De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van puntdicht tot zedeles: Revius bewerkt Owen.J.B. Wilterdink heeft bij Revius ruim veertig gedichten aangewezen, die vertalingen of bewerkingen zijn van latijnse epigrammen van John Owen, ‘de Britse Martialis’Ga naar voetnoot1). Het aantal kan nog worden uitgebreid. Ziehier een kleine nalezing:
Ook van deze epigrammen zijn sommige door Jeremias de Decker vertaald, wiens puntdichten immers voor meer dan de helft op die van Owen teruggaan, zoals Wilterdink heeft aangetoond, die ook op het verschil in behandeling tussen Revius en de Decker heeft gewezen. Voor Owen, bel-esprit, is alles, ook stichtelijks, stof voor een epigram, dat in het kleinste bestek een maximum aan vernuft moet bieden. Voor Revius en de Decker komt niet alles in aanmerking voor bewerking. De Decker is in de keuze wat halfslachtig. Het genre stelt nu eenmaal zijn eisen, al is men ‘van Martiaelsche vuyligheden doodvyand’. Hij moet bekennen, hier en daar iets geschreven te hebben, ‘'t welck misschien niet t'eenemael Stoisch en is of Catonisch’Ga naar voetnoot2). Voor Revius kwamen lasciviteiten en al datgene, dat de apostel onder christenen zelfs niet genoemd wil hebben, niet in aanmerking. Hij ontleende aan Owen alleen stoffen, die bef en toga voegen. Owen schreef in de bondigste aller talen, het latijn, voor de conoscenti. Hij schreef als virtuoos. Revius schrijft zijn nederlandse gedichten als opbouwer van kerk en maatschappij. Degelijkheid gaat hem boven sprankeling, uitleg boven toespeling. Hij behoorde tot het geslacht, voor wie onbekrompen formulering een deugd was. Omzetting van een latijns distichon in twee paar alexandrijnen was geen ontoelaatbare uitdijing. Een latere generatie streefde naar insnoering. Tot hen behoort de Decker, die er meestal op uit is de epigrammen van Owen ‘op gelijk getal van vaarzen’Ga naar voetnoot3) weer te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Revius wil korte zedelessen geven. Hij is bereid daarvoor te verzaken aan het epigrammatische in het epigram. Owen verbijzondert als epigrammatist, Revius veralgemeent als moralist. Wat Owen te verstaan geeft, werkt Revius uit. Owen 3.18: Dives & Lazarus.
ESt in Evangelio, verum sine nomine, Dives;
Pauper, ubi aeternum, Lazare, nomen habes.
In het Evangelie komt voor, maar zonder naam, de Rijke;
Arm, hebt gij, Lazarus, daar een naam in eeuwigheid.
Revius (ed. Smit I, 207): Rijckeman ende Lazarus.
Den rijcken gulsigaert wort inde schrift vermellet,
Maer hoe zijn name was en worter niet gespellet:
Den armen Lazarus naemcondich is gemaeckt
Hoewel hy hier benee'n van yder was gelaeckt.
Dit leert u werelts kint, al sydy seer vermeten
Dat uwen roem by God vervloect is en vergeten.
Dit leert u, vrome man, al sydy hier veracht
Dat uwen naem by God in eeren wort gedacht.
Naar goede epigrammatische gewoonte richt Owen, ook daar waar hij niet een bepaald persoon maar een mensentype op het oog heeft, zich tot een individu, al is deze maar een naam, zoals in het volgend epigram. Revius, kommentaarsgewijs een uitbreiding gevend van het puntdicht, veralgemeent de eigennaam tot soortnaam. Owen 1.57: In Paulum.
NE pereat tua fama, struis tibi, Paule, sepulchrum,
Tanquam non possint ipsa sepulchra mori.
Om te voorkomen dat uw faam verdwijnt, bouwt ge u, Paulus, een grafmonument,
Alsof niet ook grafmonumenten konden sterven.
Revius 1.33: T'selve (Begravinge).
De hoochmoet niet alleen en dueret in het leven
Maer is oock na de doot den pronckaert by gebleven:
Dies bout hy hem een graf met marmer overleyt
Op dat zijn grooten naem blijf inder eeuwicheyt,
Niet denckende dat al wat hier is moet verderven,
Ja wapen ende graf oock eyndelijcken sterven.
Een derde gedicht, tenslotte, dat misschien het kenmerkendst voorbeeld is van ontpunting. In navolging der Ouden hebben de humanisten en renaissancisten met graagte een bijzondere vorm van epigram gekultiveerd, die van het grafschrift. Ook bij Revius vindt men er voorbeelden van. Hij giet zelfs ergens een raadsel, dat hij eerst in direkt vragende vorm heeft gegeven, nog eens in die van een grafschriftGa naar voetnoot1). Nu heeft Owen een grafschrift op een Goddeloze gemaakt. De Decker heeft vorm en inhoud overgenomen. Revius enkel de inhoud. Waarom niet ook de vorm? Die vond hij misschien te speels in wat geen spelletje maar een zaak van ‘Leven ende doot’ is. De vorm van een grafschrift kiezen betekent op zichzelf afstand nemen en toeschouwer zijn. In een zaak, die geen Christen onverschillig kan laten, kiest hij een vorm die beter bij het christelijk ethos past, die van een bekommerde verzuchting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Owen 1.28: Epitaphium Athei.
MOrtuus est, quasi victurus post funera non sit:
Sic vixit, tanquam non moriturus erat.
De Decker 1.53: Eens godloosen graf-schrift.
HY stierf, als of hy geen herleven had verwacht:
Hy leefde, als of hy noit om sterven had gedacht.
Revius 1.31: Leven ende doot.
Hoe leytter menich mensch soo beestelijcken leven
Als of hy nimmer hem tot sterven sou begeven!
Hoe sterfter menich mensch soo roeckeloos en rou
Als of hy na de doot niet weder leven sou!
J.C. Arens. |
|