schoon sentiment, het gevoel ondanks alle smaadheid uitverkoren boven allen te zijn door één, eeuwig waren en rechtvaardigen God.
Doch de zonen hebben weggetrapt dien Jehova; zij willen de wereld en aanbidden dier Godheid - het geld. Maar de taaie energie, de sluwheid, de plooibaarheid der vaderen hebben ze behouden en ook de inwendige trots, het gevoel uitverkoren te zijn is hun instinctief bijgebleven - zij branden van eerzucht, willen nu heerschen over die zoo lang hun smaders en tuchtigers zijn geweest. Zij beginnen den strijd en houden vol, taai als wurmen, sober als paddestoelen en ook zoo voos en bereiken hun doelwit - lekker eten, mooie kleederen, voorname woningen, weelderige vrouwen, buigende omgeving, luidruchtig eerbetoon, invloed op de landsregeering - alles, alles.
Want ze dienen hun God trouw en die vergeldt hun naar de mate hunner overgave - het goud is eerlijk.
Niet dat die joden-baron een schurk is vervult den advocaat met verontwaardiging - want hij ontmoet er in zijn levenskring weinigen die dat niet zijn en een oprechte, eerlijke verontwaardiging zou hem acht dagen na zijn promotie zijn praktijk hebben doen neerleggen; niet dat die jodenbaron rijk en invloedrijk is, acht hij een misstand - want wie onder zijns gelijken streeft daar niet naar? Maar dat de jodenbaron grooter schurk is dan hij, dat hij slimmer, sluwer, handiger, sterker, rijker, invloedrijker, gelukkiger is, dat de jodenbaron het tot generaal brengt en hij maar sergeant kan blijven - dàt is zijn smart. En uit die smart groeit de bittere satyre, satyre vol waarheid, satyre van letterkundige als van psycholochische waarde - maar die toch mist den waarachtigen en klei-vasten ondergrond der eerlijke verontwaardiging, der innige ontzetting, der krijtende wanhoop over 's werelds ellende en onrechtvaardigheid - gelijk die van Swift, van de Cervantes, van Rabelais, van Vondel en vaak die van Multatuli.
Dit knappe boek is geschreven met een innig gevoel van verachting voor den zwendel, de kuiperij, de gevoelloosheid, de geldzucht van een deel der maatschappelijke wereld, maar verachting die gaat door den schrijver zelf heen, die zijn boek houwend alsof hij met een scherpen houwbeitel hakte in eikenhout, de slechte wereld daarbuiten veraanschouwelijkte naar een voorbeeld, - 's werelds spiegeling in zijn eigen bedorven ziel.
En daarom ook is dit boek zonder ideaal, eindigt het met een wanhoopskreet - die doet vragen: Waarom dit werk geschreven indien gij te voren weet dat de nieuwe dag toch ‘op [om] nieuwe menschenzwijnerij zal lachen?’
Ik heb het recht den persoon van den schrijver aan te vallen; want dit boek wil meer zijn dan een knap, letterkundig werk gegeven ter wille van de schoonheid. Dit boek is sensatie en tendenz roman tegelijk; dit boek is het eerste ernstig openlijk vertoon van het anti-semitisme in Nederland en het randt iedereen aan die zich Jood voelt en dat Jood-zijn in zichzelf wenscht geëerbiedigd te zien, al ware het alleen om het grootsche gevoel te behooren tot het volk, dat van alle volkeren ter aarde het meest heeft geleden.
En het anti-semitisme schijnt in Holland met zijn eerste verkondigers al even ongelukkig te zijn als in Duitschland, waar achtereenvolgens Ahlwardt als een leugenaar, een bedrieger en een zwendelaar, Stöcker als een huichelaar en intrigant, von Hammerstein als een dief en een wisselruiter met heel een troep van zedelijk en geestelijk schorremorrie achter zich de waarachtig goede zaak van het anti-semitisme afbreuk hebben gedaan.
Want het anti-semitisme heeft recht van bestaan; de vrijheid en de welvaart die deze eeuw den Joden heeft toegekend, is te overweldigend geweest en het is goed dat de bandeloosheid en pralerij getemperd worden, dat ze leeren de Joden hoe tusschen het lichamelijk kruisigt hem en het geestelijk Hosanna de afstand ligt van een lijdensweg. Maar die daartoe geroepen zijn, vooral in Nederland, ons mooi Nederland, dat Spinoza en Jozef Israëls heeft geherbergd, mogen niet gekozen worden uit de advocaten rijk geworden door praktijken welke zij zelve in het publiek voor oneerbaar verklaren en zullen niet gekozen worden uit de rijen van het verdraagzame, kalme en vrijheidslievende volk van Holland, maar de zwarte mannen, wier komst de satyricus Paap voorspelt, zij zullen hier in Nederland komen uit het Jodenvolk zelf, uit het Neêrlandsche Jodenvolk, dat toonen zal de vrijheid, de welvaart en de ongedwongen en leerzamen omgang met de geuzen en de papen waard te zijn geweest, niet door in den nacht te richten over een troepske gelukkige zwendel-baronnen - wat alleen tot vreugde en voldoening zou kunnen dienen van laffe, naijverige zwendel-jonkers, maar zij zullen hun werk doen in het gouden licht van een nieuwen dageraad, de Joden tuchtigend de Joden, zooals een vader zijn liefste kinderen tuchtigt en niet rusten zullen de roeden alleer al het booze uitgedreven is.
Dit is de weg van het Nederlandsche anti-semitisme; dit alleen is een Jodenvervolging Holland en zijn aloude vrijheid waardig. -
Berlijn 12 Januari 1897.