Verengelen.
Het woord verengelen is in vier achtereenvolgende jaargangen van de N.Tg., XLII-XLV, ter sprake geweest. Aan de talrijke toen gegeven bewijsplaatsen kan er een worden toegevoegd, die het biezondere heeft dat de engel er in aardige woordspelende tegenstelling staat met zijn antipode, de duivel; nl. uit de Jeugdherinneringen van Jan Ligthart, hier geciteerd naar de 8e druk van 1922. Het is een van de vele passages waarin de auteur zijn bezwaren uit tegen een pedagogie die toch vooral ‘eerlijk’, ‘consequent’, enz. wil zijn. Het gaat over een kind dat niet naar bed wil, en over een moeder die met een in feite oneerlijk, dus onpedagogisch praatje het kind over de moeilijkheid heen helpt. Onmiddellijk daaraan vooraf gaat een episode over een marktkoopman, die met verleidende welsprekendheid een prul aan de man brengt volgens de methode ‘beduvel je menschen’ (blz. 236) of ‘beduvel ze maar’ (blz. 237). Dezelfde methode nu, maar met edeler bedoeling dan de marktkoopman, past die moeder toe bij haar kind, en Ligthart waardeert dat als volgt (blz. 239):
Die methode van ‘beduvel ze maar’ bedoelt, het goede in kind en mensch op te roepen, dat er in aanleg aanwezig is, en daarmee te overwinnen het kwaad dat dreigt of heerscht.
De potentiëele deugd reëel te maken.
Den engel aan te gorden tegenover den duivel.
En daarom moest ze in de paedagogiek eigenlijk heeten: Verengel ze maar.
De heer J.H. Voorhorst. Balkbrug, heeft mij op de plaats opmerkzaam gemaakt.
C.B.v.H.