweecht van gonste en van gaven
Leyt onder desen steen oncostelijck begraven.
De deuchde heeft nochtans sijn name soo vereelt
Dat hy wel had verdient een heerlijck gouden beelt
Ten ware dat het gout dwelck hy soo plach te mijden
Hy selve op sijn graf niet en begeert te lijden.
Revius geeft hier in de vorm van een grafschrift kommentaarsgewijs een uitbreiding van het tweeregelig opschrift door Arabius Scholasticus op Longinus (Anth. Gr. 16.314 = Anth. Plan. 4.33.2), dat door Arnold Moonen, Poëzy, 1700, p. 806, aldus vertaald is: Op Longinus.
De stadt zoude aen Longyn een gouden beelt vereeren,
Wou 't heilige gerecht het gout niet van zich weeren.
Wordt in het bovenstaande grafschrift de deugd geëerd, in het volgende wordt de ondeugd gehekeld. Van een droncken wijf. (ed. Smit II p. 42)
Hier onder slaept de droncken Beel
Diet alles iaegde door de keel.
Het vaetjen dat haer vreugde gaf
Staet wtgehouwen op haer graf.
Dat sy haer man en haer geslacht
Heeft totten bedelsack gebracht,
En geeft haer geen becommernis,
Maer, dat het vaetjen ledich is.
De pimpelende oude bes is een geliefd mikpunt van de spot der schrijvers uit de oudheid. In de Griekse Anthologie komen verschillende puntdichten voor op kannekijksters. Het grafschrift op de drankzuchtige Maronis door Leonidas van Tarente (Anth. Gr. 7.455 = Anth. Plan. 3.20.3), dat reeds in de oudheid werd nagevolgd door Antipater van Sidon (Anth. Gr. 7.353 = Anth. Plan. 3.20.2), was ook bij de humanistisch gevormden geliefdGa naar voetnoot2). Revius, de zes jambische trimeters van Leonidas in acht snelle viervoetige jamben vertalend, heeft | |
[pagina 267]
| |
de Griekse eigennaam, die wijnzuchtigheid suggereertGa naar voetnoot1), door de Nederlandse eigennaam Beel vervangen, en de geographische bijzonderheid in ‘Attische beker’ weggelaten; ‘vaetjen’ kan in het licht van het Griekse voorbeeld wel als ‘beker, drinkgerei’ worden uitgelegdGa naar voetnoot2). Een derde epigram bij Revius, dat teruggaat op de Griekse Anthologie, is een interessant geval van toepassing op bijbelstof. T'selve (Loths wijf) (ed. Smit I p. 36)
Dit lijck en heeft geen graf, dit graf en heeft geen lijck,
Maer sellef lijck en graf ist beyde te gelijck.
Er is een drieregelig raadsel op Niobe in de vorm van een grafschrift, dat in de oudheid en bij de byzantijnen beroemd was. Revius heeft dit, de eerste twee jambische trimeters in een enkele alexandrijn samendringend, vertaald, en toegepast op Lots vrouw. Is deze toepassing op een figuur uit de bijbel een eigen vondst van Revius, die graag de heidense litteratuur aan bijbelse onderwerpen dienstbaar maakte? Waarschijnlijk niet. Deze toepassing komt reeds bij Byzantijnse schrijvers voor, en het is niet te gewaagd aan te nemen, dat Revius hiervan wist. Tot de negentiende eeuw las men de Griekse Anthologie in de vorm, die de Byzantijn Planudes er aan gegeven hadGa naar voetnoot3). Hierin draagt het epigram waarvan hier sprake is (Anth. Gr. 7.311 = Anth. Plan. 3.7.3) het opschrift ‘op Niobe’. In het laatst van 1606 of het begin van 1607 ontdekte echter de jeugdige Salmasius (die in 1631 naar Leiden zou geroepen worden), kort na zijn aankomst in Heidelberg onder de handschriften een andere, in menig opzicht oorspronkelijker en ook rijker redaktie van de Griekse Anthologie; men pleegt deze naar de plaats waar het handschrift gevonden werd (in de Palts) de Anthologia Palatina te noemenGa naar voetnoot4). Het heeft tot de Franse revolutie geduurd, voor hiervan een bruikbare uitgave in druk verscheen, ofschoon Salmasius terstond na de ontdekking reeds het plan had een betere uitgave van de Griekse Anthologie te bezorgen. Al vroeg in 1607 werd het heuglijke nieuws van de ontdekking van het nieuwe materiaal aan J.J. Scaliger te Leiden gemeld. Allerlei afschriften van (het) nieuw materiaal, dat men vaak de Anthologia inedita noemde, gingen, in afwachting van de nieuwe uitgave, bij de geleerden rond. Heinsius, bevriend met Scaliger, blijkt reeds omstreeks 1610 over (het) nieuw materiaal uit het Palatijnse Handschrift te beschikken. Revius, fervent Graecus, bevriend met Heinsius en uitgever van Scaligers Franse brieven, zal allicht ook van dit nieuwe materiaal geweten hebben. Misschien heeft bij de nieuwe gegevens, die onder de geleerden circuleerden, ook de aantekening gehoord, die bij het epigram op Niobe in het Palatijnse Handschrift voorkomt en die Salmasius volgens H. de BoschGa naar voetnoot5) eruit genoteerd had: ‘Op de vrouw | |
[pagina 268]
| |
van Lot, maar de Grieken (= de heidense schrijvers) laten het slaan op Niobe’, een opmerkelijk protonhysteron van een Byzantijns ijveraar. Het lijkt redelijk te veronderstellen, dat door Heinsius Revius van deze herduiding, die hem als opbouwer van kristelijk-nationale dichtkunst zeer moest boeien, geweten heeft. Het epigram op Niobe komt ook voor in de kleine raadselverzameling van de Byzantijn uit de twaalfde eeuw Eustathius Macrembolita, filoloog en schrijver van de roman over Hysmine en Hysminias, die voor het eerst werd uitgegeven te Parijs in 1617 door Gilbert Gaulmin(us). Bij de raadsels heeft een Cyrius Maximus Holobolus in dichtvorm de oplossingen gegeven. Bij het epigram op Niobe geeft hij als oplossing: de vrouw van LotGa naar voetnoot1). Reeds L.G. Gyraldi kent in zijn geschrift Aenigmata pleraque Antiquorum van 1507 (ed. Bazel 1551) ‘Macrembolitus’ als schrijver van raadsels en ‘Maximus Olobolus’ als schrijver van oplossingen. Gyraldi's geschrift is opgenomen in de uitvoerige verzameling van raadsels door klassieke en humanistische auteurs, die door Nic. Reusnerus is uitgegeven onder de titel Aenigmatographia (eerste druk 1599; tweede vermeerderde druk 1602Ga naar voetnoot2)). In deze verzamelingGa naar voetnoot3) komt het epigram uit de Griekse Anthologie voor in de vorm van een raadsel op Lots vrouw door Ioannes Lauterbachius; het wordt gevolgd door hetzelfde raadsel in de formulering van Sebast. Artomedes. Het epigram is ook bewerkt als een emblema op Lots vrouw door Willichius Westhovius (no. 4 van zijn Emblemata in Arbuscula Parnassia, Rostochii 1619, p. A 3 r-v). Revius is dus niet de eerste noch ook de enige, bij wie het Niobe-epigram is toegepast op Lots vrouw. J.C. Arens. |
|