De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||
Invloed van Italiaanse en Franse lied-teksten op verzen van HooftWij weten dat in bepaalde gevallen niet alleen de als ‘wijse’ aangegeven melodieën, maar ook de oorspronkelijk daarbij behorende teksten betekenis hebben gehad voor de lyrische poëzie van Hooft. De omvang van dit verschijnsel valt echter niet met nauwkeurigheid aan te geven, omdat deze teksten vaak nog moeilijker te achterhalen blijken dan de melodieën zelf. Het verheugt mij daarom in staat te zijn op dit punt een viertal - voor zover ik kan nagaan: in dit verband niet bekende - teksten ter beschikking van de Hooft-studie te stellen: twee Italiaanse en twee Franse. De Italiaanse teksten dank ik aan de speurzin van Drs. P.E.L. Verkuyl. Toen deze enige tijd geleden voor een studieverblijf van enkele maanden naar Florence vertrok, verzocht ik hem van deze gelegenheid tevens gebruik te maken om te trachten de door Leendertz-Stoett niet nader geïdentificeerde Italiaanse liederen, waarnaar Hooft verwijst, terug te vinden. In twee gevallen is Verkuyl daarin inderdaad geslaagd. Zijn eerste vondst betreft Bella Nympha fugitiva, door Hooft als ‘wijse’ vermeld boven zijn gedicht ‘Amaryl de deken sacht’ (L.-St. I, 34-35). Het betrokken vers is het slotkoor van Ottavio Rinuccini's drama La Dafne, waarvan de oudst bekende editie in 1600 te Florence verscheen, maar dat reeds van 1594 dateert. De druk van 1600 geeft geen melodie. Zowel Peri, Caccini, Corsi als Da Gagliano hebben voor dit drama muziek gecomponeerd, maar slechts die van de laatste is bewaard gebleven (Florence 1608). De tekst behoef ik hier niet weer te geven. Ik kan volstaan met een verwijzing naar: Luigi Fassò, Teatro del Seicento (deel 39 van La Letteratura Italiana, Storia e Testi), waarin het drama van Rinuccini volledig is opgenomen en men het slotkoor aantreft op blz. 21-22. De tekst van dit lied is te zeer aan de bijzondere situatie van het drama gebonden dan dat hij voor Hoofts poëzie van veel betekenis kon zijn. Slechts de eerste woorden van de bekende regel ‘Vluchtige nimph waer heen soo snel?’ (L.-St. I, 18) zullen wel aan de ‘Nympha fugitiva’ ontleend zijn.
Van meer betekenis is de tweede vondst van Verkuyl: Phillide mia, se di beltá. Hooft verwijst naar de melodie van dit lied voor zijn vers ‘Heilighe Venus, die 't roer houdt aller harten’ (L.-St. I, 158-159), zonder er daar meer van over te nemen dan de strofe-vorm. Maar bij ‘Diana, soo ghij licht cunt overwinnen’ (L.-St. I, 26) tekent hij in zijn Eerste Rijmkladboek (fol. 23 R) onder de wijs-aanduiding - ‘Vollez petit Archer droict a Madame’ - aan: ‘Nagevolcht: Phillide mia se di beltá sei vaga’Ga naar voetnoot1). De ontdekking van de Italiaanse tekst door | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
Verkuyl stelt ons in de gelegenheid na te gaan, hoe wij dit ‘nagevolcht’ hebben op te vatten. De tekst (van Gabriello Chiabrera?) en de melodie van Phillide mia verschenen in Le Nuove Musiche di Giulio Caccini detto Romano (Florence 1601)Ga naar voetnoot1). Herdrukken volgden te Venetië in 1607, 1608 en (met gewijzigde titel) 1615. Reeds vóór de uitgave van 1601 gingen de teksten en melodieën echter al in afschriften van hand tot hand. Ik laat hier eerst de Italiaanse tekst van 1601 volgen: Fillide mia se di belta sei vaga
D'ognaltra cura o mai disgombri'l core
Ardi d'amore
Ardi d'amore
Ardi d'amore.
Ardi d'amore nell'amorose fiamme
Risplende di beltà l'alto tesoro
Qual gemma in oro.
Ardi d'amore Amor pittore accorto
Sa far le guancie di color d'aurora,
E'l crine indora.
Ma tu d'amore ogni fauilla spenta
Al campo, al gregge sol pensi, & affanni
Nel fior degli anni
Nel fior degli anni alle canute cure
Riuolto i bei desir negletto, e in colto
Lassi il bel volto.
Torna deh torna alle dolcezze prime
Non ti souien cor mio de lieti giorni?
Perche non torni?
Credi cor mio per troppo senno è folle,
Chi pensando a diman passa dolente
Il dì presente.
Ogni pensiero, ogni disegno atterra
Soura'l goduto ben sol non può morte,
O fato, ò sorte.
Filli, che pensi ahi come strale, ò vento
Si dileguano i giorni, e fuggon l'ore
Ardi d'amore.
De gebrekkige interpunctie en enkele vermoedelijke zetfouten maken een goede vertaling allesbehalve gemakkelijk. Het is dan ook slechts dank zij de in- | |||||||
[pagina 207]
| |||||||
tensieve hulp van mijn collega voor Italiaans, Mevrouw Prof. Dr. M.H.J. Fermin, dat ik er een aanvaardbare weergave van kan gevenGa naar voetnoot1): Mijn Fillis, als je haakt naar schoonheid,
Bevrijd dan het hart van elke andere zorg:
Brand van liefde!
Brand van liefde! In de liefdesvlammen
Schittert de verheven schat van schoonheid
Als een juweel in goud gevat!
Brand van liefde! Liefde, bekwame schilder,
Weet de wangen de kleur van de dageraad te geven
En legt een goudglans over de haren!
Maar jij, elke liefdesvonk [in je] uitgedoofd,
Denkt alleen maar aan het veld, aan de kudde, en zwoegt
In de bloei van je jaren.
In de bloei van je jaren heb je naar de grijze zorgen
De mooie verlangens gewend; verwaarloosd en onverzorgd
Laat je je schone gelaat.
Keer terug, ach keer terug naar de vroegere vreugden!
Herinner je je, mijn hartje, de blijde dagen niet?
Waarom keer je niet terug?
Geloof het, mijn hartje: dwaas is wie, al te verstandig,
Door zorgen voor morgen in smart doorbrengt
De dag van heden.
Laat varen elke zorg, elk plan!
Alleen over genoten vreugd heeft de dood geen macht,
Of Fatum, of lotsbestemming.
Fillis, die je [zoveel] zorgen maakt! helaas, als een pijl of een windvlaag
Verdwijnen de dagen en vluchten de uren:
Brand van liefde!
Hoofts gedicht luidt als volgtGa naar voetnoot2): Diana, soo ghij licht cunt overwinnen
In schoonheit d'alderschoonst diér sijn te vinnen,
Laet vaeren andre sorch en brandt van minnen. Tweemael
Laet u der minnen brandt int harte sincken,
Onnutte treuricheit wilt niet gedincken,
Gelijck een steen int goudt suldij dan blincken. T.
Maer ghij hebt wtgedooft der minnen voncken
Versuimt u claere voorhooft op te proncken,
V bloyend harte schijnt u jeucht ontsoncken. T.
Mijn hart gelooft het vrij, t'sijn zotte zeden,
Te sorgen tegen morgen, en t'onvreden,
Alsoo te brengen door den dach van heden. T.
| |||||||
[pagina 208]
| |||||||
De felle doot die t'alles doet versmachten,
Vernielt al s'menschen opset, en gedachten,
Maer op t' genoten goet heeft sij geen crachten. T.
Genoten lust werdt nemmermeer verlooren,
Destin, noch aventuir, en canse stooren,
Dewijl de tijt het lijdt wilt vreucht oirbooren. T.
Gelijck de vlugge pijlen wt de boogen,
Soo comt den ouderdoom snel aen gevlogen,
Diana brant van Min dewijl wij mogen. T.
Bij vergelijking blijkt dadelijk, dat Hoofts vers als een vrije bewerking van de Italiaanse tekst moet worden beschouwd. Gedachte en strekking neemt hij onveranderd over, maar verder adapteert hij zijn model naar eigen behoefte. Om te beginnen kiest hij een andere strofe-vorm en in verband daarmee een andere melodie - of een andere melodie en in verband daarmee een andere strofe-vorm; dat valt niet meer na te gaan. Op een mogelijke beweegreden voor deze afwijking kom ik zo aanstonds terug. Fillis wordt tot Diana, omdat dit nu eenmaal de naam is waarmee Hooft bij dit ‘bouquet’Ga naar voetnoot1) van verzen het meisje aanduidt, voor wie hij ze schreef en van wie wij verder slechts weten dat haar initialen W.B. waren. De naamsverandering heeft echter tevens tot gevolg dat men niet zo onmiddellijk meer aan een pastorale sfeer denkt als bij het Italiaanse lied. En die sfeer wilde Hooft inderdaad vermijden, zoals blijkt uit het feit dat hij de verwijzing naar ‘veld’ en ‘kudde’ in de vierde strofe van zijn model nièt overneemt. Het was hem kennelijk slechts om het dominerende motief uit Fillide mia te doen, zonder de arcadische omkleding. En dat motief is het bekende Petrarkistische thema, dat Ronsard zo voortreffelijk heeft weergegeven als ‘cueillez votre jeunesse’Ga naar voetnoot2). Maar ook bij de uitwerking van deze gedachte wijkt Hooft op sommige punten enigszins van zijn voorganger af. Dat hangt samen met de andere situatie, waarvan hij uitgaat. - Fillis heeft eerst haar minnaar liefgehad; vandaar dat deze kan verwijzen naar ‘de vroegere vreugden’ en ‘de blijde dagen’, die zij samen hebben gekend. Nu echter heeft zij voor de liefde geen tijd en geen aandacht meer; zij denkt alleen maar aan de toekomst en zwoegt voor de dag van morgen. - Bij Diana daarentegen is van gezamenlijke ‘vroegere vreugden’ geen sprakeGa naar voetnoot3). Zij is niet als Fillis de liefde ontrouw geworden, maar heeft er zich nooit voor opengesteld. Voordat ‘der minnen voncken’ haar in een brand van liefde konden zetten, heeft zij ze bij hun eerste ontgloeien ‘wtgedooft’. Zij behoort tot de traditionele weigerachtige geliefden van het Petrarkisme, die er maar niet toe kunnen besluiten zich aan Cupido over te geven en hun minnaar gelukkig te maken. Het verschil, dat hierdoor bij alle overeenkomst tussen de beide verzen ontstaat, blijkt misschien het duidelijkst bij vergelijking van een korte parafrase: | |||||||
[pagina 209]
| |||||||
Fillis Hoofts vers is ondenkbaar zonder Fillide mia, maar in allerlei opzichten tevens ànders. Het lijkt mij niet te gewaagd, te veronderstellen dat de dichter dit ‘anders’ heeft willen onderstrepen door niet bij zijn voorbeeld aan te sluiten in strofebouw en melodie. Wat de strofe betreft: het driemaal terugkeren van dezelfde slepende rijmklank en de gelijke lengte van alle versregels - beide in tegenstelling tot wat bij Fillide mia het geval is - dragen er in sterke mate toe bij, dat Hoofts lied ook een andere toon krijgt dan het Italiaanse: gedragener en dringenderGa naar voetnoot1).
Nog in een ander vers van Hooft heeft de invloed van Fillide mia zich doen gelden. Op 9 januari 1606 schrijft hij voor DIA (in de tijd van de liefde voor Anna Spiegel) het gedicht ‘T gemoedt herwenscht verlooren vrolijckheden’ (L.-St. I, 49-50). Het thema daarvan is heimwee naar een voorbije tijd van intens liefdesgeluk: hetzelfde motief dus dat in Fillide mia een belangrijke rol speelt, maar waarvan Hooft voor ‘Diana soo ghij licht cunt overwinnen’ geen gebruik had gemaakt. Toch heeft dit motief zijn gedachten blijkbaar naar zijn vroegere vers teruggevoerd. Hij kiest voor zijn nieuwe gedicht dezelfde strofenbouw als toen, en verwijst naar dezelfde melodie. Alleen doet hij dit niet door als ‘wijse’ opnieuw ‘Vollez petit Archer droict a Madame’ op te geven, maar door ze aan te duiden als die van ‘Diane soo ghij licht cunt overwinnen’. Heeft hij daarmee voor zichzelf en voor eventuele goede verstaanders een verband tussen de twee | |||||||
[pagina 210]
| |||||||
verzen willen aangeven? Het feit dat zij beide in de Emblemata amatoria van 1611 voor het eerst in druk verschenen en het Diana-lied vóór die tijd dus moeilijk algemeen bekend kan zijn geweest, verhoogt de waarschijnlijkheid daarvanGa naar voetnoot1). Maar hoe dit ook zij, er is een verbandGa naar voetnoot2). Het lied voor DIA is in zover een aanvulling op dat voor Diana, dat daarin nu ook het motief van het gelukkige verleden uit Fillide mia tot zijn recht komt. De aansluiting bij het Italiaanse lied blijft ditmaal veel beperkter en incidenteler, maar zij is niettemin onmiskenbaar. De ‘verlooren vrolijckheden’ doen al sterk aan de ‘dolcezze prime’ denken, en elke twijfel verdwijnt als wij de regel ‘Non ti souien cor mio de lieti giorni?’ in een wat bredere uitwerking vrijwel letterlijk terugvinden: ‘En heucht u niet, mijn Hart, van d'oude nachten? // -// En heucht u niet, mijn hart, wat blije daegen // Soo veelerleye vondt van kusgens sagen?’ (vs. 9-11).
De twee Franse lied-teksten, waarop ik doelde, vond ik in een 17de-eeuws schrijfboek, dat in april 1959 door Beijers' Antiquariaat te Utrecht geveild werd (Verkoopscatalogus van 21 april 1959, nr. 54). Een onbekende poëzieliefhebber heeft daarin een aantal Nederlandse en Franse verzen overgeschreven, die blijkbaar zijn belangstelling hadden gewekt, en daaronder ook de beide teksten waarom het hier gaat. Op blz. 68 ro-vo van het manuscript trof ik Ne vous offensez Madame aan. Hooft verwijst naar de melodie van dit lied bij zijn vers ‘Deianira', ick kent, u wesen’ (L.-St. I, 12-13). De Franse tekst heeft in dit geval geen enkele invloed uitgeoefend, maar toch laat ik hem hier volgen, omdat mij geen vindplaats bekend is waarnaar ik zou kunnen verwijzen. De 17de-eeuwse verzamelaar is nogal slordig in interpunctie en spelling; ik geef echter precies weer wat ik bij hem vond. Ne vous offensez Madame
Sj je meurs en vous aymant
Si pour alleger ma flame
Je vous conte mon torment
Permettez que je vous die
Au moins auant que mourir
L'Estat d'vne maladie
Que vous pouuez bien guérir
Ce n'est pas que mon martire
finisse en le vous disant
Mais c'est plustost vn martire
A vous qui l'allez causant.
Si mon amour est à faincte
Je n'aurois poinct dans le coeur
Tant de respect ny de craincte
De vous compter mes douleurs
S'jl fault faindre mon martire
Et vous taire ma douleur
Permettez moy de l'escripre
De mon sang, ou de mes pleurs.
Fin
| |||||||
[pagina 211]
| |||||||
De tweede Franse tekst (op blz. 81 ro - 82 ro van het manuscript) is die van Cessez mortels de souspirer. Hooft verwijst tweemaal naar de melodie van dit lied: bij ‘Sterflijck geslacht uw suchten schorst’ (L.-St. I, 127-128) en bij ‘Schent uw perrujk, vertreedt haer' schat’ (L.-St. I, 261-262). Het laatste gedicht vertoont geen rechtstreekse overeenkomst met de inhoud van het Franse vers; hoogstens zou men kunnen veronderstellen dat de uitzonderlijke schoonheid van de door hem bezongen Cloris Hooft aan de ‘beauté.... pas mortelle’ daaruit heeft herinnerd en doen besluiten juist deze melodie te kiezen. Bij ‘Sterflijck geslacht’ staat de zaak echter anders. Hoofts beginregel blijkt een vertaling van ‘Cessez mortels de souspirer’ te zijn, zodat de vraag opkomt of de overeenkomst met het Franse vers nog verder gaat. Een vergelijking van de beide liederen is dus gewenst. De Franse tekst luidt: Cessez Mortels de souspirer,,
Ceste beauté n'est pas mortelle,,
il Est permis de l'adorer,,
Non pas d'estre Amoureux d'elle,,
les Dieux tant seullement,,
Peuvent aymer si haultement,,
Celuy seroit trop Insence,,
quelqu'heur ou son bon hoeur aspire,,
si ses beaux yeux l'auoyent touche
d'oser descouvrir son Martire
les dieux etc.
Qui est celuy qui ne voit pas
que pour Elle la terre est belle
que les fleurs nayssent sous ses pas
que le soleil luict plus Clair pour Elle
les dieux etc.
Iamais de si Riches thresors
le Ciel n'enrichit aultre dame
soyt par les beautes du Corps
ou bien par les vertus de l'Ame
Les dieux etc.
Brief ces Divines qualites,,
dont le Ciel orna sa nayssance,,
defendent Mesmes aux dietés,,
non pas d'aymer mais l'esperance,,
d'optenir en aymant
sinon qu'un glorieux Tourment
Het gedicht van Hooft, gedateerd op ‘13 Septemb. 1614’, is als volgt: Sterflijck geslacht uw suchten schorst:
Onsterffelijck sijn dees schoonheden.
Sij moghen niet, wt heeter borst,
Gemint sijn, maer slechs aengebeden.
Het hart eerbiedich nae bovenen stijgh:
Het lichaem nijgh.
Indien ghij naspeurt op het vel
Den bujt des tijdts, met droncken óóghen,
Ghij vint'er uw becoomste wel,
Om hart en harssen wt te dróóghen:
Maer niet waermede gh'een vonxken wtblust
Van uwen lust.
| |||||||
[pagina 212]
| |||||||
Dees geest ten hemel wtgedaelt,
Gelijck een starre neergeschooten,
Op 't aerdsch wel goedertieren straelt;
Maer 't heucht haer waen sij is gesproten;
Belust om vruchten te teelen, dien geen
Doodt kan vertreên.
Hout liefst uw sinlijckheên in tóóm
Die 't wterlijcke schoon betrachten.
Onthailicht niet dit hailichdoom
Met die verwaentheit van gedachten.
De siel kan werven hier eenich gerijf,
Maer niet het lijf.
Blaeckende geest, wien ghij toelacht,
Verheerlijckt als een brujdt der brujden,
Dien sal 't tot sijnen't nemmer nacht
Maer sijn sijn Son gemetst in 't Zujden.
Sijn vreuchd van niemandt sal werden gesteurt
Dien dat gebeurt.
Eindt.
Wat de bouw van het vers betreftGa naar voetnoot1), handhaaft Hooft het aantal van vijf strofen. Maar hij verwaarloost het refrein-karakter, dat de twee laatste regels van elke strofe in het Frans hebben; de afwijking ten opzichte daarvan in het slotcouplet breidt hij over zijn hele gedicht uit. Nog vrijer is Hooft met de inhoud omgesprongen. De eerste vier regels vertaalt hij vrijwel letterlijk, maar reeds bij het refrein laat hij zijn model los. In plaats van de naieve en vrij onhandige manier, waarop de Franse dichter het thema van de onbereikbaarheid der bezongen vrouw uitwerkt, kiest hij zijn eigen oplossing. Daarbij gaat hij uit van de drie kernmotieven uit de eerste strofe: ‘schoon’, ‘onsterfelijk’ en ‘niet gemint, slechs aengebeden’. Elk van deze motieven werkt hij in een afzonderlijke strofe met precieuse gemaniëreerdheid hyperbolisch uit:
En dan sluit Hooft in de laatste strofe zijn gedicht met een apotheose af. Hij | |||||||
[pagina 213]
| |||||||
richt zich daarbij tot de bezongen vrouw zelf, om - naar een gebruikelijke tournure in dit soort Petrarkistische verzen - de man gelukzalig te prijzen aan wie zij tenslotte haar liefde zal schenken. Zowel het motief van de ‘onsterfelijkheid’ als dat van het ‘niet gemint, slechs aengebeden’ worden zonder meer losgelaten; zij dienden slechts voor een hyperbolisch spel van verheerlijking dat niet bedoeld was om al te letterlijk te worden opgevat. En dus eindigt Hooft:
Het vers is in Hoofts tijd nooit gedrukt en slechts in handschrift bewaard gebleven (in het Rijmkladboek). Het is mogelijk, dat de dichter het te veel als een speelse verbetering van de onhandige Franse tekst beschouwde om voor publikatie belangrijk genoeg te zijn. W.A.P. Smit. |
|