| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Een zestiende-eeuws gebedenboek.
Luc Indestege heeft in de Werken van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde een gebedenboek uitgegeven, naar een handschrift dat hij op grond van interne gegevens nauwkeurig lokaliseren kan, zodat hij de herkomst bij de titel vermeldt: Een Diets gebedenboek uit het begin der zestiende eeuw, herkomstig uit het voormalig klooster Sint-Hieronymusdal te Sint-Truiden (Gent, 1961; XIX en 301 blz.). Voor de datering geeft het handschrift eveneens een duidelijke aanwijzing: Indestege stelt het op het tweede decennium van de zestiende eeuw.
Aan de tekst gaat vooraf een inleiding (blz. VII-XIX) met de biezonderheden waarop de lokalisering en datering berusten, een beschrijving van het handschrift en een verantwoording van de wijze van uitgeven, enige uiterst summiere opmerkingen over de taal, en een korte beschouwing over de inhoud, die herinnert aan de getijdenboeken, maar toch zo hoofdzakelijk uit gebeden en meditaties bestaat, dat de betiteling ‘gebedenboek’ gewettigd is. Het boek besluit met een register op de tekst, van personen en zaken, dat de indruk maakt, met betrekking tot de personen volledig te zijn.
De bescheiden bedoeling van de uitgever is geweest, een betrouwbare tekstuitgave te leveren als grondslag voor studie. Die studie zal zich kunnen richten op de inhoud uit een oogpunt van vroomheidsgeschiedenis, op de verhouding tot andere reeds uitgegeven vergelijkbare verzamelingen (waarnaar onder de tekst, als daartoe aanleiding is, wordt verwezen); voorts biedt de uitgave goed materiaal voor taalkundig onderzoek, zuiver grammatisch beschrijvend, en vermoedelijk ook wel dialect- en woordgeografisch.
| |
Niederdeutsches Jahrbuch 1961.
In dit Jahrbuch komen onder de ‘Anzeigen’ besprekingen voor van: K. Heeroma, Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden, tweede aflevering, door F. van Coetsem, veel waarderender dan de bespreking van de eerste aflevering door wijlen Robert Bruch in de jaargang van 1958 (zie NTg. LIV, 54); H.T.J. Miedema, Bruijel en de grensdialecten van Elten en Bergh (W. Foerste). Verder worden er twee frisistische publikaties in besproken die ook in de NTg. aandacht hebben gehad, nl. de Fryske Stúdzjes oanbean oan Prof. Dr. J.H. Brouwer (Ernst Löfstedt) en D. Fokkema Sr., It efangeelje fan Mattheüs in het Schiermonnikoogs (Willy Krogmann).
| |
Spraakverwarring over ‘Nederlands’, ‘Hollands’, ‘Vlaams’.
De benamingen voor onze taal, vooral de buiten het nederlandse taalgebied gebezigde, kunnen gemakkelijk aanleiding geven tot onzekerheid of onjuiste voorstellingen. Prof. Pauwels heeft daarop onlangs gewezen in V.M.V.A. 1961 (zie NTg. LV, 126) en in een rede voor het 24e Vlaams Filologencongres, mij voorlopig alleen bekend van een overdruk uit de Handelingen van dat congres. Nu heeft Prof. Dr. R.F. Lissens de Benamingen van onze letterkunde in encyclopedieën en literaire lexicons nagegaan in een brochure met die titel, een uitgave van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Gent, 1962; 41 blz.). Hij constateert daarin zonderlinge inconsequenties (ook wel in nederlandstalige naslagwerken), verwarringen en misvattingen. Aan het slot doet hij
| |
| |
een voorstel tot een terminologische regeling, toe te passen in nederlandse engelse, franse, duitse, italiaanse en spaanse werken, die enerzijds recht doet aan de eenheid van Noord en Zuid, anderzijds de tweeledigheid erkent.
C.B.v.H.
| |
Willem Bilderdijk als wijsgerig historievormer.
Onder bovenstaande titel heeft de Bilderdijk-kenner Dr. J. Bosch in Perspectief, Feestbundel van de jongeren ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte (J.H. Kok, Kampen 1961) een studie gewijd aan Bilderdijk als voorloper van de Calvinistische wijsbegeerte (blz. 1-13). ‘Verhuld in het kleed van de christelijke prae-romantiek vinden wij bij Bilderdijk de eerste poging tot een christelijk totaliteitsdenken, gericht op den waren Oorsprong van den kosmos. Hier ligt de geboorte van de calvinistische wijsbegeerte; een traditie van wezenlijk calvinistisch wijsgerig denken bestond immers niet’ (blz. 2). Tot een systeem heeft de dichter echter niet kunnen komen, ‘omdat hij de (immanentie)filosofie van zijn dagen nog niet in haar wezenlijk karakter kon doorzien’; daardoor ‘bleef hij in tegenstrijdigheden hangen’, al heeft hij ‘uit eigen zelfgevoel.... veel gezien van wat nu gemeen goed is van het radicaal christelijk wijsgerig denken - allereerst wel de eerbied voor de wetten die het hart hem deed bewaren, al zag hij de wetsidee als keursteen niet’ (blz. 6). Bosch ziet Bilderdijk als ‘den worstelaar van een overgangstijd, die zijn tweestrijd niet tot een oplossing vermocht te brengen’ bij de botsing van ‘het wetenschapsideaal en het hernieuwde persoonlijkheidsideaal’ (blz. 8). Wat de dichter uiteindelijk vleugellam maakt, was zijn conceptie van het (dichterlijk) Zelfgevoel: ‘als de denker den dichter niet in den band te houden wist, stond onbewust de dichterlijke hoogmoed overeind. Het is de grondinstelling ten aanzien van zijn eigen charisma die zijn wijsgerig uitzicht vertroebelde en hem zichzelf in den weg deed staan zonder dat hij dit onderkende’ (blz. 9). Er is in dit verband gesproken van ‘kosmische zelfvergroting’. Op de duur krijgt dit Zelfgevoel ‘sterke analogieën met het denken
en voelen van de dichterlijke geesten van het Duitse idealisme’ (blz. 9). Bilderdijks ‘diep religieus en reformatorisch wereldbeeld is overneveld met het koloriet van de eigentijdse dichterlijk-wijsgerige gedachtenwereld en blijkt bij nadere analyse met name in de aesthetisering van het gevoel verwant aan Schelling...’ (blz. 10). Aldus ongeveer schetst Bosch in een uiterst concies betoog, dat stellig nadere uitwerking verdient, het beeld van ‘Bilderdijk als wijsgerig historievormer in zijn kracht, èn in zijn zwakheid’ (blz. 13).
| |
De eerste aflevering van ‘Achter het Boek’.
Met instemming begroeten wij de - na de aankondiging ietwat vertraagde - verschijning van de eerste aflevering van Achter het Boek, de ‘tijdschriftuitgave van letterkundige documenten’ door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage (prijs per jaargang van tenminste drie afleveringen, tezamen ongeveer 200 bladzijden, voor Nederland en België f 15,-, buitenland f 17,50). Deze eerste aflevering brengt ons de Brieven van Marcellus Emants aan Frits Smit Kleine, uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Pierre H. Dubois. Laatstgenoemde heeft zich uitstekend van zijn taak gekweten. De toelichtingen bij de brieven zijn terecht zo kort en zakelijk mogelijk gehouden, maar bevatten alle beschikbare gegevens die voor het begrijpen daarvan nodig zijn. De ‘Biografische aantekeningen’
| |
| |
en het naam-register achterin maken deze uitgave ook als naslagwerk gemakkelijk en prettig hanteerbaar. Verder moeten de talrijke fraaie illustraties (merendeels portretten en facsimile's) worden vermeld, die niet alleen het doorbladeren tot een genoegen maken, maar ook de documentaire waarde van deze aflevering verhogen. Wanneer de Redactie (Prof. Dr. L. Brummel, Dr. J. Hulsker, Drs. G. Kamphuis en Drs. G. Borgers) erin slaagt bij haar volgende publikaties het peil van deze eersteling zowel naar het innerlijk als naar het uiterlijk te handhaven, dan zal dit documenten-tijdschrift een belangrijke aanwinst voor de Nederlandse literatuur-historie gaan betekenen. - In zijn Inleiding spreekt Dubois de hoop uit, dat zijn uitgave zal leiden tot beter begrip voor ‘de ten onrechte al te zeer verwaarloosde schrijver Marcellus Emants, die zijn ware erkenning in onze letteren nog niet heeft gevonden’. Daarmee wordt onbedoeld de aard van deze nieuwe reeks publikaties duidelijk aangegeven. Zij vragen aandacht voor letterkundige documenten door deze uit de verborgenheid van een archief in de openbaarheid te brengen en door een deskundige toelichting zoveel mogelijk toegankelijk te maken. Maar de eigenlijke verwerking van het aangeboden materiaal, de integratie daarvan in een (verdiepte) karakteristiek van de betrokken auteur en diens werk, moet dan nog volgen. Deze publikatie van Emants' brieven is in de eerste plaats een uitnodiging tot hernieuwde studie; en wij mogen verwachten, dat elke aflevering van Achter het Boek dit zal zijn. Wij kunnen de Redactie bij het begin van haar arbeid geen beter succes toewensen dan dat aan haar uitnodigingen veelvuldig gehoor zal worden gegeven.
| |
Guido Gezelle-Genootschap.
Op 4 november 1961 werd een Guido Gezelle-Genootschap opgericht, dat zich ten doel stelt de Gezelle-studie te bevorderen en de belangstelling voor het Gezelle-museum te stimuleren. Er zal een Gezelle-kroniek worden uitgegeven, terwijl omvangrijker studies in een reeks Gezelle-publikaties zullen worden opgenomen. Voorzitter van het Genootschap is de conservator van het Gezelle-museum te Brugge, H.A. Viaene; van degenen die medewerking hebben toegezegd, noemen wij Prof. Dr. F. Baur, Prof. Dr. J. Aerts, Prof. Dr. W.J.M.A. Asselbergs en Dr. G. Knuvelder. Wij wensen het nieuwe Genootschap een vruchtbare aktiviteit toe en zien met belangstelling de aangekondigde publikaties tegemoet. Het adres luidt: Kapelsestraat 198, Kappellen bij Antwerpen.
| |
Benaderingen van het literaire werk.
Onder bovenstaande titel zijn de zes lezingen verschenen, die in het cursusjaar 1960-1961 voor de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage werden gehouden (Servire, Den Haag 1961; 136 blzz.; prijs f 2,95). Achtereenvolgens bespreken Prof. Dr. J.H. Waszink De philologische methode van litteratuur-beschouwing, Prof. Dr. J. Elema Het kunstwerk in verband met zijn tijd, Prof. Dr. J.G. Bomhoff De sociologische en marxistische benadering, Dr. G. Kazemier De stilistische benadering: poëzie, Mej. Dr. E.L. Kerkhoff De stilistische benadering: proza, en J.H. Schouten de Persoonlijke ontmoeting met het werk en de auteur. Zo is een veelzijdig en boeiend boekje ontstaan, waarin allerlei aspecten van de literatuurstudie aan de orde komen en dat telkens tot (hernieuwde) bezinning opwekt. In het kader van ons tijdschrift vestigen wij in het bijzonder de aandacht op het artikel van Kazemier, waarin alle voorbeelden
| |
| |
ontleend zijn aan de Nederlandse letterkunde. Uitvoerige bespreking en interpretatie van een drietal gedichten (Achterbergs Beklemrecht, Poots Herdenking, Vondels Uitvaert van mijn dochterken) leidt tenslotte tot de conclusie: ‘Woordverklaring, literatuurgeschiedenis, algemene geschiedenis, biografie en zoveel meer, we hebben het allemaal nodig om het kunstwerk te benaderen. Maar het mogen geen losse gegevens zijn. Zij dienen ons te helpen het wezenlijke van het gedicht te verstaan, d.i. de inhoud en de vorm tezamen als een onscheidbare twee-eenheid, waarin elk element zijn bijzondere plaats en zijn bijzondere functie heeft. Juist in die bijzondere plaats en in die bijzondere functie ligt - samen met de inhoud - het bijzondere van de kunstenaar, kortweg gezegd: zijn stijl’ (blz. 93-94).
W.A.P.S.
| |
De taal van het Keurboek van Wervik.
Laat-middelnederlands uit zuidelijk West-Vlaanderen is nog niet grondig onderzocht: in welke mate bijv. bestaat nog traditionele schrijftaal, moeten (ingueoonse) kustverschijnselen voor ‘binnenvlaams’ wijken; zijn er reeds duidelijke aanwijzingen over de (latere) uitspraak? Een schuchtere poging in die zin is door A.P.L. Vermeersch ondernomen in zijn door de Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde bekroonde verhandeling over de Taalschat van het ‘Kuerbouc van Werveke’ (Gent, 1962, VI + 149 pp.). Het handschrift ervan (dat te Leiden berust en nog niet is uitgegeven) wordt uitvoerig beschreven, maar over de bronnen van dit ‘bouc’ weten we niets. Andere Wervikse bronnen (een vijftigtal schepenbrieven) zijn in het onderzoek niet betrokken. De ons aangeboden verhandeling is dus niet exhaustief. Het belangrijkste deel ervan is een Glossarium van ruim 200 woorden op het gebied van de weeftechniek: het bevat enkele nieuwe woorden en woorden met gepreciseerde betekenis. Een ander deel is de Klankleer: deze brengt echter bitter weinig nieuws. Hoewel de Schrijver er met vlijt en methode aan heeft gewerkt, mag het niet als volkomen bevredigend heten. Sommige excerpten zijn, buiten hun syntactisch verband, onduidelijk; de stof is niet exhaustief verwerkt; er zijn omissies en leemten; de behandeling van de stof (historisch dan wel synchronisch) is ongelijkmatig; de redactie ervan vervalt in overbodige opmerkingen en fraseologie; sommige interpretaties van de stof zijn wel eens zonderling of zelfs foutief. Taal en stijl eveneens zijn onverzorgd.
Het hele werk mag veeleer als een aanloop worden beschouwd (een goed tijdschriftartikel ware voldoende geweest) tot een verhandeling waarin het 15de-eeuwse Zuidwestvlaams in ruimer verband zou worden bestudeerd.
A. van Loey
|
|