beide termen zijn zelfstandigheid bewaart, is daarmee bedoeld, dat zij beide tot uitdrukking komen, en wel zodanig, dat de functie als element van een vergelijking formeel blijkt.
Bezien wij nu het verhaaltje van Alexander en Aristoteles. Het is met een bepaalde opzet gekozen, nl. wegens de uniciteit van de betrokken personen. Er is maar één Alexander de Grote, evenzo maar één Aristoteles. Dat er metaforische Alexander de Grotes en Aristotelessen denkbaar zijn, is vooralsnog van geen belang, omdat die namen hier de aldus benaamde historische personen-zelf representeren.
Wat zou nu, in termen van vergelijking, de zin kunnen zijn van ‘een man als Alexander’, ‘een man als Aristoteles?’ Het antwoord zal moeten luiden, dat deze als-formule, beoordeeld als datgene waarvoor ze zich uitgeeft: een vergelijking namelijk, geen zin oplevert. Er wordt in het geheel geen man als Alexander, -als Aristoteles bedoeld. Bedoeld is niemand (niets) anders dan Alexander, resp. Aristoteles zelf.
Deze merkwaardige soort van vergelijking, die geen vergelijking wil zijn. is alles eerder dan zeldzaam, en beperkt zich ook geenszins tot eigennamen. De docent die uitleg wil geven over de wet van Verner, en daarbij naar een voorbeeld grijpt, zal b.v. zeggen: ‘Neem eens een woord als vriezen, met zijn opvallende vormen vroor, gevroren; of een znw. als haas naast het Engelse hare’. Hij bedoelt in het geheel niet een-woord-als, maar de woorden-zelf. Op een ander ogenblik zal hij zeggen: ‘Naast een geval als het hier besprokene zouden zonder moeite een aantal andere geplaatst kunnen worden’. Wederom bedoelt hij het geval-zelf, niet enig ander geval. Elk ander geval zou behoren tot de ‘andere’.
Gevoeglijk laat zich voor dit, toch wel zeer opmerkelijke verschijnsel de benaming identificerende vergelijking gebruiken. Immers wat zich hier voordoet, is niet het normale op-elkaar-betrekken van twee termen. Men intendeert niet in werkelijkheid datgene wat formeel wordt uitgedrukt, niet een-man-als, een-geval-als, een-woord-als, maar identiek de man-zelf, het geval-zelf, het woord-zelf.
Houden wij onze speciale soort van vergelijking tegen het licht van Stutterheims categorische, uitspraak dan plaatst ons deze voor het alternatief, aan te nemen dat er aan de alomvattendheid daarvan toch iets ontbreekt, óf te besluiten tot de concessie, dat onze vergelijking er in werkelijkheid geen is. Dit laatste was in feite de reactie van een vakgenoot aan wie ik onlangs dit probleem voorlegde.
Bestaat er desondanks een mogelijkheid om aan de klem van de tang te ontkomen?
Misschien kunnen we iets bereiken door de vraag te stellen: Als iemand niet op het oog heeft een-geval-als enz., maar het geval enz. zelf, waarom zegt hij dat dan niet? Want zonder enige zin kan een dergelijk onlogisch taalgebruik toch ook niet zijn. Er is nu eenmaal, om met Henri Frei te spreken, een grammaire des fautes.
Dat het principe, de aanleg van onze constructie een echte vergelijking constitueert, daaraan kan geen twijfel zijn. De (zo)als-formule laat geen andere interpretatie toe. Zij moet een op de basis van haar uitdrukkingsvorm zindragend syntagma zijn geweest, vooraleer te worden tot wat men een ‘construction vide’ zou kunnen noemen naar analogie van Meillets ‘mots vides’. Daar blijft trouwens nog wel iets van hangen. Aandachtige beschouwing doet ons immers zien, dat in de verbindingen een-man-als enz. de daarná vermelde persoon of zaak iets exemplarisch' aan zich heeft: er zouden er meer kunnen zijn. In plaats van