‘Als een heir van donker-wilde machten’
Op blz. 251 van jaargang LIV van dit tijdschrift wijdt J. Smit enige woorden aan de eigenaardige konstruktie ‘Als een heir van donker-wilde machten joelt aan mij op’ in een sonnet van Kloos. Hij geeft er verschillende voorbeelden van bij andere schrijvers.
Het is misschien nuttig zijn materiaal met enkele gevallen uit te breiden. Niet zeldzaam is de konstruktie bij Couperus. Ik tekende o.a. op: ‘Er dreef in de lucht als een weldadige troost’, ‘tussen de heel scherpe silhouet van rots en agave drijft als een mist’ en ‘er tekent zich als een zilveren beker tussen de naar beneden verschietende olijve-bossen’. Van het eerste citaat heb ik helaas de vindplaats niet genoteerd, de andere twee staan op de eerste bladzij van De lof der luiheid (Verzamelde werken VII, blz. 345).
Interessanter is een citaat uit het negende visioen van Hadewijch, regel 32: ‘Die derde joffrouwe hadde enen swarten purper ane, ende die hadde alse ene lanterne in hare hant vol van daghen...’. Bij de voorbeelden die Smit geeft zijn er niet minder dan vier uit de Apocalyps en als we ons herinneren dat juist dat boek grote invloed heeft gehad op het proza van Hadewijchs visioenen, ligt het vermoeden voor de hand dat ook dit zeldzaam gebruik van ‘als’ uit deze bron komt. We weten dan niet of de schrijfster de konstruktie uit de Latijnse tekst leerde kennen of uit een vertaling.
Het laatste lijkt me niet onmogelijk, want juist van de Apocalyps is een heel vroege (Vlaamse) vertaling bekend. Een handschrift daarvan, Brussel 113 (2849-51), dateert uit ongeveer 1280. Openbaringen 14 vers 3 luidt daar: ‘Ende si songen alse enen nuwen sanc voer den stoel gods’. (Zie Dr. C.C. de Bruin, Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament, Groningen, 1935, blz. 292).
Vermelding verdient nog dat ook de vroeg-reformatorische bijbelvertalingen de konstruktie gebruikten, met name die van Vorstermann en de Bijbel van deux-aes.
Naschrift bij korrektie. Later vond ik in de visioenen van Hadewijch nog een tweede voorbeeld: ‘Daer saghic comen alse enen voghel diemen hiet fenix’ (vis. XI, 29).
Peter van Eeten.