Schindelen en voetlatten
In mijn onlangs verschenen proefschrift over ‘De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560’ (Assen, 1961) heb ik op blz. 60 er de aandacht op gevestigd, dat in het Middelnederlandsch Woordenboek ten onrechte bij het woord schindel alleen de betekenis houten dakpan of dakspaan wordt gegeven. En dit ondanks het feit dat enkele van de bewijsplaatsen reeds twijfel doen rijzen aan de juistheid van die verklaring. Als tweede betekenis dient namelijk vermeld te worden met leem versterkte plak riet of stro, welke onder het rieten of strooien dak werd aangebracht. Deze betekenis is wel te vinden in het Rheinisches Wörterbuch van Müller (bd 7, kol. 1133). Het is mij thans gebleken, dat in een 16e-eeuwse kroniek van het klooster Albergen bij Ootmarsum een duidelijk bewijs voorkomt, dat ook in Twente het woord schindel toen in de laatstbedoelde betekenis werd gebezigd. In: ‘Albergensia, stukken betrekkelijk het klooster Albergen’, uitgegeven door de Ver. tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis, Zwolle, 1878, staat op blz. 101:
item vir quidam de Almelo fecit de straminibus argilla litis pecias quasdam, quas vulgo schindelen nuncupant, quibus domus prefata desuper tecta est. (anno 1521)
Verder vond ik in een rekening van de Sint Anthoni Kleine Broederschap in Zutphen (in het gemeentearchief aldaar) van het jaar 1681, de aankoop van ruim 2000 voetlatten voor het dekken van een boerenwoning in Ruurlo. Het is m.i. niet twijfelachtig dat hiermee houten dakspanen worden bedoeld, (voor panlatten is het aantal veel te groot), hetgeen aansluit bij wat ik daarover in mijn boek vermeldde.
Joha Hollestelle