De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| ||||||||||||||||
Woordgroepproblemen IV1. Met opzet heb ik tot nu toe de zogenaamde achterzetselgroep buiten beschouwing gelaten, want hij vormt een lastig vraagstuk, dat niet in een paar woorden kan worden afgedaan. Van der Lubbe heeft de term postpositie of achterzetsel op blz. 225 van zijn boek Woordvolgorde in het Nederlands (1958) geïntroduceerd, en Paardekooper heeft in dit tijdschrift, jaargang 52 (1959) blz. 310-321, een opstel aan Voor- en achterzetsels gewijd. Laatstgenoemde geeft als voorlopige definitie van het voorzetsel: ‘een voorzetsel is een zn-patroondeel dat als patroondeel van het onderwerp niet te realiseren is’. Een groep als in het huis noemt hij namelijk een zelfstandig-naamwoordpatroon, en deze groep kan niet als onderwerp dienst doen. Hij komt tot deze definitie, doordat hij er van uit gaat, dat elke woordsoort in wezen een syntactisch element is. Verderop in zijn opstel constateert hij op grond van een taalgegeven als het huis in, dat zijn definitie van het voorzetsel nog lang niet waterdicht is. ‘Een woord als in kan twee plaatsen in het zn-patroon hebben; op geen van de twee verdraagt het onderwerp het (afgezien natuurlijk van zelfnoemfunctie)’ (blz. 314). Hij zou het woord in van het taalgegeven het huis in volgens zijn definitie dus een voorzetsel moeten noemen, maar hij geeft (zoals hij zelf opmerkt) de voorkeur aan de term achterzetsel. ‘Maar dan moeten we een nieuwe naam hebben voor het begrip dat we in nummer 2 van dit artikel gedefiniëerd hebben, want dat is het vz + az. We noemen het vzaz’ (blz. 314). Met het begrip dat in nummer 2 gedefiniëerd is, bedoelt hij: ‘een zn-patroondeel dat als patroondeel van het onderwerp niet te realiseren is’. Een vzaz is dus een zn-patroondeel dat als patroondeel van het onderwerp niet te realiseren is. Eenvoudiger gezegd: een zn-patroon dat een vzaz bevat, kan geen onderwerp van een zin zijn. 2. Is de definitie die Paardekooper van het voorzetsel geeft juist? Tegen zijn principe dat elke woordsoort in wezen een syntactisch element is, heb ik geen bezwaar. Wel ben ik van mening, dat hij zijn principe in dit geval verkeerd toepast. Terecht noemt hij het voorzetsel een patroondeel. Dat is het in al zijn voorbeelden en dat is het altijd. Het is een woord dat nooit op zichzelf een zin of een zinsdeel vormt, het is altijd lid van een woordgroep. Wanneer men het naar zijn syntactische valentie, dat wil zeggen: naar de plaats die het in een taaluiting kan innemen, wil definiëren - en dat moet men inderdaad doen -, dan moet men het definiëren naar zijn plaats in de woordgroep. Niet naar de plaats of de functie die de woordgroep waarvan het deel uitmaakt, in de zin heeft. Welnu, een woord als in in de groep in het huis behoort tot die categorie van woorden, die altijd aan het begin van een woordgroep staan. Ze staan aan het absolute begin van een enkelvoudige woordgroep (in huis) en van sommige samengestelde woordgroepen (in het huis aan de overkant), of ze staan aan het begin van een ondergroep, zoals aan de overkant in het laatste voorbeeld. De definitie van het voorzetsel als begin- of woordgroep-openend woord is echter niet selectief genoeg. In Woordgroepproblemen IIGa naar voetnoot1) hebben we gezien, dat ook de lidwoorden, de bezittelijke voornaamwoorden, sommige onbepaalde voornaamwoorden, genitieven en het bijwoord heel altijd aan het begin van een woordgroep of ondergroep staan. We moeten dus nog nagaan, op welke wijze een voorzetsel zich van deze andere woorden onderscheidt, als we een | ||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||
aparte categorie van voorzetsels willen onderscheiden. We kunnen dit verschil al vaststellen, als we woordgroepen van drie woorden vergelijken. Dan blijkt, dat er onder de woordgroep-openende woorden één categorie is - namelijk die der voorzetsels - die gevolgd kan worden door een enkelvoudige woordgroep die met één der andere woordgroep-openende woorden begint. Wel mogelijk zijn woordgroepen als: in het huis, in mijn huis, in zekere mate, in vaders jas, maar combinaties als het in huis, mijn in huis, zekere in mate en vaders in jas zijn geen Nederlandse taaluitingen. Woorden als in kunnen dus een enkelvoudige lidwoordgroep, bezittelijk-voornaamwoordgroep, enz. als addiet hebben, maar lidwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, enz. kunnen geen enkelvoudige voorzetselgroep als addiet hebben. Een tweede syntactisch verschilpunt tussen de voorzetsels aan de ene kant en de lidwoorden, enz. aan de andere kant is dit, dat een voorzetsel wel een voorzetselgroep als addiet kan hebben, maar dat een lidwoord geen lidwoordgroep, dat een bezittelijk voornaamwoord geen bezittelijk-voornaamwoordgroep, dat een onbepaald voornaamwoord geen onbepaald-voornaamwoordgroep, dat een genitief geen genitiefgroep als addiet kan hebben. Mogelijk is dus: (een jasje) voor in huis; niet mogelijk is: een het huis, mijn zijn huis, ene zekere Jobse, vaders ooms jas. Door deze eigenaardigheden is de categorie (woordsoort) der voorzetsels afdoende gekenmerkt. Slechts volledigheidshalve vermeld ik, dat het bijwoord van graad heel met geen enkel van de woordgroep-openende woorden een woordgroep kan vormen. 3. Volgens Paardekooper kan een woord als in twee plaatsen in het zn-patroon hebben, omdat men zowel vindt: in het huis als het huis in. Hij beschouwt de klankvorm in in deze beide woordgroepen blijkbaar als één woord. Daarin heeft hij ongelijk, want die klankvorm heeft in beide groepen niet dezelfde betekenis. Men vergelijke: in het huis met het huis in In de linkerkolom is er altijd sprake van een localisering binnen een grens, in de rechter van een beweging over een grens in een zekere richting. Voor dit verschil in betekenis zijn de gelijkluidende klankvormen in, op en binnen aansprakelijk. Er zijn dus twee (verschillende) homofone woorden in, evenals twee woorden op en binnen. Dit betekenisverschil gaat gepaard met een verschillende plaats in de taaluiting. Op grond van die verschillende plaats behoren ze tot verschillende categorieën of woordsoorten. Er zijn meer van die homofone woordparen, maar het is nuttig, eerst een tweetal groepen van solitairen te bespreken. De volgende localiserende voorzetsels hebben geen homofone pendanten: naast het doel, voor het huis, achter het huis, buiten het bos, boven de stad, onder de tafel. Daarentegen hebben de volgende woorden die een beweging in een zekere richting uitdrukken, geen localiserende homofonen: de trap af, van de stoel en de tuin rond (als rond de tuin, zoals Koenen-Endepols-Naarding waarschijnlijk acht, een anglicisme is). Daarvan is van volgens zijn plaatseigenschappen een voorzetsel, waaruit blijkt, dat een voorzetsel niet per se localisering uitdrukt, maar ook wel beweging of verplaatsing in zekere richting. Een lexicale betekenis is dus niet aan een bepaalde woordsoort gebonden. Het is van belang, dit te constateren met het oog op de volgende woordparen. Hierbij gaat de indeling localisering / beweging in een zekere richting niet meer in dezelfde mate op, als bij in, op en binnen. | ||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||
Men vergelijke slechts:
De uitdrukkingen van de linker- en de rechterkolom kunnen precies hetzelfde betekenen. Bijvoorbeeld: Wij gingen om tien uur uit Amsterdam / Wij gingen om tien uur Amsterdam uit; Hij liep voorbij het stadhuis / Hij liep het stadhuis voorbij; Zij fietste langs de gracht / Zij fietste de gracht langs; Wij wandelden om de tuin / Wij wandelden de tuin om; De militairen trokken door de stad / De militairen trokken de stad door. En toch blijft het waar, dat de uitdrukkingen met uit, voorbij, langs, om en door aan het einde per se betrekking hebben op een beweging over een grens in een zekere richting. Ze kunnen dan ook niet verbonden worden met een uitsluitend localiserend werkwoord, zoals blijkt uit de onmogelijkheid van Hij woont Amsterdam uit, het stadhuis voorbij of de gracht langs. Evenmin kan men zeggen: Er is een muur de tuin om of Er loopt een verkeersweg die wijk door. De betekenis van de achteraan geplaatste woorden uit, voorbij, langs, om en door mist dus de onderscheidingenGa naar voetnoot1) localisering binnen een bepaalde grens en beweging binnen een bepaalde grens, die in de vooraan geplaatste homofonen wel aanwezig zijn: Hij is afkomstig uit Amsterdam; Die boom staat voorbij het stadhuis; Er staan paaltjes langs de gracht; Er is een hek om de tuin; Hij zwierf door de stad. Hoe gering dit verschil ook lijken moge, het is, gevoegd bij het feit van het plaatsverschil, voldoende om inderdaad van homofonen, verschillende woorden en verschillende woordsoorten te spreken. Ik kom tenslotte nog even terug op rond de tuin. Het paar rond de tuin en de tuin rond past zo goed in het hierboven behandelde groepje uitdrukkingen, dat het te ver gezocht moet heten, het voorzetsel rond als een anglicisme te verklaren. Het is wel betrekkelijk jong, want het Middelnederlands Woordenboek geeft het nog niet als voorzetsel. Het W.N.T. kent het wel als zodanig. Het dankt zijn ontstaan kennelijk aan analogie naar de boven behandelde homofonen. 4. Na de verwerping van Paardekooper's vzaz rest mij nog, te antwoorden op de vraag, of het gewenst is, voor een woord als in in de uitdrukking het huis in de naam achterzetsel in te voeren. Om de vraag bevestigend te kunnen beantwoorden, moet men uitdrukkingen als het huis in, de trap af, de muur over, enz. als woordgroepen mogen beschouwen. Deze woordgroepen zouden dan zijn opgebouwd uit een lidwoordgroep (het huis, de trap, de muur) en een tweede element (in, af, over), dat altijd een woordgroepsluitende functie had, zoals een voorzetsel altijd een woordgroep-openende functie heeft. In hun bouw zouden deze woordgroepen te vergelijken zijn met samengestelde lidwoordgroepen van het type de zak tarwe, een mand peren, die bestaan uit een lidwoordgroep met een zelfstandig naamwoord als addiet. Dat een reeks woorden een woordgroep vormt, volgt niet uitsluitend uit het feit dat ze in een taaluiting op elkaar volgen, zelfs niet uit het feit dat ze heel dikwijls op elkaar volgen. Ze moeten bovendien een zodanige eenheid vormen, dat ze in dezelfde volgorde bij elkaar moeten blijven, als ze in een | ||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||
zin worden opgenomen. Aan deze eis voldoen de groepen de zak tarwe, een mand peren, e.d. Men kan bijvoorbeeld wel zeggen: Morgen de zak tarwe dan maar, doch niet: Morgen de zak dan maar tarwe of De zak morgen dan maar tarwe. Men kan wel zeggen: Hij heeft vandaag al weer een mand peren gestuurd, maar niet: Hij heeft vandaag een mand al weer peren gestuurd. Daarentegen kan men zowel: Morgen dan maar de trap af als Morgen de trap dan maar af zeggen. Evenzo staat het met: Mag hij al weer de deur uit? en Mag hij de deur al weer uit? Woorden als af, uit, enz. nemen ten opzichte van lidwoordgroepen als de trap, de deur, enz. dus geen vaste plaats in, maar kunnen er door andere zinsdelen van gescheiden worden. De woordenreeksen de trap af, het huis in, enz. vormen dus geen woordgroepen. Wanneer ze de totale inhoud van een zin vormen (De trap af! Het huis in? De Oceaan over.), dan bestaat die zin uit twee delen, respectievelijk de trap, het huis, de Oceaan en af, in, over. Sommige van deze tweede delen kunnen zelfs wel alleen een zin vormen, zoals Af! of Op!, gezegd tegen een dier. Ze kunnen ook wel op zichzelf een zinsdeel vormen, zoals in: De weg liep af. - Met die regen loopt het zo in! - Kom, we gaan uit. - De bal ging over. - Eindelijk kwam er een bericht door! Zowel om het feit dat ze van de lidwoordgroep gescheiden kunnen worden, als om het feit dat ze op zichzelf een zin of zinsdeel kunnen vormen, is het dus niet juist, deze woorden achterzetsels te noemen. Laten we ze daarom, in aansluiting bij de traditie, maar bijwoorden noemen, zo lang nader onderzoek niet heeft uitgewezen, dat we daar verkeerd aan doen. Haarlem. B. van den Berg. |
|