Waardering voor Revius in de achttiende eeuw
Revius is als dichter in de zeventiende en achttiende eeuw niet zo onerkend gebleven, of er zijn gedichten van hem aangehaald en geprezen in enkele bekende werken uit die tijd. Baudartius neemt met lof een aantal aktuele tijddichten van Revius op in zijn Memoryen (zie NTg. 1960, p. 34-6). Balthazar Huydecoper haalt een dertigtal plaatsen aan uit de Overysselsche Sangen en Dichten in zijn Proeve van Taal- en Dichtkunde (eerste uitgave van 1732; ik citeer naar de tweede uitgave, in drie delen, bezorgd door F. van Lelyveld, Leyden 1782-88; men vindt de aangehaalde plaatsen geregistreerd in deel IV, 1791, Bladwyzers, p. 299. Huydecoper verwijst, I p. 374, naar de editie van 1634.) Huydecoper heeft waardering voor Revius. Hij noemt hem niet alleen ‘verstandig’ (III p. 225), maar leidt een aanhaling uit ‘Suldy wesen predicant’ (ed. Smit I p. 243) in met de lofspraak ‘Jac. Revius, die geleerde Predikant, en zoetvloeiende Dichter’ (II p. 532). In tegenstelling tot die andere dichter en taalkundige, de modieuze Arnold Moonen, die in Revius' dichtwerk maar één, en niet het belangrijkst, facet van diens werk ziet (dit zou Revius hem waarschijnlijk niet bestreden hebben) en die er enkel blijk van geeft het bestaan van de gedichten te kennen (Poëzy, 1700, p. 677 en 661), onderkent de studieuze Huydecoper er het gehalte van. Al gaat hij niet zo ver, dat hij Revius ‘eenen Dichter’ noemt, zoals hij dat van Six van Chandelier doet (I p. 88), ‘die minder, vrees ik, bekend is en gelezen wordt, dan hy verdient’, Huydecoper waardeert Revius' dichtkundigheid.
Niet alleen Balthazar Huydecoper heeft met waardering geschreven over Revius als dichter, maar ook Mr Mattheus Brouërius van Ni(e)dek (1677-1743). In zijn Zederyke Zinnebeelden der Tonge, Amsterdam 1716 (heruitgaven in 1764 en 1787), haalt deze uit de Overysselsche Zangen negen kortere gedichten aan. Hij noemt Revius ‘geleerd’ (pp. 39, 213, 267), ‘de Ysselzwaen’ (p. 113), de ‘Deventersche puikdichter’ (p. 127), ‘den Overijsselschen Puikdichter zyner eeuwe’ (p. 8); Revius dicht ‘naar de taale en poëzye zyner eeuwe loffelyk’ (p. 267). In Brouërius' tijd waren de Overijsselaars Johannes Vollenhove en Arnold Moonen gevierde dichters. Voor Brouërius is Revius wel een puikdichter, maar ‘zyner eeuwe’. De inperking van de lof is minder opmerkelijk dan het feit, dat Brouërius Revius' gedichten gelezen, althans er in gelezen heeft en er niet geringe waardering voor heeft. Terwijl Revius in de zeventiende eeuw als dichter buiten zijn onmiddellijke omgeving nauwelijks bekend, laat staan erkend lijkt, blijkt hij in de achttiende eeuw niet geheel onopgemerkt en ongeacht gebleven te zijn.
J.C. Arens.