| |
| |
| |
Boekbeoordelingen
Verschuerens Modern Woordenboek en Atlas. Geheel nieuwe druk, met medewerking van Dr. W. Pée en Dr. A. Seeldraeyers en de vroegere medewerking van wijlen Dr. L. Brounts. Brepols; Turnhout, 1961. - 1391 blz. woordenboek; atlas 100 bladen met 175 kaarten; alfabetisch register op atlas 71 blz. Prijs f 55,-; B.fr. 750.-.
Hoezeer de rijksgrens tussen Nederland en België lang een cultuurgrens of een economische grens is geweest, daarvan is een bezwarend getuigenis de zo goed als volslagen onbekendheid in Nederland van het Modern Woordenboek van Prof. Dr. J. Verschueren S.J. Dit boek, dat met recht een nederlandse ‘kleine Larousse’ mag heten, maar zijn franse tegenhanger in uitvoering ver overtreft, kon in België vijf drukken beleven zonder dat het ooit voor een boekwinkelraam in Nederland te zien kwam. Of het onder de Benelux veranderen zal, moeten we afwachten. Een stap in de goede richting is misschien de mededeling van de Uitgeverij Helmond te Helmond, van wie wij het recensieexemplaar ontvingen, dat zij voortaan ‘de bekende standaardwerken van de firma Brepols’ als alleenvertegenwoordiger voor Nederland zal ‘voeren’.
Een ‘kleine Larousse’ is het Modern Woordenboek, omdat het behalve verklarend, ‘taalkundig’, woordenboek ook encyclopedie wil zijn. Dat komt uit in het opnemen van heel wat namen van belangrijke personen van binnen en buiten het nederlandse taalgebied met korte biezonderheden over hun leven en werk; verder in talrijke illustraties in en buiten de tekst, tabellen en grafieken, enz..
De ‘geheel nieuwe druk’ van 1961 is niet meer genummerd, en de vijfde, die in mijn bezit is, droeg geen jaartal, maar was blijkens sommige onderdelen van de inhoud van nà 1946; vermoedelijk is het de voorlaatste geweest, en is dus de ‘geheel nieuwe’ druk de zesde. Uiterlijk verschilt hij ingrijpend van de vijfde, die uit twee delen bestond, samen ongeveer 2200 bladzijden tellende. De nieuwe is eendelig geworden en driekolommig. Daardoor is het boek uiterlijk meer op de kleine Larousse gaan lijken en er niet ‘gezelliger’ op geworden, maar de tekst is goed leesbaar gebleven. Ook is het aantal illustraties niet verminderd. De meest in het oog vallende interne verandering is deze dat de kaarten, vroeger tussen de tekst verspreid naar de alfabetische plaats van het aardrijkskundig object, nu tot een afzonderlijke atlas zijn verenigd, die gevolgd wordt door een alfabetisch register. Daarin is de schrijfwijze van nederlandse aardrijkskundige namen, wat Nederland betreft dus vooruitlopende op een komende regeling, genormaliseerd: Akstel, Bokstel, Renen, Kastrikum, enz., niet overal in overeenstemming met de Lijst der aardrijkskundige namen van Nederland van 1936, b.v. Hardinksveld, Waddinksveen, Oudbeierland tegen Hardingsveld, Waddingsveen, Oud-Beierland van de Lijst-1936. Op de alfabetische plaats evenwel is, waar nodig, ook de nu gangbare spelling, met een verwijzing, te vinden: Castricum, Rhenen, enz. Als Waterloo zijn twee o's heeft behouden, dan wordt daarmee de toestand in België geëerbiedigd: Waterloo ligt buiten het gebied van de orthografisch geregelde vlaamse gemeentenamen. Met de provincienaam Luxemburg (niet Luksem- of Luuksemburg) zal er iets overeenkomstigs aan de hand zijn (maar toch waals Luxembourg?).
Deze atlas heeft de waarde van Verschueren, als ‘salonboek’ in de goede zin, stellig verhoogd, en ook heeft hij tot de bekorting van het encyclopedisch
| |
| |
woordenboek, nodig geworden door de inkrimping van de omvang, sterk bijgedragen doordat veel namen die vroeger als gewoon lemma voorkwamen, nu naar het register achterin zijn verhuisd. Bekorting is verder bereikt doordat enige min of meer historische ingerichte artikels, als Frankrijk, Italië, Nederland, aanzienlijk in omvang zijn verminderd.
Zo krijgt men de indruk dat het eigenlijke ‘taalkundig woordenboek’ niet veel beknopter is geworden. Dat het veel beknopter is dan de grote Van Dale, beknopter ook dan de grote Koenen, spreekt vanzelf. Voor een aantal Catharina's, George's en Willem's, en voor zovele andere niet-vorstelijke personen die niet naar hun roepnaam gealfabetiseerd zijn, hoeft Koenen geen plaats in te ruimen, en nog minder voor derzelver portretten. Daarnaar en naar zoveel andere encyclopedische eisen gerekend, komt het ‘gewone’ verklarend woordenboek er behoorlijk goed af. De omschrijvingen zijn kort, maar veelal bondig en zakelijk. Hoe het boek zich gedraagt met betrekking tot de kwalificatie ‘Z.N.’ - een gevoelig punt in nederlandse woordenboeken -, daaromtrent onthoudt de Noordnederlander zich beter van een oordeel.
De spelling van de Woordenlijst-1954 is gevolgd, maar niet dan onder protest. Een protest dat zich uit met een in de inleiding opgediende ‘Konsekwente Progressieve Spelling’, afgekort K.P.S., met majonèze, ofisier, sjokeren, kwalitijt, bufet, en, op het terrein van de ‘tussenletters’, woordeboek, mijsjesspel (dit als voorbeeld van een samenstelling waarin de -s- wordt gehoord en mitsdien geschreven!), en zo meer. De gezindheid van Prof. Verschueren op het punt van de bastaardwoorden kennende uit de vorige druk, en kennende die van Dr. Seeldraeyers over de spelling in het algemeen, kunnen we ze van harte gunnen dat ze even stoom afblazen, en het in ze prijzen dat ze, door zich braaf te conformeren, het boek bruikbaar hebben gehouden. Verder moeten we het aan alle werkelijkheidszin vreemde ontwerp maar laten voor wat het is.
Een bestanddeel ervan brengt mij op iets van meer belang, nl. de aanduiding van de uitspraak van vreemde woorden in het woordenboek. Die wordt aangegeven, evenals bij inheemse woorden waar de bewerkers dat nodig achten, met een praktische populaire transcriptie in cursief tussen haakjes. Nu verlangt de ‘K.P.S.’ in de inleiding de spellingen administrasi, nasi, met de toelichting ‘gesproken si of tsi’. Maar in het woordenboek zelf staat bij alle woorden op -atie, -otie, -itie, -utie alleen de uitspraak si. Dat is, juist voor vlaamse gebruikers, op wie het woordenboek toch wel in de eerste plaats afgestemd zal blijven, gevaarlijk. Uitspraken als mosie, nasie, promosie kunnen ternauwernood meer als beschaafd worden aangemerkt; in ieder geval gaat -tsie hoe langer hoe meer als de meer verzorgde gelden. Zo grillig en onberekenbaar de uitspraak van vreemde, vooral franse woorden, in het Nederlands is, zo hoogst belangrijk is het voor de eenheid tussen Noord en Zuid dat het Zuiden niet achterblijft of afwijkt. Ernstiger nog is, dat geen rekening is gehouden met de ‘herverfransing’ in woorden met de gemouilleerde l: een nederlands woordenboek mag beslist niet meer gebroeljeerd, faljiet, portefuilje, talje als de correcte uitspraak propageren. Naar de duitse kant anderzijds is het Mod. Wdb. overmatig correct, als het in Fahrenheit een ai in de laatste lettergreep wil laten spreken: zeer zeker zal de naam van de duitse geleerde naar wie de graadindeling genoemd is, in Bühnendeutsch met -hait gesproken worden, maar (zestig graden) Fahrenhait is even weinig ‘A.B.N.’ als klipgait.
Een niet onbelangrijk punt is verder de beklemtoning. Ook die wordt, niet in het titelwoord zelf, maar waar nodig tussen haakjes daarachter aangegeven.
| |
| |
Nu waarschuwt Van Dale-Kruyskamp meermalen voor de grilligheid die het Nederlands in dezen kenmerkt, met zijn ‘het accent wisselt’. Het zou te veel geëist zijn van een beknopt woordenboek als Verschueren, die voorzichtigheid overal na te volgen, maar toch hadden de bewerkers met hun accentaanduidingen wat ruimer te werk kunnen en moeten gaan, om de Zuidnederlander te geven wat hij nodig heeft. Het systeem schijnt te zijn, al staat het nergens uitdrukkelijk te lezen, dat meerlettergrepige woorden die geen aanduiding hebben, geacht worden beginklemtoon te dragen. Als nu haverdegort en havermout geen van tweeën een klemtoonteken hebben, kan dat voor de Vlaming misleidend zijn. Ook welsprekend en welsmakend zonder aanduiding naast elkaar zijn gevaarlijk. Of de onzekerheid van de Vlaming de bewerkers zelf parten speelt bij weetal, dan wel of de daar aangegeven beklemtoning op -al een vergissing is, laat ik in het midden.
Een gevaar voor de Noordnederlander dreigt van een andere kant, nl. de fonetische transcriptie van sommige vreemde namen die met W- gespeld worden, met het teken v-. Hier zit de zuidelijke bilabiale w tussen, die in de uitspraakaanduidingen van de v wordt onderscheiden, en die optreedt bij engelse en amerikaanse namen als Wallace. Als de Amerikaan Waksman, de man van de streptomycine, hem niet heeft, dan is dat een ontsporinkje, want zijn landgenoten Whitman en Weller hebben hem wel. Ook dient erkend dat Verschueren de Noordnederlander tegemoet komt door ook namen van Nederlanders als Wellekens, Jan de Witt de w te geven, zodat althans een uitspraak Vellekens of de Vit voorkomen wordt. Maar van de riviernaam Volga komt de schrijfwijze Wolga zelfs in het titelwoord niet voor, en veel Noordnederlanders zullen vreemd opkijken bij de v-transcriptie van de W- in Wieland en van de w- in weltschmerz, en zich afvragen of het heus waar is dat een Nederlander, zelfs een Zuidnederlander, de naam Winkler(Prins) met een andere beginconsonant spreekt of dient te spreken als Winckelmann. Ook zal in Nederland de v-transcriptie bij woorden als wertheriaans onvermijdelijk in bepaalde klanknabuurschap leiden tot de hoogst ongewenste uitspraak met f-, b.v. ietwat ferteriaans. Hoe een Zuidnederlander het in zulke sandhi-omstandigheden met zijn v- maakt, weet ik niet, maar ik durf toch vragen, of het Modern Woordenboek op het punt van die w- en v- niet wat al te subtiel is geweest. Ik waag het zelfs te vermoeden dat Pater Verschueren zelf tussen de beginconsonanten van Wieland en wielband geen onderscheid maakt.
Wat nu het encyclopedisch gedeelte van het boek betreft, daarin is veel te prijzen. Een zekere ongelijkmatigheid is een eigenschap van alle encyclopedieën, zelfs al zijn ze alleen encyclopedie en al bestaan ze uit tien en meer zware delen. Wie zou dan niet een beknopt boek, dat tegelijk verklarend woordenboek wil zijn, vergeven dat b.v. Blancquaert er wel in staat, maar zijn pendant Grootaers niet. Als Verwijs het afleggen moet tegen Verdam, dan kunnnen we dat wel billijken, al zou Verdam zelf, wiens welgelijkend portret broederlijk naast dat van Verdi staat (zoals - iets minder étonnés de se trouver ensemble - Geyl naast Gezelle: het domme alfabet is niet zonder humor), het zeker Verschueren als een ernstige leemte hebben aangerekend. Als Stoett het wint van J.W. Muller en de neerlandicus Kluyver (die evenzeer ontbreekt als zijn bèta-neveu en naamgenoot A.J. Kluyver), dan heeft hij dat stellig aan zijn Spreekwoordenboek te danken, zoals Prinsen, immers een letterkundige, eerder voor een plaats in aanmerking kwam dan zijn collega proximus aan de amsterdamse universiteit Verdenius, die ‘slechts’ een taalkundige was. Een heel leven lang reinaerdie en een half leven lang zeventiende-eeuws spreken
| |
| |
niet voldoende tot het ‘encyclopedische’ publiek om Muller en Verdenius voor Verschueren te redden.
Dat is gezegd zonder de minste ironie, laat staan sarcasme. Het is gemakkelijk, ook in een encyclopedie van een boekenplank lengte, zich te verwonderen over wat men geneigd is, manco's of ongelijkmatigheden te achten. Maar billijk is het, voor een beknopt boek als Verschueren te erkennen de grote moeilijkheid, veel groter dan bij de veeldelige encyclopedieën, van het kiezen en schiften. Wie aldus ‘ingesteld’ het Modern Woordenboek doorbladert en er steekproeven mee neemt, kan niet anders dan waardering hebben voor het vele, heel vele dat er bij al zijn beknoptheid wèl in staat. Waardering ook voor de zakelijke wijze waarop bij de behandelde personen in de onvermijdelijke gedrongenheid de voornaamste biezonderheden zijn geformuleerd. Een enkele zetfout waarop mijn oog viel (het sterfjaar van Gerard Brom, 1939, moet zijn 1959), doet weinig af aan de algemene indruk van nauwkeurigheid. Verschuerens Modern Woordenboek is een praktisch boek, met zorg bewerkt en goed uitgevoerd, en binnen handzame omvang rijk aan inhoud. In België heeft het al lang zijn vaste plaats verworven; het verdient ook in Nederland meer bekendheid te krijgen dan het totnogtoe genoot.
Utrecht, maart 1962.
C.B. van Haeringen.
| |
R. Henrard, Grammaire du Néerlandais, Antwerpen, De Sikkel, 1961, 147 blz., frs.78.
Deze Franse spraakkunst van het Nederlands is bestemd voor gevorderden in de kennis van onze taal, maar het blijft een beknopte spraakkunst, met beperking tot de hoofdzaken. Het is een grammaire raisonnée, in de betekenis die A. Dauzat (Gr. rais. de la 1. franç., Lyon 1947) aan deze benaming gegeven heeft. Er wordt in geredeneerd, niet van de abstracte logica uit, maar van de taalfeiten uit, waarvan de ontwikkeling en samenhang verklaard wordt.
Er zit dus heel wat beschouwing in dit boekje, wat kan bijdragen om de feiten te doen begrijpen en dus beheersen. Maar dat is ook niet zonder enig gevaar, niet (in dit geval althans) doordat men iets verkeerds, maar doordat men (van het goede) te veel geeft. Er komt nogal eens iets voor, waarvan het nut ter bevordering van de kennis van het Nederlands niet blijkt of waarover bovendien nog gediscussieerd zou kunnen worden, of iets waarvan de behandeling in de spraakkunst van de moedertaal zijn plaats moet vinden. Tot het eerste behoort b.v. de rangschikking van de woordsoorten in twee ‘groepen’ onder de leiding van en genoemd naar het (zelfstandig) naamwoord en het werkwoord (groupe nominal en groupe verbal). Op grond van een enigszins gewrongen redenering krijgt het bijwoord dan een plaats in de eerste en het voorzetsel in de tweede, terwijl het voegwoord een alleenloper blijft en het zelfs zonder een eigen afdeling en titel moet doen. Maar nu vinden wij groupe verbal ook nog als ‘woordgroep’ met een werkwoord als kern, dus als onderdeel van de zin. Zulke ten dele subjectieve beschouwingen lijken mij zelfs in een spraakkunst van de moedertaal niet te pas te komen. Als voorbeeld van wat hierin wel kan thuis horen maar niet in een spraakkunst van een vreemde taal, noem ik de fonetische theorie.
Van dat alles dan afgezien (of ook dat inbegrepen) hebben wij in elk geval met een degelijk en ernstig stuk werk te doen, dat blijk geeft van een grondige kennis van het Nederlands en wel van het levende moderne Nederlands, zoals het in Nederland geschreven en gesproken wordt. De Belgische afwijkingen van dit taalsysteem worden nochtans ook vermeld en beschreven, zo, de twee voornaam- | |
| |
ste: het woordgeslacht en de vormen van de tweede persoon. De noodzakelijke beknoptheid is wel eens aanleiding tot enige onnauwkeurigheid of onvolledigheid: survivance de l'accusatif (blz.65) geeft van het standpunt van de hedendaagse taal zeker niet juist weer wat, met betrekking tot de uitgangen van de bijvoeglijke woorden, het beneden-Moerdijks van het boven-Moerdijks onderscheidt.
Wat bijzonder weldadig aandoet in vergelijking met de meeste gangbare taalboekjes voor het Nederlands (ook als moedertaal) in België, is de echtheid en spontaanheid en de rijkheid en afwisseling van de taal in de voorbeelden. Zo strekken deze niet alleen tot een ongezochte en aantrekkelijke bevestiging van de regel maar tevens tot doorlopende aanvulling van de taalschat en oefening in de taalhantering. Dat beschouw ik als een hoofdverdienste van een werkje als dit en daarmee bedoel ik niet weinig te zeggen.
J. Leenen
| |
Prof. Dr. G.G. Kloeke, Uitgave van ‘Seer schoone spreeckwoorden/oft Prouerbia’ (in Franse en Vlaamse taal) in 1549 te Antwerpen verschenen. Met een uitvoerige voorrede en aan het slot een aparte lijst die 997 alfabetisch geordende woorden omvat. Assen, Van Gorcum & Comp. N.V., 1962. (IV, XVII, III, 68 blzn.; 1 plt.; geb. f 9,50).
In zijn uitgave van de ‘Kamper spreekwoorden’ (1959) had Kloeke een herdruk van de Seer schoone Spreeckwoorden, oft Proverbia in het uitzicht gesteld. Deze ligt nu voor ons. Dit in 1549 bij de Antwerpse uitgever Hans de Laet verschenen bundeltje bevat 906 Franse spreekwoorden, achter elk waarvan de Vlaamse vertaling staat. Kloeke heeft er nummerverwijzingen bijgevoegd naar ‘eventueel verwante’ spreekwoorden (ver over de duizend gevallen) uit Harrebomée's spreekwoordenboek. Harrebomée, voor wiens werk dit Antwerpse bundeltje een belangrijke bron was, heeft weliswaar de spelling gemoderniseerd, maar is daarentegen zoals Kloeke geconstateerd heeft zéér nauwkeurig in zijn verwijzingen naar de plaatsen in de geraadpleegde bronnen, die hij bij de meeste van de 42.540 door hem opgesomde spreekwoorden heeft aangegeven. In zijn verwijzingen naar de spreekwoorden van De Laet heeft hij geen enkele vergissing begaan.
Deze derde door Kloeke heruitgegeven spreekwoordenverzameling staat chronologisch tussen de beide eerder uitgegeven bundeltjes in. De oudste, de Bonne response a tous propos (1547) (zie NTg 54, 1961, 185) heeft als bron, zelfs als voornaamste bron gediend voor De Laet, en deze is op zijn beurt een bron geweest voor de Adagia oft Proverbia (1550), de Kamper spreekwoorden (zie NTg 53, 1960, 274). Kloeke is er vrijwel van overtuigd dat De Laet nog andere bronnen geraadpleegd heeft dan de Bonne response, maar kan niet aangeven welke dat zijn.
We bezitten nu in voortreffelijke heruitgaven drie spreekwoordenverzamelingen uit het midden der 16de eeuw die met elkaar in verband staan. Bovendien zal binnen niet al te lange tijd een volledige letterlijke uitgave verschijnen van de Adagia ofte spreekwoorden (1552) van de Kamper uitgever Reyer Gheurtz, waardoor het vergelijkingsmateriaal dus nog groter wordt. Men kan alleen maar hopen dat Kloeke nog een aantal jaren zal kunnen doorgaan met dit belangrijke werk, waarop hij zich met de voor hem zo kenmerkende toewijding na zijn emeritaat heeft toegelegd, en waarin hij in enkele jaren al zo veel tot stand heeft gebracht.
| |
| |
Harrebomée's Spreekwoordenboek is een eeuw oud. Het was in zijn soort een voortreffelijk werk, maar we stellen tegenwoordig andere eisen aan filologische arbeid dan men destijds deed. Stoetts Spreekwoorden heeft het niet vervangen; het is trouwens heel anders van opzet en behandelt nog geen tiende deel van de spreekwoorden die men bij Harrebomée vindt. Een nieuwe Harrebomée zal alleen door een samenwerking van een team tot stand kunnen komen, maar daaraan dienen afzonderlijke uitgaven van althans de belangrijkste spreekwoordenverzamelingen vooraf te gaan. En allereerst zouden we een bibliografie moeten hebben van de spreekwoordenbundels. De bouwstoffen daarvoor zijn goeddeels bijeengebracht in de Sprichwörter-bibliographie (1958) van Otto E. Moll en in het Poolse spreekwoordenboek van Ignace Bernstein, Catalogue des livres parémiologiques, waarop Kloeke onze aandacht vestigt. N.a.v. het feit dat Bernstein van de titelbladzijden van vele door hem geraadpleegde bundels een fotografische reproductie geeft, uit Kloeke, die veel waarde hecht aan de spelling, de wens dat een apart Nederlands (wel als Nederlandstalig op te vatten) boek zou worden samengesteld, ‘waarin achtereenvolgens van alle spreekwoordenuitgaven uit de 15de, 16de en 18de eeuw in geregelde tijdvolgorde een volledige fotografische titel wordt gepubliceerd’. Uit de uitvoerigheid waarmee hij dit voorstel toelicht blijkt wel dat hem daaraan veel gelegen is. Toch vraag ik mij af of de karakteristieke spelling van de bundels niet op een andere, goedkopere manier zou kunnen worden aangeduid, al wil ik de betekenis van het visuele beeld niet onderschatten.
Kloeke heeft aan deze uitgave een alfabetische woordenlijst toegevoegd die bijna duizend woorden bevat. Daaronder zijn er 41 die Verdam niet gekend heeft.
P.J. Meertens.
|
|