| |
Uit de tijdschriften
De Gids. Oktober 1961. In De besmetting van Afrodite behandelt Martien J.G. de Jong de ontwikkeling van het Afrodite-aspect in het werk van Marsman. - Theun de Vries vervolgt zijn Meesters en Vrienden. - G.J. Resink speurt invloed van de Max Havelaar op Conrad in Het juweel van Landak, Kaatje Stoltes dochter en Emma van Heine.
Het Boek van Nu. Oktober 1961. C.J.E. Dinaux herdenkt Jan Jacob Slauerhoff. - Garmt Stuiveling lanceert een felle aanval in Geschonden briefgeheim op de uitgave van Dirk Coster's brieven in diens Verzamelde Werken, zowel om de dilettantische wijze van uitgeven als om de stijl en inhoud van de
| |
| |
brieven zelf. - In Niet de mensen maar hun geesten looft Pierre H. Dubois Vestdijk's nieuwste roman De filosoof en de sluipmoordenaar, welke, in de figuur van de schilder Holm, o.m. ‘een van de sleutels geeft, niet alleen van de ondergronden van deze roman, maar meer misschien nog van de ondergronden van zijn eigen schrijverschap.’
November 1961. Raymond Brulez bespreekt onder Vlaamse poëzie in vertaling de bundels Blüten aus Flandern door K.H. Schwarz-Van Wakeren en Les Belles Heures de Flandre. - P.W.L. Scheltema vestigt in Een jong Vlaams talent de aandacht op Hedwig Speliers met zijn bundel Ons vergt een cenotaaf.
Roeping. September 1961. In de Kroniek velt Harry G.M. Prick een negatief oordeel over de Brieven van Coster zowel wat de wijze van uitgeven betreft als de waarde van de brieven zelf.
Oktober 1961. De Kroniek bevat van Harrie Kapteijns, Gerard Bruning, der Unvollendete. - In Nieuwe Boeken oordeelt Jan Boelens ongunstig over Anthonie Donker, De groene wandeling, en meent dat M. van Loggem, De Psychologie van het drama discutabel is.
Maatstaf. Oktober 1961. S. Vestdijk publiceert in dit rotterdamse nummer Herinneringen aan Willem Pijper.
November 1961. S. Vestdijk zet zijn Herinneringen aan Willem Pijper voort met de publikatie van Drie Brieven van Pijper's hand, vergezeld van Vestdijk's commentaar.
Ontmoeting. November 1961. C. Ouboter behandelt in Dichtersdriehoek van Ellen Warmond Warmte, een Woonplaats, van Adriaan Morriën een bloemlezing uit zijn Gedichten, van Anthonie Donker De groene wandeling.
De Nieuwe Stem. XVI, Nr. 10. In de rubriek Nederlandse Poëzie bespreekt Anthonie Donker De dichteres Sonja Prins en De dichter Sybren Polet. - Annie Romein-Verschoor stipt in Literair Toerisme (rubriek Nederlands Proza) de romans aan van J. Bernlef, Stenen spoelen; Piet Heil, Eiland en Evenbeeld; Adriaan van der Veen, Doen Alsof.
Levende Talen. Oktober 1961. F. Lulofs vraagt Beter begrip voor Beatrijs door Een onderzoek naar de allegorische verbeelding in de middelnederlandse legende; hij ziet symbolische waarde in Beatrijs' kledij in verschillende situaties; voorts herkent hij op sommige plaatsen getallensymboliek; zelfs vermoedt hij die in de grafische bouw van het begin van het handschrift. - (W.A.) Ornée is als W. Diemer een voorstander van Gedichten lezen in de klas, maar legt er de nadruk op dat goed begrijpen noodzakelijk is voor het waarderen van gedichten. - F.G. Droste wijst Het stiefkind onder de woordsoorten: de interjectie, zijn eigen plaats onder de woordsoorten aan. - Boekbeoordelingen o.a.: L. van den Boogerd, Het Jezuïetendrama in de Nederlanden (N. Wijngaards); Het spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegden, uitg. M. Hoebeke (P.J.H. Vermeeren; gunstiger dan de bespreking NTg. LIII, 114 vlgg.).
Taal en Tongval. XIII (1961), Afl. 2-3. Het tijdschrift Taal en Tongval huldigt of herdenkt vaak. In deze dubbele aflevering is Dr. J. Leenen de gehuldigde, en de verzameling hem aangeboden bijdragen, verschenen in november 1961, is geantedateerd op 18 mei 1961, de dag waarop hij zeventig jaar geworden is. De inhoud is, wegens de diverse pluimage van de huldigers,
| |
| |
gevarieerder dan men in een ‘Tijdschrift voor de studie van de Nederlandse volks- en streektalen’ zou verwachten. Als P. Minderaa in zijn artikel Beedelmusyk, te Tholouse, een waarderende beschouwing van het aldus getitelde gedicht van Six van Chandelier, zichzelf bescheiden een ‘buitenstaander’ noemt, dan zal hij met enige geruststelling merken dat H.E. Buiskool, in wiens bijdrage, BahuvrÄ«hi in het Sanskrit en zwakke adjectiefdeclinatie in het Germaans, onder de voorbeelden geen Nederlands voorkomt, noch volksnoch streek-, zeker ook als ‘buitenstaander’ moet gelden, Tot volks- of streektaal behoort ook niet de formule ‘Hetwelk doende, enz.’ waarmee C.B. van Haeringen afrekening houdt. En als L.C. Michels in de gedenkplaat voor Vondel in Groningen aanleiding vindt tot interessante historische, grammatische en prosodische opmerkingen, dan is hij Vondelaar, geen dialectoloog. Voorts is het voornamelijk de cultuur- en niet de volkstaal die W. Pée op het oog heeft in Nederlandse klanken bekeken met een Franse bril, nl. die van Pierre Fouché, een bril die enigermate beslagen blijkt te zijn. Het artikel van Herman Teirlinck over Toneeltaal staat minder ver af van volks- en streektalen dan de titel zou doen denken, en datzelfde kan men zeggen van De evangeliën uit de Hieronymusvertaling van Antoon Seeldraeyers S.J., inzoverre daarin noordelijk en zuidelijk taalgebruik naast elkaar wordt gehouden, zij het wat minder opzettelijk dan in het stuk van J. Verhasselt over Verschillen tussen Noord en Zuid inzake de volgorde hulpwerkwoord - hoofdwerkwoord, of in dat van C. Kruyskamp, die van de vraag Duinkerke of Duinkerken? geen dilemma maakt, maar beide vormen, de eerste zuidelijk, de tweede noordelijk, hun bestaansrecht gunt. En stellig valt het Vlaams in de tijd van Een Waals
verdediger van de Vlaamse taalstrijders: Victor Delecourt (1806-1853), wiens werkzaamheid door Yvette Stoops wordt beschreven, onder volks- en streektalen. -De overige bijdragen zijn meer specifiek dialectologisch. E. Blancquaert geeft als no. VII van zijn Opdorpiana zegswijzen van de Opdorpers met Kat en hond, waarbij hij ook de naamgeving van de dieren bespreekt. Jo Daan vestigt de aandacht op Lekkerkerks uit de 18e eeuw, te vinden in een dagboek. K. Heeroma wijst in Noord en Zuid op enkele oude tegenstellingen tussen ‘noordtaal’ en ‘zuidtaal’, en op invloeden van noord op zuid in jongere tijd en bewegingen in de andere richting in oudere perioden. P.J. Meertens legt een band tussen volkskunde en dialectologie met De namen van het dwaallicht. J.L. Pauwels schrijft over Dik: betekenis en gebruik in het dialect van Aarschot. K. Roelandts behandelt expressieve Verkorting van lange vokaal, vooral in verkorte roepnamen, met materiaal voornamelijk uit het dialect van Boom. C. Tavernier draagt een woordhistorisch artikel bij over Zuidndl. kraaie ‘middenrif van slachtdieren’ en karwei ‘ingewanden van slachtdieren’. H. Vangassen heeft Uit Hasseltse bronnen nagegaan wat schrijfwijzen van de 14e tot de 16e eeuw leren omtrent de ontwikkeling van de klanken die etymologisch aan ndl. ie, ei en ij beantwoorden. A. Weijnen demonstreert aan enkele voorbeelden De rijkdom van het materiaal van Willems.
Het feestelijke dubbelnummer opent met een curriculum vitae van Dr. Jef Leenen 1891-1961, gevolgd door een Bibliografie Dr. J. Leenen, beide van de bevriende hand van Willem Pée.
Onze Taal. XXX, Nr. 10 (Oktober 1961). Het merkwaardigste in dit nummer is De geschiedenis van ontheemde, medegedeeld door D.G.E. Middelburg, Warschau, die het woord in 1944 gemaakt heeft als geschikt nederlands equivalent van displaced person.
| |
| |
Nr. 11. (November 1961). C. Kruyskamp waarschuwt in Gebruik en misbruik van samenstellingen tegen overmatige neiging tot kortheid, die leidt tot te lange of niet goed te verantwoorden samenstellingen.
Spiegel der Letteren. V, Afl. 1. F. van Vinckenroye publiceert zijn lezing Wisselend beeld in de Houwaert-waardering. - Ludo Simons handelt overJohn Brinckman en de Zuidnederlandse letterkunde. - In de Kroniek schrijven W.Gs. Hellinga en P.J.H. Vermeeren over Codicologie en Filologie. - In Margine behandelt De dialogen van D.V. Coornhert: Poging tot datering van de hand van D. Geeraerts. - Het Bibliografisch Overzicht 1960 is samengesteld door Emiel Willekens. - De Lijst van de aan de Belgische universiteiten voorgelegde licentiaatsverhandelingen en doctorale dissertaties op het gebied van de Nederlandse literatuurgeschiedenis en de literatuurwetenschap bevat de licentiaatsverhandelingen van de universiteiten te Gent, te Leuven en te Luik over het academiejaar 1959-1960. - In de Boekbeoordelingen recenseert J.A.N. Knuttel het proefschrift van J.P. Naeff, De waardering van Gerbrand Adriaenszoon Bredero, O. Dambre de handelseditie van het proefschrift van M.C.A. van der Heijden, Joannes Stalpart van der Wiele, Madrigalia, en Carlos Tindemans het jaarboek 1960, X (2e reeks nr. 2) van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Rhetorica De Fonteine te Gent.
De Vlaamse Gids. Oktober 1961. Jan Walravens in Stijn Streuvels 90 wijst op de rehabilitatie van de auteur in de jongste tijd door de pleidooien van Albert Westerlinck en Ivo Mechiels. -
November 1961. Alex Bolckmans handelt over De Noorse Volkssprookjes.
Nieuw Vlaams Tijdschrift. XV, Afl. 1. Dit bijzondere nummer - uitgegeven in verband met de aangekondigde culturele autonomie van Vlaanderen en Wallonië - draagt de titel Culturele autonomie en bevat bijdragen van J. Kuypers (Culturele autonomie), H. Teirlinck (Addendum in literair verband) en L. Picard (Federalisme en culturele autonomie). Het nummer is ook afzonderlijk in de handel gebracht.
Dietsche Warande en Belfort. September 1961. Aug. Keersmaekers komt in Multatuli en Vlaanderen tot de conclusie dat Multatuli ten hoogste ‘sommige vrijzinnige geesten in Vlaanderen beinvloed heeft’. - ‘Zuidnederlands Proza’ bevat Van epos tot kroniek, een bespreking van Walschap's Nieuw Deps, dat in vergelijking met Houtekiet een geringere spankracht van taal en stijl vertoont. - In de Boekbesprekingen komen o.m. aan de beurt Dertien Vlamingen, een litteraire pocket met werk van Vlaamse schrijvers en Simon Vestdijk, Een moderne Anthonius, beide besproken door Bert Ranke.
Oktober 1961. In Weer een uur met Streuvels.... schrijft Westerlinck ‘Mijmerend over Leven en Dood in de ast’. - Piet Thomas bespreekt de bundel van Claus, Een geverfde ruiter, in de rubriek ‘Zuidnederlandse Poëzie’ onder de titel Regressie en modernisme.
November 1961. R.F. Lissens schrijft Blocnotes die in verband staan met Van Ostaijen. - P.J.H. Walgrave O.P. handelt over Het mensbeeld in de wijsbegeerte van de Renaissance en het Humanisme. - Emiel van Hemeldonck schrijft een In memoriam Antoon Coolen.
Nova et Vetera. XXXIX, Afl. 2. H. Vroom vertaalt De Kobbe, De Slekke,
| |
| |
De Puid in het Latijn: Een Gezelle-trits in latijnse vertaling. - J. Noë S.J. behandelt in Lessen en Methode Heer Halewijn.
Leuvense Bijdragen, Bijblad. L (1961), Afl. 4. F. Van Coetsem merkt onder Het Zuidnederlands bij Van Dale het een en ander op dat z.i. beter achterwege had kunnen blijven; hij zou alleen willen opgenomen zien wat algemeen of vrij algemeen gebruikelijk is; het is niet duidelijk of hij er zich voldoende rekenschap van geeft dat Van Dale ook voor het Noorden wel buiten de ‘algemene taal’ gaat door heel wat noordnederlandse ‘gewestelijke’ woorden op te nemen. - Boek besprekingen o.a.: M. Hoebeke, Het spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegden (L. Roose). Verder worden in de Kroniek (door J.L. Pauwels, J. Vanderheyden, F. Van Coetsem, L. Engels, L. Roose) o.a. de volgende publikaties in het kort besproken: C.B. van Haeringen, Netherlandic Language Research2; B.W. Schippers, Taal en spraak in stad en streek; Woordenboek der Zeeuwse dialecten, afl. 2; Henning Kaufmann, Namenforschung auf Abwegen; W. Diemer, Hoe moet ik corrigeren?; A.J.J. de Witte e.a., Moedertaalautomatismen en het onderwijs in de levende talen.
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taaleen Letterkunde. 1960, Afl. 10-11-12. A. van Loey ziet in Brabants slept ‘slaapt’ een oude umlaut van â met verkorting voor meervoudige consonant. - Van P.J. Meertens is afgedrukt de rede die hij gehouden heeft in de plechtige Academievergadering op 23 oktober 1960, Waardering der volkskunde, waarin opeenvolgende richtingen daarin worden besproken, en het goed recht van de volkskunde als wetenschap, ook in de moderne tijd met snelle veranderingen, wordt bepleit. - A. van Loey stelt een interpretatie voor van Brederoo's Moortje, v. 769 (ed. Stoett). - Robert Foncke gaat na wat er van Een epigram van Clément Marot in nederlandse en in duitse vertaling geworden is; de nederlandse is van Spieghel, de duitse, die Foncke op begin 18e eeuw dateert, heeft hij in een bloemlezing aangetroffen. - Marcel Janssens brengt De opbloei van de literaire barokstudie in West-Europa rond 1920 in verband met het geestelijk klimaat van na de eerste wereldoorlog, waarin ook het expressionisme opkomt, dat nauw aan de barok verwant is. - P. de Keyser geeft een overzicht van nieuw gevonden Bouwstoffen tot een geschiedenis van de Maatschappij: ‘De Taal is gansch het Volk’ in de 2e helft van de 19e eeuw, en deelt daaruit het een en ander mede over de werkzaamheden van die maatschappij. - Martien J.G. de Jong behandelt twee niet voltooide ‘Nationale treurspelen’ uit de nalatenschap van Bilderdijk, nl. ‘Willem de Vijfde’ en ‘Jan van Arkel’; na een uitvoerige inleiding over Bilderdijks handelwijze met de gegevens van zijn bronnen volgen de ontwerpen voor beide stukken en de in handschrift uitgewerkte gedeelten ervan. - B.H.D. Hermesdorf laat in een beschouwing van Die Historie van Heynken de Luyere van Cornelis Crul vooral
Rechtshistorische in- en uitzichten uitkomen; in het werk zijn heel wat biezonderheden van wereldlijk en kerkelijk recht op te merken; ook blijkt Crul van de costumen van zijn vaderstad Antwerpen goed op de hoogte te zijn.
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam. XXXVII, (1961), Afl. 3-4. Een artikel van M. Gysseling, Op verkenning doorheen het Oudnederlands, dat de positie van het Oudnederlands tussen en tegenover het omringende Germaans en het Romaans tracht te bepalen, mag beschouwd worden als een prospectus van G's. oud- | |
| |
nederlandse grammatica, die in een noot wordt aangekondigd als in 1961 te zullen verschijnen. - J. Helsen acht het niet onwaarschijnlijk, dat Het woord hond in plaatsnamen oorspronkelijk de naam was van de leider van het ‘honderdschap’ of van zijn gezagsgebied; die verklaring vindt z.i. steun in geografische en andere biezonderheden van de plaatsen en wateren die het element hond in hun naam hebben; het materiaal van H. is in hoofdzaak zuidnederlands. - R. van Passen bespreekt onder de titel Bos en hout verscheiden Toponymica en appellativa uit het Antwerpse, waar namen met rode, brand, heide, laar, lo, bos en hage de herinnering aan vroegere bebossing bewaren; de ‘appellativa’ komen ter sprake in een tweede gedeelte, dat handelt over de exploitatie van de bossen. - J.A. Huisman behandelt de Plaatsnamen in de Gelderse Vallei in verband met de bodemgeschiedenis van dat gebied. - B.J. Hekkert vindt Schaag en scheg en hun verwanten (waartoe hij ook schoof wil rekenen) in nederlandse plaatsnamen en ten dele ook in appellativa. - H. Halbertsma houdt tegen O. Leys staande dat Weinbrugge - Wymbritseradeel niet als ‘Wagenbrugge’ kan worden opgevat.
Tijdschrift voor Levende Talen. XXVII (1961), Afl. 5. Een waarderend artikel van Fr. Closset over J. Slauerhoff, die 25 jaar geleden is gestorven, overziet en karakteriseert het hele oeuvre.
Afl. 6. Fr. Closset legt in een diepgaande beschouwing van Richard Minne sterk de nadruk op het gespletene in diens persoonlijkheid. - In een opstel over F. Bordewijk ziet Magda Pelgroms De angst als kern van zijn werk, angst uit onmacht tegenover de werkelijkheid. - Onder Nederlandse Letteren geeft Fr. Closset, naar aanleiding van pas verschenen of heruitgegeven werk, in aantekeningen van uiteenlopende omvang zijn oordeel over Guillaume van der Graft, Harry Mulisch, Dirk Coster, S. Vestdijk, Marnix Gijsen, Gerard Walschap en Ward Ruyslinck. - In de rubriek Varia beantwoordt J.F. een vraag naar vlaamse woorden die in het Hollands gangbaar zijn geworden, en C(losset?) citeert, als antwoord op een vraag over de waardering van het pocketboek in Nederland, een gedeelte uit een rede van K. Heeroma, waarin deze zich overtuigd afwijzend uitlaat over ‘... een krant die tegelijk een boek wil zijn, een schijnboek, dat er door zijn vorm om vraagt bewaard te worden, maar tegelijk onze boekenkast degradeert tot een papierbak, een doodkist der cultuur.’
Spieghel Historiael van de Bond van Gentse Germanisten. III, Nr. 4 (September 1961). Het Gewetensonderzoek van een Filoloog, ingesteld door Walter Gobbers, maakt tegen de studie van de Belgische ‘germanisten’ twee voorname grieven openbaar: 1o dat die studie, met inbegrip van de vereiste pedagogische aanvulling, niet voldoende zich richt op de leraarstaak die de meesten van de afgestudeerden wacht; 2o dat de eigenlijk-wetenschappelijke opleiding te veel, in vergelijking met Nederland en elders, in de breedte gaat om grondig te kunnen zijn. - V.F. Vanacker geeft in Bandopnemer en Dialectonderzoek een overzicht van methoden en resultaten van dialectonderzoek met bandopnamen in enige west- en noordeuropese landen; hij acht het aanvatten daarvan ook in Vlaanderen nodig. - Op de vraag Werd Hoffmann von Fallersleben omstreeks de jaren 1850-1870 aangezien als de beste dichter in Vlaanderen?, gerezen wegens het grote aantal gedichten van H.v.F. in een bloemlezing van ± 1860, geeft J. Soenen een bevestigend antwoord op grond van uitgaven van de ‘Loverkens’ en toonzettingen van liederen daaruit.
| |
| |
Wetenschappelijke Tijdingen. XXI, Nr. 8 (Oktober 1961). J. Goossenaerts maakt, na de artikels in twee voorafgaande nummers ‘enige opmerkingen’ over De Nederlandse taal in Vlaanderen, waarin hij o.a. voor beschaafd spreken het criterium van Jespersen / Logeman aanlegt: beschaafd spreekt degene bij wie geen regionale eigenaardigheden zijn te herkennen.
Nr. 9 (November 1961). Dit nummer bevat o.a. een In Memoriam Dr. C. de Baere van Gilbert Degroote.
Nr. 10 (December 1961). Uit een studie van Dr. D. Galle over Taalverschuivingen in West-Vlaanderen in de zeventiende en de achttiende eeuw geeft de redactie een aantal typerende aanhalingen.
Nu Nog. IX, Nr. 6 (November 1961). Y(vette) Stoops geeft onder de titel Waarom Algemeen Beschaafd Nederlands? vier stukjes, die o.m. bedoeld zijn als stof voor spreekbeurten van leerlingen bij het middelbaar onderwijs. - De rubriek Brievenbus - Taaladvies beantwoordt als gewoonlijk verscheiden vragen. - Hetzelfde doet J. L(eenen) met enige Spraakkunst- en andere vragen. - De Wensen van een lezer, J. Raymaekers, zijn niet alle nieuw, en ten dele ligt de behartiging ervan naar het oordeel van de redactie niet in de eerste plaats op het terrein van de V.B.O. - Verder zakelijke mededelingen, o.a. over de A.B.N.-week 1962, die van 10 tot 17 februari zal worden gehouden, en over de ter gelegenheid daarvan georganiseerde Vertelwedstrijden voor de jeugd.
Ons Erfdeel. V, Nr. 2. Lode Baekelmans brengt een Groet aan Frans-Vlaanderen. - Luc Verbeke vervolgt zijn artikelenreeks over Taalstrijd en Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. - Onder de titel Het Kruishout en de Wijnstok schrijft Jan H. Carstens een inleiding Bij de poëzie van Jan Engelman, van wie enige gedichten volgen, met franse vertaling door André Piot. - W. Thys geeft een overzicht van Het onderwijs van het Nederlands aan buitenlandse universiteiten. - Jozef Deleu vertelt de lotgevallen van de vroeger in Kongo verschijnende tijdschriften Band en Zuiderkruis, in 1960 verenigd en sindsdien te Brussel uitkomend. - Ward Corsmit vervolgt Ontdek Frans-Vlaanderen met Charles Dickens in Frans-Vlaanderen II. - Voorts verscheiden verslagen en aantekeningen, alsmede een Kulturele Kroniek, van velerlei hand.
Persoon en Gemeenschap. XIV binnen, XV buiten op het omslag, jaartal 1961, Afl. 1. Onder ‘Uit Nederland’ geeft I. van der Velde een overzicht van Het ontwerp van wet tot regeling van het voortgezet onderwijs (De Mammoetwet), waarvoor hij veel waardering heeft. - A. Carlier schrijft, na een artikel van zijn hand in jrg. XII (1959), Nogmaals over expressief lezen.
Tydskrif vir Geesteswetenskappe. I, Nr. 3 (September 1961). Abraham J. Coetzee laat met talrijke citaten en verwijzingen zien, hoe Jan Celliers se ‘Die Vlakte’-bundel in die Afrikaanse Poësiekritiek in de eerste vier decennia na de verschijning zo goed als eenstemmig geprezen is om het ‘nationale’ karakter en de realistische beschrijving, maar sedert ongeveer 1950 niet meer dan historische waardering ontmoet. - Oor ‘afrokkel’ en ‘aftroggel’ oordeelt M. de Villiers, dat het tweede geen Afrikaans is; wel is ‘afrokkel’ daaruit voortgekomen, en voor de afrikaanse occlusief tegenover de nederlandse spirant voert de auteur enige parallellen aan, daarbij de mogelijkheid niet uitsluitende dat het Afrikaans een vroegere nederlandse occlusief bewaart; voor het wegvallen van de t heeft hij geen andere dan een door hemzelf gezocht genoemde
| |
| |
verklaring. - K.H.F.C. Oudschans Dentz † geeft ruim een bladzijde Van Riebeeck-bibliografie (1753-1961).
Standpunte. XIV, Nr. 5 (Juni 1961). T.T. Cloete opent dit nummer met een bijdrage over Versdramatiese woordgedrag in ‘Germanicus’. - T.H. le Roux betoogt: Die taal van Louis Trigardt se ‘Dagboek’ is in wese Afrikaans. - M. Nienaber-Luitingh schrijft Oor die sanger van die Boesman-liedjie ‘Die spore van die hart-van-die-dagbreek’. - A. van Selms verstrekt Uit eie boekebesit (2) gegevens over 'n Vroeë waardering van Revius, waardering nl. door de Deventer dichter Jan van der Veen. - A.P. Grové levert Kanttekeninge by H.A. Mulder se ‘Laaste Opstelle’. Hij noemt Mulder ‘'n ingeligte en simpatieke toeskouer “van buite”’.
Tydskrif vir Letterkunde. XI, Nr. 3 (September 1961). Van Abraham Fouché is een bijdrage opgenomen over Die Kunstenaar en Modernistiese Kuns. - P.J. Nienaber schrijft over L.H. Meurant se Zamenspraak, een hoofdzakelijk in het Afrikaans geschreven werkje uit 1861. - Abel Coetzee schrijft over liederen uit 1861 van D.C. Esterhuyse (Klein Begin - Aanhou Win). - S.C. Hattingh publiceert het tweede gedeelte van zijn artikel over Die Ontwikkelingsgang van Abel Coetzee se Kunstenaarskap. - A. Demedts draagt een artikel bij over Samenwerking tussen Nederland en België. - André P.P. Brink onderzoekt of N.P. van Wyk Louw in ‘Germanicus’ invloed onderging van Robert Graves (Van Wyk Louw - en Robert Graves?). - P.D. van der Walt roemt Die Vlaamse Camera Obscura, nl. ‘Ernest Staas’.
Neerlands Volksleven. XI, Afl. 3 (Herfst 1961). De aflevering bevat de referaten, gehouden op de Volkskundedag van 4 september 1961, waar het algemene onderwerp was: ‘Deltaplan en Volksleven’. J.P. van Aartsen heeft daar gesproken over De sociaal-economische en culturele ontwikkeling van het Deltagebied; J. Van Beylen heeft laten zien Wat reeds in de scheepvaart veranderde; T. Hofman en Mej. M.E. de Hoogh hebben verslag gedaan over Een sociologisch klederdrachtenonderzoek op Walcheren, in Westkapelle en Meliskerke, en Zuid-Beveland, in Ovezande; ook van de gedachtenwisseling die op de referaten volgde, is een verslag opgenomen, en eerst daar ontdekt de lezer dat ‘T. Hofman’ een vrouw is; ook van ‘M.E. de Hoogh’ trouwens is hem dat slechts toevallig eerder gebleken in de voordracht die aan de hare voorafgaat; in de naamtekening stellen de twee dames, erg onaardig, even weinig prijs op een vrouwelijk distinctief als de zeeuwse vrouwen op de distinctieve klederdracht. - Verder zijn er verscheiden andere bijdragen, waarvan hier alleen de meer uitvoerige volgen, met terzijdelating van artikels die in hoofdzaak aankondiging of bespreking van een publikatie zijn. J. Vader vertelt met liefde Over Westkapelle en de Westkappelaars, vooral uit het verleden. - S.J. van der Molen geeft weer wat Mariap van Urk vertelt over gebruiken en volksgeloof op Urk. - E. Heupers schrijft over Soester vinkers, hun vangmethodes en taal. - S.J. van der Molen heeft Een avond bij Anders Bijma doorgebracht in diens woonplaats Boelenslaan (tussen Drachten en Surhuisterveen), en hem aan het woord gelaten over mollejacht en met andere verhalen. - Willem van Warmelo komt terug op de Nederlandse liederen bij de Kaapse Maleiers, die, anders dan C.J. van Rijn in de vorige aflevering meende, een lange mondelinge overlevering achter zich hebben. - Tj. W.R. de Haan
bespreekt Gezelschapsliederen uit de tijd van de Camera Obscura, de biedermeiertijd, van verscheiden nederlandse dichters, die vaak een duits voorbeeld hebben nagevolgd.
|
|