| |
‘Sinnen’ bij Hooft
Aanleiding tot dit onderzoek naar de betekenis van ‘sinnen’ in Hoofts gedichten waren de verzen 2 en 4 van zijn ‘Sal nemmermeer gebeuren’ (L.-St., I, 39). Het begin bekend veronderstellend, citeer ik vs. 10-17:
Soo sal jck nochtans blijven
Maer mijn verstroyde sinnen,
Wat sal haer annegaen? etc.
Mijn sinnen mogen swerven
Nu sij, mijn overschoone,
Sijn haeren leytstar quijt. etc.
Men zou hier sinnen kunnen opvatten in de betekenis: geest (die aan verbijstering ten prooi valt, nu hij zijn leidster kwijt is). Maar men kan ook denken aan de betekenis: zinnelijkheid (die nu geen uitweg meer heeft). De vraag is of deze laatste betekenis bij Hooft voorkomt.
Ik heb daartoe de plaatsen in Hoofts Gedichten (uitg. L.-St.) waar ‘sinnen’ voorkomt, alle nagegaan. Het spreekt vanzelf dat de gedichten de beste bron vormen voor een onderzoek naar de aanwezigheid van het woord in deze, modern aandoende betekenis. De Brieven heb ik vluchtig doorgezien. Voor een onderzoek van het proza der Historiën hoop ik nog de tijd te vinden.
Aangezien het WNT ons over sinnen nog niet kan inlichten, zijn wij voorlopig aangewezen op het MNW voor een overzicht van de betekenissen van sinnen.
Het MNW i.v. sin onderscheidt de volgende betekenissen:
1. |
richting; zelden in mnl. |
2. |
denkvermogen, verstand, begrip, des mensen geest met betrekking tot het vermogen van in zich op te nemen en voortbrengen. Ook in het mv. Teuth.: syn, verstant, begrijp der saken, intellectus, sensus. Kil.: sinne, sin, sensus, mens, mentis conceptus. Plant.: den natuerlicken sin, sensus communis (gezond verstand). Volgen vele vbb.. |
3. |
gedachte, gedachten; ook: het gedachte. (deze bet. ontwikkelt zich uit die van ‘zetel der gedachten’, zie 2.) |
4. |
gemoed, hart, de zetel van het gevoel, van aandoeningen en hartstochten. Vele vbb.. |
5. |
min, liefde (ontwikkeld uit vorige) |
6. |
zintuig, zin. Ook de zinnen als vertegenwoordigers van het ‘zinnelijke’ of vleeschelijke element in den mensch. Volgen enige voorbeelden, waarvan het meest sprekende m.i. is: Leven na der naturen vleisch sonder scemte oft zinne bedwanc. |
| |
| |
7. |
aandacht aan iets (iemand) gewijd, opmerkzaamheid aan iets (iemand) besteed, ingenomenheid of warmte waarmede men iets doet. |
8. |
gezindheid |
9. |
wil, begeerte, bedoeling |
10. |
meening, oordeel |
11. |
plan, voornemen |
12. |
beteekenis, zin, zoowel korte inhoud, als de geest die in woorden verborgen is of er uit spreekt. |
In Gedichten I komen al deze betekenissen naar mij bleek voor. Het lijkt mij niet nodig bewijsplaatsen op te geven. Het gaat er in dit onderzoekje om, of Hooft ook de ‘moderne’ betekenis van zinnen (= sensualiteit, zinnelijkheid: bv. zijn zinnen werden geprikkeld) in zijn werk toont.
Dit blijkt inderdaad het geval te zijn.
Ik wijs op de volgende plaatsen:
L.-St. I, 96 Sang, vs. 13.
O neske' Hippomanes, wiens wilde wufte sinnen
De fluxe schoonheit swichte', in Atalantaes loop;
Uw duldeloose lust mocht licht haer lichaem winnen,
Met gouden appels gloor; maer't hart is niet te coop.
Vertaling: O dwaze Hippomanes, wiens wilde, wufte ‘zinnen’ zwichtten voor (toegaven aan, geprikkeld werden door) de vluchtige (vergankelijke) schoonheid van Atalante in haar loop (ren), Uw onverdragelijke begeerte (uw lust die gestild moest worden) kon makkelijk haar lichaam winnen (veroveren, verkrijgen), door de glans van de gouden appels (die gij in haar ren voor haar voeten wierpt), maar het hart is niet te koop.
Duidelijke tegenstelling. Na betuigd te hebben dat hij, indien hij het lichaam van Mithra Granida (Christina van Erp) zou verwerven, zonder het hart, onbevredigd zou blijven, volgt de bovengenoemde passage, waarin hetzelfde gedemonstreerd wordt aan een voorbeeld. De ‘wilde wufte sinnen’ van Hippomanes zwichten voor Atalanta's ‘fluxe schoonheit’, zijn ‘duldeloose lust’ wint haar lichaam, maar haar hart verwerft hij niet.
‘Sinnen’ duidt hier aan: vleselijke lust, de zinnelijke hartstocht, de erotische belustheid, begeerte waar het diepgeestelijke, het ‘hart’ vreemd aan blijft.
103, vs. 10 van Gedicht op de Prins van Oragnien enz.
Gelijckm' er veele vindt in alle 's werelds deelen,
Die om de sinnen met een vliende vreucht te strelen,
Door 't schittrich branden van haer hete lust verblindt
Al eer de naedruck van de weelde wert versint,
Haer lichaem, aen een schaer van sieckten en van quaeden
Te machtig Tijdt en Raedt, wel raedeloos verraeden:
Soo sijnder meer, die Macht altoos onvast gesticht,
Verwaende rijckdoom, Roems becoorlijck flickerlicht,
‘Waerderen boven waerde’, en metse nae te speuren,
'Tgeduirich goedt van haer gewetens vreuchd verbeuren.
Vertaling: Zoals men er velen vindt in alle delen van de wereld, die, om de zinnen met een vluchtige vreugde te strelen, door het schitterige branden van hun hete lust verblind, hun lichaam, vóór de smart achteraf van de weelde (het genot) wordt bedacht (overwogen), aan een schaar van ziekten en kwalen, die tijd en raad te machtig zijn (waaraan niets meer te verhelpen valt door tijd en
| |
| |
goede raad), zeer onbezonnen verraden (prijsgeven), zo zijn er nog meer, die macht enz., roem enz., rijkdom enz. waarderen boven hun waarde enz..
Hooft bedoelt dus duidelijk dat zinnestreling voert tot lichaamsverderf, zoals najagen van macht enz. de ‘gewetens vreucht’ wegneemt. De zinnen zijn hier de zinnelijke hartstochten. In vs. 21 vat Hooft dan ook al deze verkeerde begeerten samen in ‘de tochten weigertoomsch’, d.i. de wilde, teugelloze hartstochten, driften.
129, vs. 30 van ‘Hoogher Doris niet, mijn gloetje,’
Hooft tekent in de eerste strofe de oververzadiging door de tederheden van Doris, maar in de laatste strofe nodigt hij haar uit toch maar (‘immers’, vs. 27) ‘de kasjes’ van haar ‘tedre treeckjes’ uit te storten.
‘Maeckt gelonck, maeckt gelach, maeckt gelujt,
Dat de sinnetjes sachjes sujt.’
Anders zou de felle liefdesbrand zijn ziel teisteren. Zij wiegt nu zijn zinnen in slaap. Het is duidelijk dat wij hier geheel in de erotische sfeer zijn en dat zinnen hier aanduidt de ‘zinnelijke’ kant van de mens, die hier gestreeld wordt zonder te ontbranden.
136, vs. 262. In de Brief van Menelaus aan Helena herinnert Menelaus haar aan hun eerste liefdenachten. (De hele bladzijde is een prachtig staal van Hoofts erotische poëzie, dat kan wedijveren met het vermaarde ‘Dartelavondt’ - blz. 176 -.)
‘Gedenckt eens welcken vlam gingh door u sinnen weyden,
Doen Venus d'eerste mael een maeckte van ons beyden:
Doen ongherepte Maeght, door eyndeloose gloedt
Van minnen, ghy my opgaeft lichaem en ghemoedt.
Hoe vaeck heeft tsints de lust met goddelijck vermoghen
Ons vander aerden op in Venus troon ghetoghen?
Aldaer elck overhiel van onse sinnen vijf,
Niet meer als een, en die vervulde 't gantsche lijf.’
‘Sinnen’ is hier weer de hele sensuele, erotische kant van Helena, die ontvlamt. Even verder is het de lust, die hen optrekt in Venus' troon. Van de vijf zinnen blijft er maar een over, die het hele lijf vervult. Hier ligt de bet. zintuig vlak bij die van de algemene ‘zinnelijkheid’ (vgl. beneden).
Hooft plaatst hier en daar hart, ziel en zinnen in één verband, ook wel: ziel, zin en verstand. Men zie:
161, vs, 4, 5 van Sang
Een lusthof, daer in, bloejdt het, al
Wat soetjes door de sinnen leckt,
Wat hartjen lockt wat sieltjen treckt.
Ongetwijfeld ligt de ‘zinnen’-laag meer aan de oppervlakte en zijn we hier weer in de sfeer van het zintuigelijk welbehagen, dat in deze lusthof van Venus duidelijk erotisch gericht is.
164, vs. 29 van Stichtrijmen
Wie met het hooghste goedt sich wil verrijcken,
Moet koelen, en sijn eighen liefdes brandt
Met liefd tot sijnen naesten vergelijcken:
Maer vlamme met sijn siel, sin en verstandt,
Op 't Godlijck schoon, dat niet en kan beswijcken.
| |
| |
Hier lijkt mij ‘sin’ het best weer te geven met gemoed.
172, Sang, vs. 13:
Wanneer sal u, eens lievlust bevangen
En geven aan die zinnen strack een bocht?
Blijkens de voorgaande strofen duiden de ‘stracke sinnen’ toch zeker ook de sexuele koelheid aan, het onbewogen blijven van de ‘zinnen’ in de zin van sensualiteit. En wanneer zal ‘lievlust’ deze eens uit de band doen springen, doen uitspatten, zich doen ontplooien?
176, vs. 38 van Dartelavondt
In Hoofts sublieme erotische gedicht Dartelavondt, wordt in de voorlaatste strofe ‘sinnetjes’ gebruikt. Het hele verband maakt 't ons hier makkelijk de zin van deze ‘sinnetjes’ te onderkennen. Het gedicht nadert zijn climax, de erotiek stijgt ten top, en hij vraagt dan met de groeiende stoutmoedigheid van de minnaar:
Souwje, troosje, wel darren gedooghen
'T weyen van mijn sinnetjes graegh?
Ach sij nóópen! Waer lóópen uw ooghen?
Laet gebreecken geen spreecken mijn vraegh.
De ‘sinnetjes’ betekenen hier de erotische lust, die breed wil gaan weiden. ‘Mijn beluste zinnen’ kan men hier vertalen.
263, vs. 1 van Sonnet.
In dit sonnet zijn we weer bij de tegenstelling uiterlijk schoon-zinnen: innerlijk schoon-geest en de combinatie die de ziel doet gloeien tot smeltens toe in levend vier. Ook hier moet zinnen weer de oppervlakkigste laag van de mens aanduiden, die bekoord wordt, de zinnen die gestreeld worden, de zinnelijkheid die geraakt wordt. Men zie het hele sonnet.
270, vs. 36 van Zang.
Lekkere lipjes, en loddrighe lonkjes,
Baeren bij beurten, en blussen de vonkjes,
Die mijn' adren verquikken van binnen,
En ontsteken, met ziedende zinnen.
De zinnelijkheid, de zinnelijke hartstocht ontgloeit.
| |
Conclusie:
De conclusie uit Gedichten I kan zijn, dat in de rijke betekenisspreiding van ‘zinnen’, waarin vooral verstand, geest, gedachte, hart, gemoed en daarnaast zintuig enz. overheersen, ook reeds aanwezig is - gelijk te verwachten was op grond van het mnl. - de betekenis: zinnelijke natuur van de mens, zijn zintuigelijkheid, i.z.h. zijn erotische sensualiteit.
(De betekenisovergang zintuig-zintuigelijkheid-‘zinnelijkheid’, en dan ook enger, sexueel gericht, in onze moderne zin, is aannemelijk. Aan de andere kant voert de betekenis ‘hart als zetel van het gevoel, van driften enz.’ eveneens makkelijk tot die van zinnelijke drift in het bijzonder.)
In L.-St. II trof ik geen plaatsen aan, waar duidelijk de gezochte betekenis van sensualiteit aanwezig is, wel die van begeerten, neigingen in het algemeen.
| |
| |
(Het behoeft geen betoog dat Gedichten I de rijkste bron moet zijn voor ons doel.)
In de Brieven treedt zover ik kon nagaan de betekenis mening, opinie op de voorgrond, naast plan.
Dat ‘zinnen’ bij Hooft de ‘moderne’ betekenis heeft, is essentiëel voor de interpretatie van de in de aanvang van dit artikel geciteerde strofen uit ‘Sal nemmermeer gebeuren’ en daarmee van het hele gedicht. Nu het vaststaat dat het moderne begrip zinnen door Hooft wordt gehanteerd, is de keuze voor de opvatting van deze passage ook in die ‘zin’ open en zal het verband alleen deze keus moeten bepalen. Ik meen dat ‘sinnen’ hier moet worden opgevat als: gedachten, verstand, geest.
F.L. Zwaan.
|
|