| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids. April. Vijfentwintig jaar na de rijmprent monstert Karel de Clerck nog eens het krakeel dat ontstaan is naar aanleiding van Boutens' rijmprent ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard. - H.A. Enno van Gelder schrijft over Jacob Burckhardt in Een humanist voor honderd jaar.
Mei. H.A. Enno van Gelder vervolgt zijn opstel Een humanist voor honderd jaar.
Het Boek van Nu. Maart. In Woord en Beeld neemt Garmt Stuiveling stelling tegen de inleiding van Jan Walravens, voorafgaande aan de Soldatenbrieven van Hugues C. Pernath en Paul Snoek, als zou het beeld dat de experimentele dichters cultiveren ter vervanging kunnen dienen van het door de modernen als machteloos gekwalificeerde woord. Volgens St. doet ‘het beeld op zìjn wijze...., wat ook het woord op àndere wijze, kon en kan’. - Pierre H. Dubois heeft tegen Een nieuwe roman van Vestdijk, namelijk Een Alpenroman, als bezwaar de ongeloofwaardigheid van de lesbische liefde der beide hoofdpersonen en de barokke overladenheid, die binnen het werk niet functioneel te noemen is. - F.H. van Heerikhuizen breekt een lans voor het begenadigd kunstenaarschap van Albert Verwey.
April. Met een Dr. P.H. Ritter jr. ter nagedachtenis neemt de redactie afscheid van haar gewaardeerde mederedacteur. - Peter van Steen schrijft over de Onthulling gedenkplaat Willem Elsschot.
Mei. In Wij in het buitenland acht G. Stuiveling ondanks enkele bezwaren La littérature néerlandaise van P. Brachin toch ‘een kundig en nuttig boekje’. - Nel Noordzij noemt Het romandebuut van Sybren Polet een coup de maître, omdat de schrijver de romankunst op een geheel eigen wijze vernieuwd heeft. - Garmt Stuiveling bespreekt de Hadewijch gemoderniseerd in de editie van Hadewijchs strofische gedichten, bezorgd door E. Rombauts en N. de Paepe.
Maatstaf. Mei. In Topkonferentie (I) meent Piet Calis in een esthetischkritische beschouwing over Gorter te kunnen aantonen dat ‘veel van wat Gorter geschreven heeft, het resultaat van een parasiteringsproces is geweest’.
Roeping. Maart. Wim Zaal schildert het irritante, maar tragische portret van Abraham Capadose. - Nol Gregoor is In gesprek met Willem Brakman. - Fons Sarneel behandelt in de Kroniek enkele recente romans, waaronder S. Vestdijk, Een Alpenroman, die hij ongeloofwaardig acht.
Nova et Vetera. XXXIX, Nr. 3. Gerard Verbeek wijdt een korte studie aan Het leven en de dood in den Ast.
Nr. 4. J.V.D. verwijlt Bij de stichting van het Guido Gezelle-Genootschap.
Levende Talen. April. Van Roger Henrard is er een artikel Aspekten van de ontwikkelingsgang der Vlaamse letterkunde, die hij plaatst in verband met de geleidelijke afneming van Vlaanderens culturele en economische achterstand, een proces waarin de culturele autonomie een sluitstuk moet vormen. - Twee bladvullingen, een van H. van der Poel en een van T. Hoekstra, komen terug op het interpunctiegeval bij Slauerhoff, dat J.F.J. van Tol in de af- | |
| |
levering van december 1961 ter sprake heeft gebracht. - P.J.H. Vermeeren is niet tevreden over de wijze waarop Tryntje Cornelis voor het voetlicht is gekomen in de uitgave van Alex Bolckmans. - Over de wijze van bespreken en voordragen van literair werk op de middelbare school huldigt J.S. ten Brinke de mening dat de leraar zich minder op het ‘beleven’ en ‘genieten’ dan op het begrijpen moet richten; ook bij het voordragen, dat auteur de leerlingen wil laten doen, moet dat de eerste eis zijn. - P.C. Paardekooper merkt Een foute zinsbegrenzing op, die in grammatica's zeer gebruikelijk is, nl. die tussen ‘hoofdzin’ en ‘bijzin’, en slaat een sanering daarvan voor. - S. Witteboon zet uiteen waarom de radionieuwsdienst van het A.N.P. in De Algerijnse kwestie aan Algerië de voorkeur geeft boven Algerije. - C. Kostelijk signaleert een eigenaardig recent gebruik van Hallo. - Boekbeoordelingen o.a.: Maximilian Weller en G. Stuiveling, Moderne Welsprekendheid. Handboek voor Mondelinge Taalbeheersing (J.A. Kolkhuis - Tanke); A. Cohen, D.L. Ebeling, K. Fokkema, A.G.F. van Holk, Fonologie van het Nederlands en het Fries, tweede druk (A. Sassen); P. Linthorst en G. Leerkamp, De zuivere uitspraak van het Nederlands, vierde druk (S.J. Lenselink); E.J. Potgieter, Florence, uitgegeven door Jacob Smit (A. de Groot); Schrijvers in eigen spiegel,
lezingen gehouden voor de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage 1959/60 door J.J.M. Aler, S. Dresden, K. van het Reve, H.W. van Tricht, M.D.E. de Leve, J.H. Schouten (J. Kamerbeek Jr.).
Forum der Letteren. III, Afl. 2 (Mei). Karel Reijnders vergelijkt in een artikel Tweemaal: non in een landschap de poëtische bewerking van de Beatrijslegende door John Davidson, ‘The ballad of a nun’ (1894), met die van Boutens; bij treffende overeenkomst in vorm - die overigens voor R. geen voldoende bewijs is van invloed van Davidson op Boutens - is er aanmerkelijk verschil in opvatting en uitwerking.
Mededelingen Vereniging voor Naamkunde te Leuven en Commissie voor Naamkunde te Amsterdam. XXXVIII (1962), Afl. 1-2. F. van Coetsem verkeert in ē2-Perikelen met M. Gysseling, tegen wiens andere opvatting hij zijn verklaring van de germaanse ē2 (splitsing van ei in ī en ē2 ten gevolge van umlaut) handhaaft. - H.K.J. Cowan wil de namen Albergen en Tubbergen als van keltische oorsprong beschouwen; het eerste element zou onderscheidenlijk ‘wit’ en ‘zwart’ hebben betekend. - O. Leys ziet in de familienamen Debruin, Dewit contra Debruine, Dewitte, waarin hij de grafische aanhechting van het lidwoord aan romaanse invloed toeschrijft, Een kwestie van dialectgeografie en taalstructuur, inzoverre de versteende nominatief, waarvan het voorkomen geografisch aan te geven is, strekt ter differentiëring van het appellatief, dat de accusatiefvorm kreeg. (Als deze namen met het lidwoord voornamelijk zuidnederlands worden genoemd, vraagt men zich af, of de auteur voldoende rekening houdt met het in Noord-Nederland zeer verbreide type De Bruin, De Wit, enz.). - J.Ph. de Monté ver Loren geeft een uitvoerig gemotiveerd antwoord op de vraag Bestaan er nog heerlijkheden en hoe te handelen met aan heerlijkheden ontleende namen?. - F. Debrabandere heeft uit het archief van de kapittelkerk te Kortrijk 13de-eeuwse persoonsnamen in de Vier Ambachten verzameld en die gerangschikt naar de toenaam of, bij afwezigheid daarvan, naar de voornaam; korte etymologische aantekeningen staan bij de namen waar daartoe aanleiding is. - Een Kleine bijdrage tot de discussie over de -apa-namen van H.P. Blok oppert bezwaren tegen de door Gysseling verdedigde opvatting van het element
| |
| |
-apa- als een suffix. - De interessante statistische bijzonderheden over Familienamen in Friesland in 1947 die H. Buitenhuis mededeelt, zijn gebaseerd op de gegevens door de volkstelling van dat jaar verkregen.
Onze Taal. XXI, Nr. 4 (April). De redactie acht een nederlands woord voor Privacy nodig, en vertelt vervolgens iets over De Fransen en hun zorgen ten aanzien van de zuiverheid van hun taal, en zelfs de spelling. - Op het artikel van G. van Steenhoven in het februarinummer over ‘vaktaal’, vermeld NTg. LV, 189, reageert A.B. Frielink met Vaktaal, geen wartaal!: hij bakent de grenzen af waarbinnen vaktaal, onverminderd de unformering aan de algemene taal, apart kan en mag zijn. Een andere reactie is van J.J.M. Bakker, met Stekker en stopcontact als aangrijpingspunten. - Verder verscheiden kleine bijdragen.
Nr. 5. (Mei). Dit nummer bevat een aantal kleine stukjes, en de meimaand, De maand van het ontleden, wegens de eisen voor het toelatingsexamen tot de middelbare school, is aanleiding tot een hoofdartikel over traditie en vernieuwing in spraakkunst.
De Vlaamse Gids. Mei. Paul Snoek bespreekt van Gaston Burssens: de grote alleenstaander, de nieuwste bundel Posthume verzen.
Juni. Raymond Brulez handelt over Hollandse belangstelling voor Vlaamse literatuur. - Paul Snoek toont aan welke de verschillen zijn tussen nederlandse en vlaamse auteurs in Over de verscheidenheid tussen zuid en noord.
Dietsche Warande en Belfort. April. Leo Geerts bespreekt het nieuwe werk van Herman Teirlinck: Nagerecht van een ‘Galgemaal’.
Mei-Juni. In Heibel om Mulisch demonstreert Bert Ranke de onwaardigheid van Leo Thurings boekje Harry Mulisch - de minstreel van het Leidseplein. In de Boekbesprekingen schrijft M. Janssens over S. Vestdijk, Een Alpenroman.
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XV (1961/2), 7. In de rubriek Betoog wordt de sterfdag van Fernand Toussaint van Boelaere (1875-1947), medestichter van het N.V.T., herdacht. Er volgen van hem enkele Nagelaten geschriften. Bij een In memoriam Aug. Vermeylen (1872-1962) voegt Herman Teirlinck Marginaliën bij een geschiedschrijving van het tijdschrift Vlaanderen.
Spiegel der Letteren. V, Afl. 4. K. Deleu publiceert Het achtste Gruuthusegedicht naar het hs., waarbij de cursiveringen verwijzen naar Carons editie. Het gedicht, zo stelt Schr., is geschreven naar aanleiding van een verloren gegane getekende, geweven of geschilderde voorstelling van de liefdesrozengaard. - De Kroniek bevat de voortzetting van Codicologie en Filologie (V): Perkament en papier door W. Gs Hellinga en P.J.H. Vermeeren. - In Margine bevat Nabugodonosor door W.J.M.A. Asselbergs. - In de Boekbeoordelingen worden gerecenseerd: L. Hermodsson, Dat Boec van den Houte, Eine mittelniederländische Dichtung von der Herkunft des Kreuzes Christi, door W.E. Hegman; Mea Nijland-Verwey, Kunstenaarsleven, door P. Minderaa; A. Nivelle, Kunst- und Dichtungstheorien zwischen Aufklärung und Klassik, door M. Janssens; Otto Mann, Poetik der Tragödie, door H. Vandermoere.
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- ek Letterkunde. 1961, Afl. 5-6-7-8-9. J.F. Vanderheyden geeft over
| |
| |
Litteraire theorieën en poëtiek in Middelnederlandse geschriften wat hij betitelt als Enkele Losse Beschouwingen: het uitvoerigst behandelt hij Boendale, wiens ‘dichterlijk credo’ als bijlage is afgedrukt, verder Maerlant, Hildegaersberch, Dirc Potter en enige niet bij name bekende auteurs, o.a. die van het Leven van Lutgard; ook uit Diederic van Assenede en het Waleweingedeelte van Vostaert komen plaatsen ter sprake. - Maximilianus van Dun, O.F.M. Cap., Gezelle en Vondel, heeft verscheiden plaatsen in Gezelle's werk aangetroffen die, de een meer de ander minder overtuigend, wijzen op reminiscenties aan Vondel. - R. Foncke bespreekt De belgische en hollandse plaatsnamen op de ‘Augsburger Meilenscheibe’, een koperets van 1629, waarop reisroutes zijn aangegeven van Augsburg naar de voornaamste europese steden, o.a. Antwerpen, Amsterdam en Londen; als inleiding daartoe gaat vooraf Ook wat over Augsburg en over de Fuggers, een augsburgs koopmansgeslacht. - W. van Eeghem verhaalt de Wederwaardigheden van een unicum (Brussel 1659), nl. de eerste druk van het liedboek ‘Het Brussels Moeselken’, die behoord heeft tot de verzameling van C.P. Serrure, enige tijd verloren gewaand is, maar in 1957 door de brusselse Koninklijke Bibliotheek bij een antiquariaat is aangekocht; enige bijzonderheden volgen over uiterlijk en inhoud, alsmede over latere drukken. - Verder bevat de lijvige aflevering o.a. verslagen van keurraden over ingezonden antwoorden op prijsvragen en een kort verslag van de besprekingen, gevoerd in de Vaste Commissie voor Middelnederlandse Taalen Letterkunde, over de wijze van uitgeven van een supplement op het Middelnederlandsch Woordenboek.
Persoon en Gemeenschap. XIV-7. Onder de titel Spreekt en schrijft U zuiver Nederlands? vestigt R. Metzemaekers met grote waardering de aandacht op het sedert 1960 verschijnende maandschrift ‘Onze Taalblaadjes’, geredigeerd (d.w.z. in hoofdzaak zelf bewerkt of samengesteld), uitgegeven en... gezet door Albert Blontrock, handzetter in Sint-Joost-ten-Node; deze periodiek is losbladig, zodat de inhoud, door de redacteur-auteur-zetter al naar onderwerpen ingedeeld, door de gebruiker naar eigen inzicht op verschillende wijzen kan worden geordend. - Paul Van Keymeulen schrijft over Het toneel voor het kind, en wel achtereenvolgens over Het toneel voor de lagere school, waarvoor Antwerpen, de woonplaats van de auteur, grote mogelijkheden biedt door de werkzaamheid van het Antwerpse Jeugdtheater, en over keuze en voorbereiding van schoolvoorstellingen voor De middelbare afdelingen.
Wetenschappelijke Tijdingen. XX, Nr. 4 (April). S. (S.H.M.) Boelen heeft zijn particularistische denkbeelden aangaande De Nederlandse taal in Vlaanderen (zie NTg. LIV, 287), na de reacties daarop, wel wat gematigd, maar niet opgegeven.
Nr. 5 (Mei). Als tegenhanger van de twee bijdragen in jaargang 1961, over ‘Volkstaal’ (in Vlaanderen) van J. Goossenaerts (vermeld NTg. LIV, 287 en 350), geeft P.J. Meertens een overzicht van Het onderzoek van de volkstaal in Nederland. - In de rubriek ‘Van nieuwe Uitgaven’ o.a. een aankondiging, ondertekend M.D.J., van Een Diets gebedenboek uit het begin van de zestiende eeuw, waarvan NTg. LV, 184 melding is gemaakt.
Nu Nog. X, Nr. 3 (Mei). J. de Vos houdt Een bestendig pleidooi voor de beschaafde omgangstaal en voor het moedertaalonderwijs dat daaraan dienstbaar moet worden gemaakt. - W. Penninckx merkt op dat vlaamse autori- | |
| |
teiten niet zo diep In zak en as zitten als het veelvuldig onjuist gebruik van ‘bezorgd(heid)’, ‘bekommernis’ en ‘bekommerd om’ zou doen denken. - Op grond van een vergelijking tussen krantetaal van een halve eeuw geleden en nu kan Y(vette) Stoops de vraag Gaan wij vooruit? bevestigend beantwoorden. - J. Leenen geeft een korte bespreking van R. Henrard, Grammaire du Néerlandais, en J. V(erhasselt) van G. Hendrix, A.B.N. voor de Gentse student, een brochure uitgegeven door het Gents Studentenkorps. - Verder een uitgebreide rubriek Brievenbus - Taaladvies.
Volkskunde. LXIII = Nieuwe Reeks XXI (1962), Afl. 1. Een artikel van P.J. Meertens, Volkskundige elementen in het werk van Jeroen Bosch II (I is in jaargang 1953 verschenen), houdt zich voornamelijk bezig met de interpretaties van het madridse drieluik die in 1956 en 1957 gegeven zijn door twee Nederlanders, t.w.D. Bax (de ‘Tuin der Onkuisheid’) en C.A. Wertheim Aymès, die aanneemt dat Bosch een Rozenkruiser was en uit die gezichtshoek de symboliek in de ‘Garten der himmlischen Freuden’ verklaren wil; niettegenstaande dit volkomen hypothetische uitgangspunt van de laatste geeft Meertens aan diens interpretatie van enkele onderdelen toch voorkeur boven die van Bax, wiens ‘psycho-analytische’ verklaring intussen voor hem op andere punten, mede wegens de adstructie met middeleeuwse gebruiken, overtuigend is; conclusie: ‘het raadsel Jeroen Bosch is vooralsnog niet opgelost’. - Onder de titel Volkskunde in Zuid-Afrika geeft K.C. Peeters een uitvoerige refererende beschouwing van de tweede druk van Abel Coetzee, ‘Die Afrikaanse Volkskultuur’. - Verder een groot aantal Boekbesprekingen.
Neerlands Volksleven. XII, Afl. 2. De honderdjarige gedenkdag van de grote stadsbrand in Enschede (7 mei 1862) is aanleiding geweest, van deze aflevering een ‘Twente-nummer’ te maken. Het opent met een vers in dialect van wijlen Johanna F. van Buren, Poaschvuur. - Adriaan Buter overziet Honderd jaar Enscheder volksleven. - Joh. Buursink vertelt Van pannekoek en pap, eierbotter, pork en.... krentenweggen, en voorts, in dialect, over een oud verjaardagsgebruik: Ik kreeg nen krekkel op 'n aarm... - W.F. Schweizer deelt iets mede over Bedrijfsfolklore, ontgroenings- en ondertrouwgebruiken in textielbedrijven. - Buiten Twente in engere zin zijn we met Pannekoekenmaal in Winterswijk en Begrafenisgebruiken in Winterswijk, beide van H. Krosenbrink. - Everhard Jans, ‘De doden bescrey ick’, levert Bouwstoffen voor een dokumentatie van het ‘verluyden’ in het oosten van Overijsel. - Adriaan Buter heeft het over Paasgebruiken, waarin voorchristelijke gebruiken voortleven: Christelijke liederen en heidens lawaai. - Een artikel van R.C. Hekker brengt oude gegevens over Korenspiekers (spieker = schuur) in Oost-Nederland. - Everhard Jans levert een bijdrage, met veel bibliografische voetnoten, over De tekeningen van Jan Timmerije (geboren 1868, eerst boerenknecht en barbier, later wever) en de studie der materiële volkskultuur van Twente. - Jan Jans schrijft over Bouwkunst en cultuur in Twente, G.J.M. Bartelink over Het levende lied in Twente. - Tj. W.R. de Haan, zich niet tot Twente beperkende, wijst op het belang van de bevordering en beoefening van Het volkslied in de folkloristische groepen. - J. Naarding handelt over Ban in het kinderspel, een herinnering aan oude rechtsgebruiken. - Het Sint-Maartensvuur in Oost-Nederland is wel zo
goed als ‘uitgebrand’, maar de kaarsjes nog niet: dat kan men lezen in een bijdrage van Adriaan Buter. - Een niet ondertekend artikel, Folklore en zondagsrust, somt op wat Gedeputeerde Staten van Gelderland en
| |
| |
Overijsel in die provincies op zon- en feestdagen aan oude plaatselijke gebruiken hebben toegelaten krachtens de (gewijzigde) Zondagswet van 1957. - Ver buiten Twente voert het artikel van J. Vader over Het Zeeuwse spelenrijden op Walcheren, en in Friesland zijn we met Hinke Kaart (1835-1912), een befaamde kaartlegster in de buurtschap Nieuwebrug, van wie S.J. van der Molen Een volkskundig portret tekent. - Verder talrijke kleine stukjes, waaronder enkele van wijlen W.H. Dingeldein.
Neophilologus. XLVI, Afl. 2. Van de twee werken van Gryphius, genoemd in een artikel van Egbert Krispyn, Vondel's ‘Leeuwendalers’ as a Source of Gryphius' ‘Horribilicribrifax’ and ‘Gelibte Dornrose’, stond voor het tweede navolging van de Leeuwendalers vast; Krispyn betoogt nu dat ook het tweede, waarin hij duidelijke punten van aanraking met het eerste opmerkt, invloed van Vondels drama heeft ondergaan, hetgeen totnogtoe, voornamelijk op gezag van Kollewijn, niet was aanvaard, zelfs nadrukkelijk ontkend.
Standpunte. XV, Nr. 1 (Oktober 1961). Voor deze aflevering stond D.J. Opperman een door hem kort tevoren gehouden rede over Moderne digkuns af. - P.J. Conradie behandelt Die gebruik van antieke bronne in Van Wyk Louw se ‘Germanicus’, F.F. Odendal Leksikografiese probleme (II). - Leendert Dekker schrijft over D.F. Malherbe's roman Saul die worstelheld en die Bybel. - Rob. Antonissen bespreekt 'n Boek oor die vernuwing in ons prosa, namelijk Van Wyk Louw's ‘Vernuwing in die Prosa. Grepe uit ons Afrikaanse ervaring’ (Kaapstad, 1961).
Nr. 2 en 3 (December 1961 - Februari 1962). In Dina van Witwatersrand wijst D.J. Opperman op beïnvloeding van Totius door middelnederlandse literatuur, vooral in ‘Trekkerswee’. - P.D. van der Walt schrijft over 'n Spotskrif uit die sewentiger jare van de 19de eeuw, een in het Afrikaans geschreven boekje van Samuel Zwaartman. - F.F. Odendal behandelt opnieuw Leksikografiese probleme (III, slot). - Rob. Antonissen beoordeelt in Klein bont patroon van verse 1961 enkele recente dichtbundels: ‘Vuurklip’ van P.J. Philander, ‘Kitaar my kruis’ van Adam Small, ‘Die Klop’ van Ernst van Heerden, ‘Ver Land’ van R.K. Belcher en ‘Gedigte 1927-1940’ van Uys Krige. - P. du P. Grobler heeft weinig waardering voor André P. Brink's Caesar, 'n drama.
Tydskrif vir Letterkunde. XII, Nr. 1. P.J. Conradie schrijft over Die noodlot in die dramas van Leipoldt - 'n verdere poging, André Demedts over De Nederlandse letterkunde: eenheid en samenwerking.
Annali van het Istituto Universitario Orientale te Napels, Sezione Germanica (Napels, 1961). Onder de ‘Recensioni’ een vrij uitvoerige bespreking van Gerda van Woudenberg en Francesco Nicosia, Poesia olandese contemporanea, en een kortere van A.C.F. Koch, Vroeg Middelnederlands Ambtelijk Proza, beide van de hand van J.H. Meter.
|
|