| |
Aankondigingen en mededelingen
Onderwijsverslag 1957.
Het Onderwijs in Nederland, Verslag over het jaar 1957 is een uitgave van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ('s-Gravenhage, 1961; 357 blz.). Het bestaat uit een ‘Algemeen gedeelte’, bevattende het ‘Verslag van de staat van het onderwijs in Nederland over 1957’, van kleuteronderwijs af tot hoger onderwijs toe, en een ‘Bijzonder gedeelte’ met ‘bijlagen’ bij dat verslag. Als ‘bijlagen’ bij een ‘verslag’ verwacht men licht een verzameling cijfermateriaal dat het eigenlijke verslag statistisch toelicht. Zo is het hier niet. Dat bijzondere gedeelte is evenals het voorafgaande algemene heel goed leesbaar. Het een en het ander berust wel op statistische gegevens, nl. op een reeks publikaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die op de laatste bladzijde vermeld staan, maar blijkbaar is het de loffelijke bedoeling geweest de tekst zo min mogelijk daarmee te bezwaren en te streven naar een enigermate aantrekkelijk geheel. Het boek is mooi uitgevoerd, met een aantal aardige illustraties, die telkens een hele bladzij vullen.
| |
Het vijfendertigste Nederlands Congres.
In het oktobernummer 1961 van Neerlandia, het maandblad van het Algemeen Nederlands Verbond, is een uitgebreid verslag opgenomen van het 35ste Nederlands Congres te Vlaardingen (29 september - 1 oktober 1961), dat als algemeen onderwerp had: ‘Nederlands Cultuurbeleid’. Volledig zijn afgedrukt de inleidingen van J. Kuypers, Belgisch gevolmachtigd Minister voor de culturele betrekkingen met het buitenland, over Nederlands cultuurbeleid in België, van Mr. L.B. van Ommen, hoofd van de afdeling Volksontwikkeling van het Ministerie van O., K. en W., over Nederlands cultuurbeleid in Nederland, en van Mr. H.J. Reinink, directeur-generaal voor de kunsten en de betrekkingen met het buitenland van hetzelfde Ministerie, over Het Nederlandse cultuurbeleid tegen de achtergrond van de Europese cultuurpolitiek. Verder is verkort weergegeven de gedachtenwisseling in De forumbijeenkomst, die geleid werd door Prof. Dr. I.A. Diepenhorst, hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en lid van de Eerste Kamer.
| |
| |
| |
Reisverhaal van Michiel de Ruyter.
Als nr. LXII in de reeks ‘Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereniging’ is in 1961 bij Nijhoff, Den Haag, verschenen De reis van Michiel Adriaanszoon de Ruyter in 1664-1665, uitgegeven door P. Verhoog en L. Koelmans (364 blz., met 9 kaarten en 8 platen). Het boek begint met een uitvoerige inleiding, die de reis eerst in zijn historisch verband plaatst (‘Diepere gronden en aanleiding’, luidt de titel van het eerste hoofdstuk) en daarna de samenstelling van de vloot, de opvarenden en de bezochte streken beschrijft, terwijl een 5e hoofdstuk, ‘De wederwaardigheden onderweg’ (blz. 52-105), het reisverhaal van De Ruyter uitgebreid navertelt, en een kort 6e hoofdstuk, ‘Na thuiskomst’ het historische deel van de inleiding afsluit.
Het ligt voor de hand dat die eerste zes, zeer onderhoudend geschreven, hoofdstukken voor rekening van de eerste bewerker komen. Evenmin hoeft er twijfel over te bestaan dat het zevende hoofdstuk, ‘Iets over De Ruyter's taalgebruik’, blz. 109-124, van de hand van Dr. Koelmans is, hetgeen ook aan sommige orthografische verschillen met de voorgaande hoofdstukken blijkt. Hij geeft daarin enige biezonderheden omtrent ‘Teken en klank bij Michiel de Ruyter’, die hij in zijn aldus getitelde dissertatie van 1959 zo uitvoerig en voorzichtig heeft nagegaan, maar gunt de lezer ook een kleine blik vooruit op De Ruyter's syntaxis, waarvan hij de beschrijving in zijn dissertatie in uitzicht stelde. Verder is het hele journaal, meer dan 200 bladzijden beslaande, afgedrukt volgens dezelfde beginselen als in de proeven die bij de dissertatie zijn gevoegd. Met deze filologisch strikt verantwoorde wijze van uitgeven is dus het eigenhandig geschreven journaal van De Ruyter voor alle taalkundig en historisch onderzoek toegankelijk gemaakt. De annotatie is vrij sober; rijkelijk sober misschien voor de lezers van de Linschoten-Vereniging, die zich toch al in dit nummer minder tegemoetkoming aan de moderne lezer hebben moeten laten welgevallen dan in de reeks gebruikelijk is. De aantekeningen staan in de kantlijn naast de tekst, waarin de verklaarde woorden cursief zijn gedrukt: een wijze van annoteren die ten goede komt aan het typografisch uiterlijk en de leesbaarheid van het geheel. Voetnoten, die heel schaars zijn, hebben uitsluitend betrekking op biezonderheden in het handschrift die vermelding verdienen.
Er volgen nog een hoofdstuk ‘Navigatie’, een overzicht ‘Bronnen en bibliografie’ en een register van zaken en namen, 9 bladzijden in twee kolommen.
Met deze uitgave heeft de Linschoten-Vereniging de grote admiraal geëerd - van wie nog nooit een journaal volledig was uitgegeven! - en de maritieme geschiedenis gediend, maar ook de neerlandistiek aan zich verplicht door het leveren van een tekst die ongerept uit de pen van een eenvoudige zeventiende-eeuwse scribent komt en door geen zeventiende-eeuwse drukker of twintigste-eeuwse uitgever is bijgeschaafd en gereguleerd.
| |
Poëziealbums, wratten en wendakkers.
In december 1961 is verschenen no. 13 van de Mededelingen van de Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen, een boekje van 24 bladzijden. Het begint met een vrij uitvoerig gedeelte personalia en realia, die betrekking hebben op de drie bureaus (dialecten, volkskunde en naamkunde) en hun medewerkers, voor wie immers de Mededelingen in de eerste plaats bestemd zijn. Daarna verzoekt Jo Daan, die zich heeft afgevraagd of men in de tegenwoordige tijd kan spreken van een Verjonging van het poëzie-album?,
| |
| |
de medewerkers, vooral onderwijzeressen en onderwijzers, haar dienaangaande voor te lichten aan de hand van een aantal door haar verstrekte vragenderwijs gestelde richtlijnen. - W.G. Rensink doet mededeling van het resultaat van een navraag naar benamingen in het nederlandse taalgebied van De wendakker, de strook die op een beploegde akker onbewerkt blijft wegens het ‘wenden’ van het ploegpaard aan de rand van de akker; er is een voorlopig kaartje bij, maar nadere inlichtingen zijn gewenst, en tot het verkrijgen daarvan strekt een bijgevoegde vragenlijst. - M.G. van Overloop brengt de lezers op het terrein van de volksgeneeskunde met zijn vraag Hoe kom ik van mijn wratten af?, en de geneeswijzen die in verschillende plaatsen als antwoord op die vraag worden voorgeschreven. - De naamkunde is vertegenwoordigd met de eervolle vermelding, door H. Buitenhuis, van Een vruchtbaar initiatief dat het Historisch Genootschap ‘Oud West-Friesland’ ontwikkelt voor het optekenen van veldnamen. - Een medewerker, A.P. Kleuver, vraagt om voorbeelden van interpretaties van Vogeltaal in mensentaal.
| |
Limburgse naamkunde.
Dr. Winand Roukens is onlangs 65 jaar geworden. Hij is, o.a., voorzitter van de sectie volkscultuur in de Culturele Raad Limburg, en hij heeft krachtig bijgedragen tot de stichting van een nieuwe afdeling voor naamkunde in die Raad. Die sectie Naamkunde nu van de Culturele Raad Limburg heeft aan Dr. Roukens als verjaardagshulde opgedragen een biezondere aflevering van het Limburgs Maandblad ‘De Bronk’, die geheel gewijd is aan limburgse naamkunde; het is nr. 3 van de negende jaargang, gedateerd november 1961. Hier volgt een overzicht van de inhoud.
J.M.M. van de Broek illustreert het verband tussen Toponymie en Bodemgesteldheid aan namen die deels de toestand van voor de ontginning weerspiegelen, deels het gebruik van de bodem daarna. - W.A.F. Janssen acht de verklaring van De plaatsnaam Vaals uit een germaans *falisa ‘rotsachtige berg’ of ‘steile berghelling’ aannemelijker dan een andere, die er het latijnse meervoud valles ‘dalen’ in wil zien. - Een bijdrage van C.A.A. Linssen, Namen en noemen, bevat gegevens, verzameld op enige limburgse scholen, over voornamen en roepnamen van meisjes, waarbij hij vergelijkt de meisjesvoornamen die in Roermond zijn gegeven in de jaren 1645-1655. - M.K.J. Smeets schrijft over Theorie en praktijk der straatnaamgeving in Limburg. - P.L.M. Tummers geeft Gevallen van differentiatie onder de Limburgse plaatsnamen, toevoegingen ter onderscheiding naar ouderdom, ligging, enz.; van dezelfde hand zijn een aantal limburgse aanvullingen en verbeteringen bij Het toponymisch woordenboek van Maurits Gysseling. - H. Sanders behandelt in het kort Enige oude toponiemen in de gemeente Venray.
C.B.v.H.
| |
Ter nagedachtenis van Anna Blaman.
In november 1960 hebben Hella Haasse en Alfred Kossmann ieder in een lezing, resp. te Utrecht en te Rotterdam, de schrijfster Anna Blaman herdacht, die op 13 juli plotseling was overleden. De beide lezingen zijn thans onder de titel Anna Blaman ‘ter nagedachtenis aan de schrijfster voor vrienden en relaties uitgegeven door J.M. Meulenhoff te Amsterdam’ (1961; 48 blzz.). Het kleine, met zorg uitgevoerde boekje is als posthume hulde bijzonder geslaagd. Zowel Hella Haasse als Kossmann geven een gevoelige karakteristiek van Anna Blaman, waarbij zij elkaar in zoverre aanvullen dat de eerste meer de nadruk
| |
| |
legt op het werk en de tweede op de persoon van de schrijfster. Treffend is de inzet van Kossmann's beschouwing, waar hij - uitgaande van een der figuren uit haar werk - de gestalte van Anna Blaman evoceert, zoals zij in zijn plaats achter de katheder zou hebben moeten staan.
| |
Schillers drama's in Nederland.
Als ‘Cahier 2 van de Stichting Studiekring voor Dramatische Kunst, aangesloten bij het Nederlands Toneelverbond’ publiceerde Dr. H.H.J. de Leeuwe, onder de titel De toneelgeschiedenis van Schillers werk in Nederland (Amsterdam 1961; 10 blzz.), de tekst van een lezing die hij op 17 december 1959 te Amsterdam voor de genoemde studiekring hield. Kort en duidelijk laat hij uitkomen, dat er in de ‘ongeveer 150 jaar toneelgeschiedenis van Schiller in Nederland’ drie perioden kunnen worden onderscheiden. Van 1790-1860 is er vooral aandacht voor de stof, via Franse bewerkingen; in de jaren van 1860-1920 worden, mede onder invloed van buitenlandse gastvoorstellingen, de spelkansen van Schillers werk ontdekt; van 1920-1940 ‘dringt de eigenlijke bedoeling van de dichter tot Nederland door’ en gaat de belangstelling uit naar de idee. Toch moet worden vastgesteld dat ‘op één uitzondering na (Maria Stuart) Nederland Schillers dramatisch werk nauwelijks of in het geheel niet (heeft) aanvaard’. Drie fraaie foto's van scènes uit de opvoeringen van Maria Stuart in 1878, 1919 en 1954 zijn opgenomen.
| |
Sint Joris op 't toneel.
Onder deze titel heeft Jef Notermans het scoon spel van Sainct Jooris afzonderlijk uitgegeven, naar de tekst in Middelnederlandsche dramatische poëzie van Dr. P. Leendertz Jr., blzz. 423-435. Een woordverklaring liet hij achterwege, ‘aangezien wij de inhoud breedvoerig hebben weergegeven’. Z.pl. 1961; 16 blzz.
| |
Vondel en Gustaaf Adolf.
De Parijse hoogleraar Pierre Brachin schreef voor het Festschrift für Hermann Kunisch (Walter de Gruyter & Co, Berlin 1961) een bijdrage over Vondel und Gustav-Adolf (blz. 41-45). Daarin gaat hij vooral in op de vraag, wat Vondel in Gustaaf Adolf zag en van hem verwachtte. De dichter eerde in de Zweedse koning ‘nicht den Verfechter einer bestimmten Konfession... sondern der Gewissensfreiheit und der echt christlichen Sanftmut’.
W.A.P.S.
|
|