| |
| |
| |
Jongerentijdschriften 1955-1961
In de laatste jaren is het uitgeven van letterkundige jongerentijdschriften algemener geworden dan voordien. Bij herhaling is al over dat verschijnsel geschreven, maar vooraleer de historische betekenis ervan in kaart kan worden gebracht, zal de vloed van tijdschriftjes eerst moeten zijn weggeëbd. Het vluchtige en spoedig vergeten bestaan dier libellen zal een onderzoek echter zeer bemoeilijken, en daarom meende ik dat enkele notities over die blaadjes van nut konden zijn. Voor een buitenstaander is het immers nu reeds onmogelijk, tot een enigszins betrouwbare bibliografie te komen: de tijdschriftjes zijn zelden gedateerd en de verzamelingen in bibliotheken zijn schaars en zó onvolledig dat daaruit veelal niet eens is af te leiden wanneer de tijdschriften zijn opgeheven.
Onderstaande aantekeningen berusten op de tijdschriftafleveringen zelf, op briefwisselingen en eigen notities. Zij hebben geen andere pretentie dan in zo klein mogelijk bestek zo veel mogelijk mede te delen over geschiedenis en karakter van de periodieken. Ik heb mij beperkt tot bladen die reeds zijn opgeheven; de opsomming ervan is overigens geenszins volledig.
| |
Proefschrift en Vertoning
In september 1955 verscheen het eerste nummer van ‘Proefschrift, maandblad van de nieuwe generatie’. Het blad (dat de toevoeging achter de naam na enkele nummers wegliet) was opvallend netjes gedrukt en omvatte per aflevering gemiddeld 32 bladzijden klein octavo.
De redaktie (bestaande uit A. Donker jr., Huib Eijkelenboom, Han Kiviet, Esteban López, Hans Sleutelaar, Oscar Timmers en C.B. Vaandrager) leidde de eerste en enige jaargang in met de woorden: ‘Wij ervaren de generatie van '50 niet als achter ons liggend, noch als voorbijzijnde, als afgedaan hebbende, - maar binnen ons.’ Proefschrift - dat zijn centrum had in Rotterdam en voortgeholpen werd door uitgeverij Donker - was het eerste tijdschrift van de zogenoemde post-experimentelen. Daardoor (én door het feit dat destijds nog niet zoveel jongerentijdschriften verschenen) trok het nogal de aandacht. De bijdragen van de soms nogal erg jonge medewerkers waren evenwel niet zeer overtuigend en na het dubbelnummer 11/12 (zomer 1956) kon de dure uitgave niet worden voortgezet. De abonnees vonden in die laatste aflevering een vouwblaadje, waarin aangekondigd stond dat Proefschrift in den vervolge geheel voor eigen rekening zou worden uitgegeven.
Enige maanden lang vernamen de abonnees niets meer, maar toen verscheen in december 1956 een driedubbele aflevering (114 bladzijden) van ‘Van Proefschrift tot Communiqué’. Die verzameling stencils stond onder redaktie van Esteban López, die al enige beruchtheid bezat door zijn polemische rubrieken ‘Het proefkonijn’ en ‘Proefondervindelijk’ in Proefschrift. Die laatste rubriek zette hij in het gestencilde driedubbelnummer voort.
De vierde aflevering (februari 1957) van Proefschrifts erfgenaam droeg als titel de doorgekruiste naam Proefschrift, en in het vijfde nummer werd eindelijk gekozen voor de naam Vertoning. Het is gebruik geworden, de hele jaargang met die titel aan te duiden, dus ook de eerste nummers. Inderdaad heeft Vertoning één jaargang volgemaakt, en niet meer: dat schijnt vooraf trouwens ook in de bedoeling te hebben gelegen. De in Amsterdam woonachtige López was de enige redakteur en voornaamste medewerker; bovendien stencilde hij het blad
| |
| |
zelf. De redaktie van wijlen Proefschrift kwam er spoedig helemaal niet meer aan te pas. Na enige nummers met afwisselende inhoud (bijdragen van Gerard den Brabander, Heere Heeresma en Nico Scheepmaker) nam Esteban López verreweg het grootste deel van de vertoning voor zijn rekening, bedeesd bijgestaan door Louis de Bourbon en Leo Peters. De twaalfde en laatste aflevering verscheen in het najaar van 1957, en uit López' afscheidswoord citeer ik:
‘Ik heb mij vereenzelvigd met Vertoning. Ik alleen. En nu breekt onherroepelijk het ogenblik aan dat ik los raak uit wat een jaar lang zonder mij niet denkbaar is geweest. Betekent dit het einde van Vertoning? Ik weet het niet... Ik zoek geen opvolger. Niemand zou ik durven opschepen met een tweedehands vehikel, waarvan zoveel voor de gebruikers afhangt.’
De jaargang had een omvang van ruim vijfhonderd bladzijden bereikt, die in tegenstelling met Proefschrift veel meer proza dan poëzie bevatten. Het tijdschrift werd meer uit nieuwsgierigheid naar López' kommentaren, dan uit literaire belangstelling gelezen.
| |
Veri Feren
Hoe weinige jaargangen de jongerentijdschriften ook zijn toegemeten, Veri Feren bestond nog het kortst van allemaal. Dat ‘literair maandblad’ verscheen begin 1957 in Den Haag en bracht het niet verder dan één aflevering van 32 morsig bedrukte bladzijden. De redaktie bestond uit Arien Martens, Fem Rutke, Hans Wesseling en George Tjallema. De laatste schreef in de inleiding tot het tijdschrift: ‘De moderne dichtkunst zou op een dood punt zijn aangeland. Een moeilijk punt lijkt me een betere omschrijving. Om uit deze ongewenste impasse te raken is een vermoeiende logische studie totaal overbodig. Het is genoeg dat de modernen zelf de impasse als ongewenst aanvoelen en doorgaan met schrijven. Het leven herstelt zichzelf onder voorwaarde dat er geleefd wordt. Doorgaan dus en anderen de resultaten laten zien bijv. in dit tijdschrift.’
Zoals gebruikelijk bestond de inhoud grotendeels uit werk van de redaktieleden en maakte het uitblijven van een Maecenas een ontijdig eind aan de uitgave: ‘Het opheffen van Veri Feren is louter een financiële kwestie’, schreef de redaktie mij nog geen drie maanden na de oprichting.
| |
Lens
Lens (afkorting van ‘Lens op het experiment’) verscheen tweemaandelijks in Tienen en maakte van voorzomer 1958 tot voorzomer 1959 juist een jaargang vol. De zestig à zeventig kwartovelletjes per aflevering waren aan één zijde gestencild, en die dikke bundel papier was verpakt in een omslag, welke behalve de titel ook het devies ‘suggestief vitalisme’ vermeldde. Wat de redaktie daaronder verstond, is mij ondanks schuchtere vragen niet geheel duidelijk geworden. Ook de uiteenzetting in Lens 2 was niet zeer verhelderend. Het suggestief vitalisme was in ieder geval wel ernstig bedoeld, al zou men uit een citaat dat ik straks laat volgen, anders concluderen.
Jo de Freine, auteur van een in 1953 uitgegeven roman ‘Het spel der dwazen’, kon voor zijn tweede boek ‘Windtij wolftijd’ geen uitgever vinden. ‘Toen zocht hij een eigen spreekbuis, stichtte Lens en dacht saam met Marc Mertens, een leraar... een nieuw -isme uit, dat ze het suggestief vitalisme noemden. Dan vroegen ze mij als derde man.’ Aldus een mededeling van de derde redakteur Freek Dumarais.
| |
| |
Het bleek evenwel dat de redakteuren weinig meer gemeen hadden dan hun inwonerschap van Tienen. Toen ik daar in mei 1959 een lezing kwam houden, merkte ik al dat er geen goede verstandhouding heerste. In juni vierden redaktie en abonnees nog het eenjarig bestaan met een vrolijke tocht naar de kermis en vrijwel onmiddellijk daarna is ‘het kliekje van Lens, dat slechts met haken en ogen aan mekaar hing’ (De Freine) uiteengevallen.
‘Windtij wolftijd, een fictie’ was met z'n 114 bladzijden de omvangrijkste bijdrage; nadat ze in vervolgen was verschenen, werden de stencils nogmaals gebruikt voor een afzonderlijke uitgaaf in honderd exemplaren. Verder bevatte het tijdschrift onder meer filmscripts, televisiespelen (door Marc Mertens) en artikelen over schilderkunst door Geo Sempels. In de afleveringen 4 en 5 een uitgebreide enquête onder Waalse schrijvers over de betekenis die de Vlaamse en Nederlandse letterkunde voor hen bezeten had, waarbij een Waals auteur zijn bewondering uitsprak voor onze klassieken ‘Vonckel, Pek en J.J. Cremer’.
| |
Spiraal
Het literair-grafisch tijdschrift Spiraal uit Amsterdam beleefde twaalf afleveringen, verscheen tussen december 1957 en het late najaar van 1959. Het is het enige jongerenblad geweest dat een rol heeft gespeeld in het kulturele leven van Amsterdam en tevens in de ontwikkeling van enkele jongeren die afstand wilden nemen van de literatuur der vijftigers. Terwijl het Vlaams-Nederlandse ‘Gard Sivik’ een op de vijftigers geïnspireerde ‘aktieve poëzie’ voorstond, wees Spiraal ieder exclusivisme af. De atmosfeer van de Amsterdamse kunstwereld behoedde het blad ook voor de nadrukkelijke somberheid en zwaarwichtigheid die sommige - vooral Vlaamse - jongerentijdschriften eigen waren.
Formaat, uitvoering (offset of boekdruk), omvang (20 tot 40 bladzijden) en redaktiebezetting wisselden nogal eens. Het enige lid van de stichtingsredaktie dat tot de laatste aflevering toe is blijven zitten, was Sam Haras, die verzen publiceerde onder de spiegelnaam Massarah.
Van de vele tijdschriftjes die in 1958 en 1959 verschenen (behalve de reeds genoemde bijvoorbeeld nog Klat in Deventer, Kaft in Leiden en Scripta Manent in Utrecht) deden Gard Sivik en Spiraal het meest van zich spreken. Het Amsterdamse blad richtte vele avonden in, waarop gereciteerd, gemusiceerd en gedebatteerd werd, nam deel aan kunstmarkten en weekends, en ik herinner mij ook nog een verkoop-aktie waarbij een honderdtal Spiralen op de Dam werd uitgelegd, wat natuurlijk een hele menigte op de been bracht. Het tijdschrift publiceerde gedichten, voornamelijk van jongeren (hoewel ook oudere auteurs als Josef Cohen incidenteel medewerkten), essays over moderne letteren, verhalen en veel tekeningen. Een enkele maal werd een afzonderlijk uitgaafje van polemisch karakter ingesloten. Het blad bereikte een oplaag van ongeveer 400 exemplaren. Nadat de laatste nummers in een trager tempo waren verschenen dan de eerste, ging Spiraal in de winter van 1959 op 1960 te gronde aan de onophoudelijke redaktionele ruzies.
Tot de medewerkers behoorden Heere Heeresma (proza), Christald van Engelland, Fem Rutke, John Drager, Nico Verhoeven (gedichten) en Georges Bode en Wim Zaal (essays). Het Spiraal-archief schijnt verdwenen te zijn - bij een verhuizing zou de vuilnisman zich erover hebben ontfermd.
| |
| |
| |
½ bh2
Zoals de titel reeds te vermoeden geeft, had dit Haagse tijdschriftje weinig literaire pretenties. Maar én door het feit dat het tussen zijn recalcitrante artikeltjes ook zuiver letterkundig werk opnam én doordat het in de wereld der jongerentijdschriftjes voor vol meetelde, mag het genoemd worden. De vier afleveringen, verschenen in de eerste helft van 1959, omvatten twaalf tot twintig gestencilde bladzijden zonder omslag. Behalve spotverzen en artikeltjes tegen de geest der eeuw (waarvan A. van der Louws ‘Vreemdelingen in Politeia’ een zekere bekendheid kreeg) bevatte ½ bh2 literair proza en enkele verzen in het Nederlands en Engels. Voorkeur voor 'n bepaalde richting was er niet in te ontdekken. Het blaadje werd graag gelezen, vermoedelijk meer om de polemische dan om de literaire bijdragen. Oorzaken van staking der uitgave zouden geldgebrek en verveeldheid der redaktie zijn geweest.
| |
Debutant
Het eerste nummer van Debutant verscheen te Amsterdam in het najaar van 1959, het vijfde en laatste in juni 1960. De beide eerste afleveringen van dat ‘literair maandblad waarin jonge dichters publiceren’ hadden een omvang van zestien gestencilde bladzijden op octavoformaat, de volgende telden tien pagina's folio. De redaktie bestond uit Leo Former, Ernst de Haan, B. Renardel de Lavalette en Frans Pointl; laatstgenoemde (de enige die een afzonderlijke publikatie op zijn naam had staan) speelde de voornaamste rol. Debutant vroeg geen abonnementsgeld, maar de verzoeken om vrijwillige giften werden dan ook steeds dringender. Gedichten van de redakteuren maakten het merendeel van de bijdragen uit en de opheffing was vermoedelijk niet alleen aan geldgebrek te wijten, doch ook aan uitputting van de verzenportefeuille.
Het blad deed weinig van zich spreken en had niet de pretentie, een bepaalde stroming te vertegenwoordigen. 't Is vrijwel onbemerkt en onbeweend verdwenen.
| |
Wirwar en Dimdom
In de vroege zomer van 1959 verscheen het eerste nummer van een merkwaardig Amsterdams literair maandblad, Wirwar. De vierentwintig gestencilde octavo-bladzijden bevatten uitsluitend proza en poëzie van de beide redaktieleden Jack Feenstra en Els Geesink, die ook het grootste deel van de volgende afleveringen vulden, zij het ten dele onder verschillende pseudoniemen. Na het afdraaien van Wirwar 4 besloot de redaktie eensklaps tot formaatwijziging, weshalve het grootste deel van de oplaag werd vernietigd, en nummer 4 herverscheen in kwarto. Het was eind 1959 toen ‘uitgeverij De Ganzeveer’ die vierde en laatste aflevering verzond.
In juni of juli 1959 waren Jack Feenstra en Els Geesink echter tevens begonnen met een ander gestencild blad, Dimdom, dat op onregelmatige tijden verscheen en uit twee aaneengeniete foliovelletjes bestond. Dimdom had minder pretentie dan Wirwar, het wilde alleen 'n verzameling ‘niutanistisch’ werk zijn. Het bevatte polemische, oproerige, letterkundige en humoristische bijdragen zowel in proza als in poëzie, ook hoofdzakelijk uit de redaktionele inktkoker. Een bijlage van Dimdom 6 (begin juni 1960) deed in kleine kring van zich spreken omdat daarin het overlijden van Jack Feenstra werd gemeld; achteraf bleek dat te herleiden tot een poging om sensatie te verwekken, die zo weinig
| |
| |
succes had dat de redakteur spoedig weer tot het land der levenden terugkeerde om vriendelijk te danken voor het rouwbeklag. Van dit ‘gekke Dimdom’ verschenen zeven nummers.
Het verlangen naar een ernstiger blad werd de redaktie toen weer te machtig, en zij besloot de naam Dimdom weliswaar te behouden maar het blad 't karakter te geven van het vroegere Wirwar. Voorafgegaan door een vouwblaadje verscheen in de nazomer van 1960 ‘Dimdom, algemeen kultureel periodiek, nummer 8’. De redaktie werd uitgebreid met Geert Grub (G. Pijnenburg uit Vlaanderen) en Jan van Dusse; laatstgenoemde betekende geen wezenlijke verrijking, want hij was dezelfde als Jack Feenstra. Later trad ook Frans Pointl (van het opgeheven Debutant) toe.
De nieuwe Dimdom - nu gedrukt op octavo - beloofde ‘verhalen, aktuele artikelen, gedichten, kritische proza, boekbesprekingen, tekeningen, kronieken van beeldende kunst en toneel’. De redaktie vermocht die beloften niet volledig in te lossen. Na aflevering 12 - dus de vierde van de nieuwe reeks - dat voor de verandering op groot formaat en zeer luxueus uitgevoerd verscheen, werd het blad opgeheven. Dat was eind april 1961.
Men hoorde in Amsterdam weleens over het blad spreken, maar het werd niet au sérieux genomen. Bij het overlezen vond ik geen medewerkers of bijdragen die een afzonderlijke vermelding behoeven. Het archief bevindt zich bij Jack Feenstra te Amsterdam.
| |
Hoos
Hoos verscheen te Haarlem: eerst vier gedrukte nummers in 1958, vervolgens drie gestencilde afleveringen eind 1959 en begin 1960, toen nogmaals vier gedrukte nummers - september 1960 tot zomer 1961 - en tenslotte een gestencild extra-nummer in november 1961.
De vier eerste afleveringen van het tijdschrift (hoofdredakteur Robert Elfrink) kwamen uit met tussenpozen van niet meer dan anderhalve maand, maar toen was het geld opgeraakt en beperkte het blad zijn aktiviteiten tot een minuskule nieuwjaarswens bij de jaarwisseling 1958-59. Pas toen de buitenwacht reeds lang had aangenomen dat Hoos was verdwenen, kwam als verrassing nog het drietal gestencilde afleveringen.
In die tijd was ik door de jonge auteur Marc Andries uit Vlaanderen benaderd inzake de oprichting van een nieuw tijdschrift of de toevoeging van enkele Vlamingen aan de redaktie van een Noordnederlands tijdschrift, dat dan Grootnederlands zou worden. Ik bracht Marc Andries in kontakt met Hoos, wat leidde tot het opzetten van een ‘nieuwe reeks’ onder een zeer heterogene Noord-Zuid-redaktie. Na vier afleveringen van die derde serie waren de meningsverschillen zo opgelopen, dat de Vlaamse redakteuren - op Marc Andries na - aan kant werden gezet. Daarna volgde alleen nog de ‘zwanezang’ van november 1961, waaruit ik citeer:
‘De huidige redaktie bestaat uit: Maaike Hobbel, Marc Andries (België), Robert Elfrink (vanaf mei '58) en Marcel Loohuys. Deze redakteuren gaan een streep zetten onder de uitgave van Hoos. Waarom dit gebeurt behoeft geen nadere uitleg (of heeft u wél altijd trouw aan uw abonnementsplichten voldaan?).’
Het tijdschrift bevatte gedichten, verhalen en kritieken, voornamelijk van jongeren. De opmerkelijkste aflevering uit zijn vege bestaan is het afscheidsnummer met kommentaren op enkele tientallen gesproken en geschreven uit- | |
| |
latingen over Hoos: men vindt er een volledig portret van het tijdschrift in. Het archief van Hoos bevindt zich bij de hoofdredakteur te Santpoort.
| |
Sinteze
In het derde nummer van de derde serie van Hoos schreef de Vlaming Paul de Vree dat het tijdschrift Sinteze een ‘strakke zijnspoëzie’ poneerde: ‘Vormelijk verwant aan Largod en Klein stapelen ze de visuele abstrakte neologismen op, maar de polyvalentie exploreert vaak intelligent’. Ik treed niet in een beoordeling van die mening of van het tijdschrift zelf en citeer de zin op de eerste plaats omdat hij kenmerkend is voor de toon waarop Vlamingen spreken over hun vele jongerentijdschriften.
Het driemaandelijks periodiek in kwestie verscheen gedurende één jaar te Antwerpen; alle vier afleveringen (1 tot 3 gestencild, 4 gedrukt) in 1960. Hoofdredakteur was Jef Andriessen. Het tijdschriftje bevatte experimentele poëzie en verhalen, en 'n enkel essay zoals dat van Roger van der Velden over Hugo Claus in aflevering een. Sinteze 4 was een speciaal poëzienummer, ingeleid met de mededeling dat het blad zich had aangesloten bij het nationaal centrum voor moderne kunst, dat zich voornam ‘zich in te zetten voor een estetis-existentiële struktuurhervorming, gebaseerd op... eigentijdse sensibiliteit. Het beschouwt het persoonlijk universalisme als exponent van een kollektieve stijlbewustwording.’ Daarna hield het blad op te verschijnen. Oorzaak daarvan was een gebrek aan belangstelling.
Sinteze is ook eens begonnen met de uitgaaf van een serie gestencilde boekjes, maar het is bij één deeltje gebleven: ‘XIII kankerremedies’, verzen door Leon van Essche. Dat was een dichtgeplakt mapje, zodat men van de inhoud geen kennis kon nemen voor men het gekocht had.
Ik kreeg niet de indruk dat het tijdschrift veel aktiviteit ontplooide. Men vindt er dezelfde medewerkers in terug, die ook in andere Vlaamse jongerentijdschriften hebben gepubliceerd of nog publiceren.
Wim Zaal.
|
|