| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
‘Onze Woordenschat’.
Zo heet no. 890 in de AO-reeks (AO = Actuele Onderwerpen), een boekje van 16 bladzijden, kostende 50 cent. Dr. F. de Tollenaere, lid van de redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, heeft het samengesteld. Het behelst in het kort de geschiedenis van het ‘Grote Woordenboek’ en vertelt voorts een en ander over het bedrijf in werking. Het boekje is aardig geïllustreerd; alleen is in het opschrift bij de foto ‘De redactiestaf van het WNT in 1961’ het jaartal niet in orde.
| |
Levende Talen in het goud.
De actieve Vereniging van Leraren in Levende Talen is in 1911 opgericht, en heeft dus in 1961 vijftig jaar bestaan. Te dier gelegenheid is van het tijdschrift Levende Talen in december 1961 een jubileumnummer van 187 bladzijden uitgegeven. Het opent met een artikel van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ad interim, Dr. M.A.M. Klompé: Vijftig jaar Levende Talen. Daarna komen verscheiden bijdragen van verscheiden handen, waarin uit de historie van de Vereniging in haar verschillende takken van werkzaamheid interessante biezonderheden worden verteld. Daaronder dragen het meest persoonlijke karakter de Herinneringen aan Dr. E. Kruisinga van H. Sparnaay, met aardige anekdoten over die markante figuur, en de schoolherinneringen van Ch. A. Cocheret, Van achter de einder. Aan een afdeling ‘Levende Talen in internationaal verband’ hebben elf niet-Nederlanders bijdragen geleverd over het onderwijs in levende talen, merendeels dat in vreemde talen, in hun land. Het uitvoerigste artikel is van G.G. Baardman, dat het sluitstuk van de aflevering vormt: Geschiedenis van het onderwijs in het Frans in Nederland in de twintigste eeuw. Een paar foto's van 1961 en een paar van vroeger verhogen de aantrekkelijkheid van het jubileumnummer. Het is afzonderlijk verkrijgbaar; uitgever Wolters, Groningen; prijs f2.50.
| |
Prijsvraag over Simon van Beaumont.
Voor het jaar 1962 heeft Teylers Tweede Genootschap als prijsvraag uitgeschreven een studie over het letterkundig werk, de persoon en het leven van Simon van Beaumont (1574-1654). De studie moet betrekking hebben op de poëzie, nederlandse, franse, latijnse en vertalingen, en in het bijzonder aandacht wijden aan de vroege sonnetten, de in deze sonnetten blijkende invloed van de Pleiade-dichters, en aan de wegen waarlangs die invloed tot stand kwam.
De antwoorden moeten binnenkomen vóor 1 januari 1964. Nadere gegevens worden verstrekt door de Directeuren van Teylers Stichting, Fundatiehuis, Damstraat 21, Haarlem.
| |
Culturele autonomie in België.
Bij het vele werk dat de rubriek ‘Uit de tijdschriften’ vergt, vraagt een NTg.-redacteur zich soms af, in welke verhouding de eraan bestede tijd staat tot de aandacht die de lezers aan die rubriek besteden, en bij alle voldoening over een terloops opgevangen woord van waardering ervoor, durft hij toch het getal niet heel hoog schatten van degenen die zouden kunnen getuigen dat ze de tijdschriftenrubriek niet alleen ‘doorkijken’, maar trouw en gezet lezen.
| |
| |
Op die voorzichtige schatting berust het vermoeden, dat het voor een aantal lezers geen overbodige herhaling betekent, als te dezer plaatse gewezen wordt op een aflevering van het tijdschrift Persoon en Gemeenschap, waarvan de inhoud onder vele andere tijdschriftafleveringen in dit nummer kort is gerefereerd. Die aflevering houdt zich namelijk bezig met een kwestie die voor de nederlandse taal en cultuur in België van hoog belang is: de kwestie van de splitsing van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur (dat tot voor kort Ministerie van Openbaar Onderwijs heette) in twee afdelingen, een nederlandstalige en een franstalige. Aan datzelfde onderwerp was ook gewijd een bijzonder nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, dat op blz. 60 van de lopende jaargang is behandeld.
| |
Tweetalig onderwijs.
Autonomie van de twee landstalen bestaat bij het onderwijs in België in deze zin, dat de voertaal in Vlaanderen Nederlands en in Wallonië Frans is. Voor Groot-Brussel en andere tweetalige gemeenten, vooral dus langs de taalgrens, gelden biezondere regelingen, die zich evenwel goed lenen tot een toepassing naar de zin van franstaligen. Dr. H. Gijssels, taalinspecteur middelbaar onderwijs, wijst zulke Lekken en leemten in de taalwet op het middelbaar onderwijs aan in een brochure met die titel. Een Noordnederlander zal bij de lezing ervan licht enige moeite hebben met begrippen als ‘overgaan naar de moderne humaniora’ of ‘tot het einde van de retorika’, en zich verwonderen, als hij enige malen gesproken ziet over ‘bewaarscholen’ bij het middelbaar onderwijs. Wel wordt hem goed duidelijk wat ‘transmutatieklassen’ zijn: dat zijn afdelingen waarin bij het onderwijs aan leerlingen wier ouders zulks verlangen, de andere voertaal wordt gebruikt dan die ter plaatse de geldende is. De wettelijke bepalingen nu aangaande die transmutatieklassen laten heel wat gelegenheid open tot ontwijking van het Nederlands als onderwijstaal. Ook wordt het voorschrift van onderwijs in de tweede taal in Brussel niet op de gewenste wijze nageleefd.
Dr. Gijssels geeft aan, hoe deze en andere ‘lekken en leemten’ door wetswijziging moeten worden gedicht en aangevuld. Zijn brochure, 14 bladzijden tellende, is een uitgave van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Gent, 1961).
| |
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1960-1961.
Als gewoonlijk bevat het Jaarboek ‘verhandelingen’, levensberichten en verslagen. Als verhandelingen zijn erin opgenomen de toespraak waarmee de voorzitter, J.G. Bomhoff, de jaarvergadering van de Maatschappij op 14 juli 1961 heeft geopend, over De literaire theorie van Menno ter Braak, zoals die is neergelegd in ‘Démasqué der Schoonheid’, en de herdenkingsrede die P. Minderaa, daartoe door het bestuur aangezocht, in diezelfde vergadering heeft gehouden over Peter, Augustus de Genestet, die in juli 1861 overleed. Van de levensberichten noemen we de volgende: Johanna Maria Christina Bouvy, door F.L.W.M. Buisman-De Savornin Lohman; Gerard Brom, door K. Smits; Ary den Hertog, door B. Stroman; Jan Jelles Hof, door J.Tj. Piebenga; Antoine Hubert Marie Cornelis Kessen, door G.I. Lieftinck; Marie Koenen, door Jef Notermans; Cees Laseur, door Johan de Meester; Leonard Roggeveen, door D.L. Daalder; Daniel Brink Bosman, door S.P.E. Boshoff; Lode Monteyne, door Raymond Brulez.
| |
| |
| |
Volkskunde in 1860.
In december 1859 zond Dr. J.C. de Man, arts te Middelburg, een uitvoerig beredeneerde vragenlijst van 19 nummers in Zeeland rond, om zich te laten inlichten over volksgeloof van allerlei aard in de provincie: astrologie, voortekens, waarzeggers, toverij, de duivel, spoken, en zo meer. De antwoorden die erop binnenkwamen, zijn door de twee dochters van Dr. De Man geschonken aan Dr. P.J. Meertens, en deze heeft ze verwerkt, met als inleiding een inventaris van het materiaal en biografische data over de correspondenten, in een boekje van 62 bladzijden, getiteld Een Zeeuwse volkskundige enquête uit 1860; het is no. II van de Bijdragen en Mededelingen van de volkskundecommissie der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (Amsterdam, 1961; prijs f 6,-). Dr. De Man was een verlicht man in zijn tijd, overtuigd materialist, en zijn onderzoek sproot vooral niet voort uit de genegen belangstelling van latere generaties, integendeel, hij vond het een hoog belang, ‘de denkbeelden van het volk over de natuur en over natuurkundige zaken te verbeteren’, en zijn enquête had de strekking, ‘het kwaad... te peilen’. Die gezindheid van de enquêteur, stellig door sommigen onder zijn correspondenten gedeeld, zal licht op de antwoorden invloed hebben gehad, vermoedt Dr. Meertens: het is opmerkelijk dat die vaak negatief luiden, of wel, na de vermelding dat in de woonplaats van de correspondent weinig of geen bijgeloof (meer) voorkomt, naar een andere plaats of streek verwijzen die wel daarmee ‘besmet’ is. Niettemin heeft Meertens heel wat folkloristische bijzonderheden in De Man's materiaal kunnen vinden, en hij geeft er een onderhoudend overzicht van, met levendige citaten uit de ingezonden antwoorden. Wat er zoal in ter sprake komt, is te zien in een register van vier bladzijden in twee kolommen.
| |
Dialectologie en naamkunde in Nijmegen.
Terstond na zijn ambtsaanvaarding als hoogleraar in nederlandse taalkunde aan de universiteit te Nijmegen heeft Prof. Dr. A. Weijnen het initiatief genomen tot de oprichting van een ‘Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde’. Een eerste taak die deze Centrale heeft aangevat, is het samenstellen van een woordenboek van de brabantse (d.w.z. ‘groot-brabantse’: nederlandsen belgisch-brabantse) dialecten. Als tweede is al spoedig daarbij gekomen een soortgelijke onderneming voor de limburgse dialecten.
Over het werkplan en de werkwijze van de jonge Centrale, alsook over de personele en materiële outillage, geeft de leider, Prof. Weijnen, inlichtingen in een ‘Ten geleide’ bij nr. 1 van de Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (Van Gorcum & Comp. N.V.; Assen, 1961; 16 blz.). Blijkbaar gaan deze Mededelingen een onderdeel vormen van een reeks publikaties onder de naam Opera Theodisca.
Het eerste nummer dan van de Mededelingen, die in de eerste plaats bestemd zijn voor de medewerkers aan de woordenboeken, maar ook voor andere belangstellenden, bevat voorproeven van de twee woordenboeken. Er staan twee brabantse kaartjes in, nl. van van plan zijn en bomijs, beide met commentaar van Jan van Bakel, en twee limburgse, die zich tot Nederlands-Limburg beperken: Bij de kaart van ‘baantje glijden’ en Bij de kaart ‘bunzing’ naar materiaal uit de enquête Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten is de toelichting van F. Peeters.
| |
| |
| |
Tien jaar NUFFIC.
De NUFFIC, Netherlands Universities Foundation For International Cooperation, heeft bij het tienjarig bestaan een bijzondere aflevering doen verschijnen van de kwartaalperiodiek Higher Education and Research in the Netherlands; het is nr. 4 van jaargang V. Het eerste artikel erin is van Minister Cals: ‘International Co-operation in Higher Education; the Function of the Universities and the Government’. Er is verder een overzicht van wat de NUFFIC in haar eerste decennium heeft verricht en van haar toekomstplannen, terwijl andere hoofdstukken, over instellingen, cursussen, stipendia enz., een indruk geven van het wetenschappelijk bedrijf en de universitaire studie in Nederland. In de ‘Chronicle’ komt onder ‘International Scientific Meetings’ o.a. een verslag voor van de tweedaagse bijeenkomst, gehouden in september 1961, van docenten in Nederlands aan buitenlandse universiteiten.
C.B.v.H.
| |
Thomas Basson in Leiden.
In 1958 werd aan de Universiteit te Leiden het Sir Thomas Browne Institute opgericht, dat zich de bestudering ten doel stelt van ‘the close intellectual relations that existed between Great Britain and the Netherlands’. Door dit Instituut is, onder redactie van Prof. A.G.H. Bachrach, een reeks publikaties opgezet: de Publications of the Sir Thomas Browne Institute Leiden. Als eerste deel in deze reeks is thans verschenen: J.A. van Dorsten, Thomas Basson, 1555-1613, English printer at Leiden (Universitaire Pers, Leiden 1961; 126 blzz., geïll.; prijs geb. f10,50). Basson was een Engelsman, die zich in 1584 vanuit Keulen in Leiden vestigde en daar een drukkerij oprichtte welke bij de eerste ontwikkeling van de Universiteit betrokken is geweest en tot 1630 heeft bestaan. Toen in de Leycesterse tijd de behoefte aan kennis van het Engels zich deed gelden, is hij de leermeester geweest van o.a. Jan van Hout en Janus Douza Jr. - Van Dorsten heeft met grote vlijt en nauwgezetheid uit archieven, brieven en boeken het materiaal bijeenverzameld om zo volledig mogelijk het leven van deze curieuze persoonlijkheid - wellicht aanhanger van Hendrick Niclaes' ‘Huis der Liefde’ - te reconstrueren. Het resultaat is een boeiend verteld levensverhaal, geadstrueerd door tal van authentieke stukken in de noten en bijlagen, alsmede door enkele bijzonder fraaie illustraties. Belangrijk is vooral de lijst van Bassons uitgaven, voor zover deze te achterhalen vielen; er worden 180 publikaties vermeld, waaronder een groot aantal thesen, maar ook b.v. Grotius' Christus patiens (1608) en Arminius' Disputationes (1609). Van Dorsten is er inderdaad in geslaagd het voor zijn lezers mogelijk te maken ‘to enter late-sixteenth-century Leiden through the door of a relatively small bookseller’ (blz. 2). - Een enkele kritische opmerking: op blz. 51 wordt het slot van Scriverius' sonnet voor Basson
onjuist geïnterpreteerd; de ‘six guilders damages’ op blz. 25 zijn blijkens het archiefstuk op blz. 107 kennelijk een verschrijving voor ‘sixteen’; te betreuren valt dat sommige citaten slechts in (Engelse) vertaling worden gegeven zonder dat de oorspronkelijke tekst in een noot is toegevoegd. - Tenslotte: de behandelde stof brengt mee, dat dit eerste deeltje van de nieuwe reeks eerder interessant dan belangrijk moet worden genoemd. Het op zichzelf ongetwijfeld verdienstelijke detailwerk van Van Dorsten zou eerst in een breder kader tot zijn recht kunnen komen. In zoverre is het misschien jammer, dat het Sir Thomas Browne Institute zijn publikaties niet heeft ingezet met een uitgave die de betekenis van de opzet duidelijker deed uitkomen, om eerst daarna de biografie van Thomas Basson te doen volgen.
| |
| |
| |
Het Kerstvisioen van Suster Bertken.
In zeer verzorgde vorm is bij de Stichting De Beuk als afzonderlijke uitgave Het kerstvisioen van Berta Jacobs verschenen (Amsterdam z.j.; 63 blzz.), verzorgd door Martien J.G. de Jong. Naast de op de linkerbladzijden afgedrukte 16de-eeuwse tekst (ontleend aan de uitgave van Suster Bertken's ‘boecxken’ door Dr. C. Catharina van de Graft in Zwolse Drukken en Herdrukken nr. 9, Zwolle 1955) geeft deze op de rechterbladzijden een volledige vertaling in modern Nederlands. Als steeds in dergelijke gevallen is ook deze vertaling tevens een interpretatie, wat betekent dat men soms met De Jong van mening kan verschillen omtrent de juistheid of precisie van zijn weergave. Een grote verdienste ligt echter in de heldere en verzorgde stijl daarvan, die tot gevolg heeft dat deze vertaling zich zonder veel moeite en met genoegen laat lezen. In een uitvoerige Inleiding geeft De Jong verder de nodige inlichtingen omtrent reclusen in het algemeen en Berta Jacobs in het bijzonder, om vervolgens het Kerstvisioen voor zijn lezers toegankelijk te maken door bespreking van de structuur en de verschillende aspecten die het vertoont (in hoofdzaak overeenkomstig zijn artikel over De compositie van Zuster Bertkens Kerstverhaal in Ts. LXXIV, 117-139). Een ‘Literatuuropgave en Verantwoording’ besluit dit aardige boekje, dat beschouwd kan worden als een gelukkige poging om in breder kring aandacht te vragen voor een stukje ‘oude literatuur’, dat inderdaad verdient beter gekend te worden.
| |
Couperus en de Oudheid.
Onder deze titel publiceerde W.E.J. Kuiper in De Nieuwe Gids van 1917 een indringende bespreking van Couperus' ‘antieke’ romans, met name De berg van licht en Herakles. Deze studie was voor Couperus aanleiding in correspondentie te treden met Kuiper, aan wie hij van 1916 tot 1919 zes brieven en een briefkaart schreef. Terwijl de reacties van Kuiper daarop grotendeels zijn verloren gegaan, bleven de epistels van Couperus bewaard. In de serie Kartons (redactie: R.O. van Gennep, J.B.W. Polak en Th.A. Sontrop) zijn thans het artikel en de brieven - het eerste opnieuw, de laatste voor het eerst volledig - als afzonderlijk uitgaafje in het licht gegeven: Couperus en de Oudheid, een opstel van Prof. Dr. W.E.J. Kuiper en enkele brieven van Couperus (Moussault's Uitgeverij N.V., Amsterdam 1961; 48 blzz.; prijs f3,90). - De studie van Kuiper, die trouwens ook vóór deze herdruk zonder al te veel moeite voor belangstellenden toegankelijk was, is nog altijd het kennisnemen ten volle waard, al is zij in zoverre ‘verouderd’ dat De komedianten, Xerxes en Iskander er uiteraard nog niet in verwerkt zijn. De brieven van Couperus zijn interessant, maar kunnen moeilijk belangrijk worden genoemd. Het geheel is een aardig boekje geworden, maar de curiositeitswaarde ervan is groter - mede dank zij de vondst het stofomslag tot een nauwkeurige reproductie van Couperus' briefkaart te maken - dan zijn directe betekenis voor de literatuurstudie.
| |
De Keulse opvoering van Vondels Jeptha in 1887.
In het ‘Vierteljahrschrift für Theaterwissenschaft’ Maske und Kothurn, jrg. VII (1961), nr. 4, blz. 343-357, wijdt Dr. H.H.J. de Leeuwe - onder de titel Vondels ‘Jephtha’ in Köln - een uitvoerige bespreking aan de opvoering van Jeptha ter gelegenheid van de Keulse herdenking van Vondels 300ste geboortedag op 17 november 1887. De drijvende kracht van deze herdenking
| |
| |
was Lina Schneider, die ook de tragedie voor ‘moderne opvoering’ bewerkte. Duidelijk laat De Leeuwe uitkomen, hoe ver deze Duitse bewerking afweek van het oorspronkelijke: zo werd b.v. het gehele derde bedrijf - met het centrale moment van de discussie tussen Jeptha en de Hofpriester! - geschrapt. Ook montage en regie, beide uiterst verzorgd, waren veeleer typerend voor het einde van de 19de eeuw dan voor Vondel en zijn gedachtenwereld. Misschien mede daarom maakte de voorstelling diepe indruk: ‘am Ende ertönt endloser Jubel’. - Het artikel van De Leeuwe is bijzonder interessant voor ieder die belangstelt in de wijze waarop ‘jede Zeit ihr eigenes Bild von den Größen der Vergangenheit hat und sie danach modelt’.
| |
‘Kinderen Gods’.
Onder deze titel heeft Mejuffrouw Dr. Cath. Ypes enkele ‘Getuigenissen uit Het Offer des Heeren 1562’ bijeengebracht (De Beuk, Amsterdam 1961; 36 blzz.; prijs f2,90). De tekst werd ontleend aan de editie van Cramer (Bibliotheca Reformatoria Neerlandica II), maar naar spelling en interpunctie in overeenstemming gebracht met het tegenwoordige gebruik. Inleiding en toelichting zijn zo beknopt mogelijk gehouden; de verzamelaarster stelde zich slechts ten doel de teksten zelf te doen spreken. Opgenomen werden zes fragmenten uit Het Offer des Heeren, en twee gedichten (eveneens fragmenten) uit het daarbij behorende Lietboecxken. De keuze van Mej. Ypes mag stellig verantwoord heten, maar haar bloemlezing blijft véél te beperkt om werkelijk een indruk te kunnen geven van wat dit beroemde Martelaarsboek nu eigenlijk is. Toch is het verheugend dat deze enkele fragmenten er nog eens de aandacht op vestigen, hoe summier dan ook.
W.A.P.S.
|
|