De Nieuwe Taalgids. Jaargang 55
(1962)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Lodewijk van Deyssel en ‘Flanor’Frank van der Goes' allereerste brief aan Lodewijk van Deyssel dateert van 17 oktober 1881, maar het zou nog even duren voordat het sindsdien ontstane epistolaire contact tot een persoonlijke kennismaking leidde. ‘Mijn verlangen om, bij gelegenheid, kennis met U te maken is nog niet verminderd, al ware het alleen om U eens flink den mantel uit te vegen, dien gij soms vrij wild laat zwieren’, aldus Van der Goes op een aan Van Deyssel gerichte briefkaart, de dato 12 aug. 1882. Deze verzuchting was echter aan dovemansoren gericht, want uit een niet door Van Deyssel verzonden brief van 5 januari 1883 wordt duidelijk dat dán nog steeds geen ontmoeting van aangezicht tot aangezicht heeft plaatsgevonden, immers de aanhef van deze brief gewaagt van ‘de schakels onzer korrespondentie’ die ‘reeds over een tijdsverloop van 16 maanden verstrooid liggen’. Het tijdstip waarop Van Deyssel in de foyer van de Stadsschouwburg door J. de Koo, de hoofdredacteur van het weekblad De Amsterdammer, met Van der Goes in kennis werd gebrachtGa naar voetnoot1), zal dan ook gesitueerd moeten worden kort na 5 januari 1883. Al met al werd het 18 januari 1883 eer Van Deyssel de drempel van Van der Goes' woningGa naar voetnoot2), Prinsengracht 293, voor de eerste maal overschreed. Op 17 januari toch had Van der Goes hem schriftelijk uitgenodigd de volgende dag de avond bij hem door te brengen: ‘Mijn vriend F.W. van Eeden Jr., praeses v/h. Studentencorps, zal ons een nieuw blijspelGa naar voetnoot3) voorlezen. Ik heb er nog al eenige gedachten van; kent U zijn in veel opzichten hoogst-verdienstelijke satire Het rijk der wijzen, in het Juli-nummerGa naar voetnoot4) (als ik 't wèl heb) van Nederland opgenomen? Een belangrijk brieffragment omdat het ons nauwkeurig inlicht over de datum van het eerste contact van Van Deyssel met de hier genoemden. Had hij op 14 juni 1881 de eerste vergadering van de letterkundige vereniging Flanor kunnen bijwonen - maar hij had toen nog niet eens gedebuteerd - dan had hij daar zowel Frank van der Goes als Frederik van Eeden, Maurits Mendes da Costa, S.J. Bouberg Wilson, Arnold Ising Jr. en Willem Kloos ontmoetGa naar voetnoot5). Deze wetenschap geeft ons de vrijheid al dan niet aan te nemen dat in het gezelschap, op 18 januari '83 vergaderd ten huize van Van der Goes, Flanor ter sprake zal zijn gekomen. Het staat in elk geval vast dat in een op 30 januari '83 door Van der Goes, Mendes da Costa en Antonie Roodhuyzen samengeroepen buitengewone vergadering van Flanor ook Van Deyssel werd genoemd onder de aan te werven nieuwe ledenGa naar voetnoot6). Of dit besluit met voortvarendheid werd uitgevoerd, valt niet na te gaan. Wel schijnt Van Deyssels animo om een bijeenkomst van Flanor mee te maken, voorlopig niet groot te zijn geweest, al is het natuurlijk ook niet uitgesloten dat hij eenvoudig verhinderd was gevolg te geven aan een in het avonduur van 20 februari '83 bij hem thuis bezorg- | |
[pagina 27]
| |
de, met potlood geschreven en een aanhef missende, invitatie van Van der Goes: ‘Ik zit hier in de vergadering van FlanorGa naar voetnoot1); kunt gij, kom dan, Kalverstraat Karseboom’Ga naar voetnoot2). Raadselachtig blijft dat Van Deyssel geen uitnodiging kreeg om de Flanor-bijeenkomst van 15 mei '83 bij te wonen. Op die datum immers hield Frederik van Eeden een voordracht in de vorm van een Dialoog tusschen L. van Deyssel, A. Roodhuyzen en Een Fatsoenlijk Mensch over Zola en diens richtingGa naar voetnoot3), waarvan het manuscript overigens naderhand door Van Eeden aan Van Deyssel werd geschonkenGa naar voetnoot4). Uit Kloos' eerste, 17 mei 1883 daterende, brief aan Van Deyssel, blijkt dat beiden na hun kennismaking ten huize van Van der Goes al vlug en betrekkelijk vaak vriendschappelijk met elkaar verkeerden. Het was Kloos die, op 5 juni '83, Van Deyssel in de kring van Flanor introduceerde, maar het duurde tot 4 sept. '83 voor Van Deyssel de wens te kennen gaf, dat hij lid wilde worden. Als zodanig werd hij aangenomen op 16 oktober '83Ga naar voetnoot5). De eerste, althans de oudste door hem bewaard geworden, convocatie dateert van 24 nov. '83 en riep hem op tot bijwoning van de vergadering van 26 novemberGa naar voetnoot6). Die avond kwamen Jan Veth en Willem Witsen als gast op Flanor, terwijl Jac. van Looy het sprookje De Albasten Knikker, Het meisje en de inktkoker alsmede Eene opschudding in de Kunstbroeierij voorlasGa naar voetnoot7). Op 15 december '83 werden twee briefkaarten aan Van Deyssels toenmalig adres Plantage Badlaan 16Ga naar voetnoot8) verzonden. De eerste was afkomstig van Van der Goes, doch mede ondertekend door twee andere Flanor-leden, t.w. de toneelspeler A. Sinclair de Rochemont en de student in de letteren A. RoodhuyzenGa naar voetnoot9), voorts door de toneelspeler Arnold Ising Jr.Ga naar voetnoot10), die Flanor in het tweede ver- | |
[pagina 28]
| |
enigingsjaar verlaten had, en tenslotte door de reiziger in wijnen P.P.J. CzerwinskiGa naar voetnoot1) en diens vriend de Multatuliaan J.G. ten Bokkel, die in 1889 nogal stof zou doen opwaaien als auteur van de Dageraadsbrochure Dominé, Pastoor of Rabbi, door Van der Goes besproken in De Nieuwe Gids, jrg. V, deel II, 408-431. De bewuste briefkaart luidde: | |
[15 December 1883]WelEdele Heer, Bij dezen hebben de ondergeteekenden de eer, U beleefdelijk uit te noodigen hun zoo spoedig mogelijk te willen toezenden de verbeterde uitgave van het in November 1883 verschenen werk: ‘L. van Deyssel of de bekeerde losbol’; blij-eindigend treurspel in vijf misdrijven. Als auteur wordt genoemd de Heer Prof. Alb. Th.; als medewerkers verscheidene bekende letterkundigen.
Is deze briefkaart tekenend voor de ongedwongen, ietwat kwajongensachtig losse toon die de gesprekken van de vrienden en dus ook die der Flanor-leden moet hebben doorklonken, de tweede, op 15 dec. '83 afgestempelde, briefkaart is in al haar nuchterheid een belangwekkend document omdat zij ons inlicht over de punten, die op de Flanor-bijeenkomst van 18 dec. '83 aan de orde kwamen. Deze bijeenkomst werd wel door Mendes gememoreerdGa naar voetnoot2), maar bij ontstentenis van de notulen kon hij er niets naders over meedelen. Achtereenvolgens vermeldt deze convocatie de volgende werkzaamheden: 1e Verkiezing van een 1sten Secretaris, 2e Verkiezing van een 2den Secretaris, 3e Ballotage van het candidaatlid: W.A. Witsen, kunstschilder, 4e Lezing van den Hr. Rochemont, 5e Lezing van den Hr.G.G. Muller. Een volgende, niet door Mendes gereleveerde, vergadering heeft, blijkens de 7 januari '84 afgestempelde, convocatie plaats gevonden op dinsdag 8 jan. '84Ga naar voetnoot3). Helaas bevat deze convocatie geen agenda. ‘Tusschen de 43e vergadering (19 Febr. '84) en de 44e (30 Oct. '84) zou’, aldus Mendes, ‘volgens de notulen een stagnatie zijn geweest van ruim 8 maanden. Ik kan mij daarvan absoluut niets te binnen brengen, en het dunkt mij ook niet mogelijk’.Ga naar voetnoot4) Dat de stagnatie inderdaad niet zo groot was getuigen de door Van Deyssel bewaarde convocaties voor de bijeenkomsten van 13 mei en 28 okt. '84. De eerste, afgestempeld 12 mei '84 en geschreven door de tweede secretaris Gerard Muller, vermeldt als lezer M.G.L. van Loghem, en wel over Alfred de Musset; de tweede, afgestempeld 25 okt. '84, ontbeert wederom een agenda - dit in tegenstelling tot de, 17 nov. '84 afgestempelde, convocatie van de vergadering van 18 nov., die Van der Goes noemt als spreker over Tooneelspeler en Drama. Dat op 9 dec. '84 een bijeenkomst plaatsvond, waarop Frans Erens werd geïntroduceerd, weten wij sinds kortGa naar voetnoot5). Ook hiervan bleef de, 8 dec. '84 afgestempelde, verder geen gegevens behelzende, convocatie bewaard. Niet teruggevonden werd die van de, op 16 dec. '84 bijeengeroepen, buitengewone vergadering, die slechts door 12 leden werd bijgewoondGa naar voetnoot6). Misschien was toen de opkomst zo gering omdat diverse Flanor-leden al op 13 dec. '84 waren samengekomen | |
[pagina 29]
| |
in het restaurant D'Geelvink, Singel bij Koningsplein, om er de promotie van Charles M. van Deventer met een souper te vieren. Bij deze gelegenheid werd Van Deyssel aan Martha van Vloten voorgesteld, terwijl hij tevens kennismaakte met het gewezen Flanor-lid H.G. SamsonGa naar voetnoot1), toen student in de medicijnen en woonachtig Hemonystraat 34. Ook moet bedacht worden dat verschillende Flanor-leden in het avonduur van 17 dec. '84 verwacht werden ten huize van Van der Goes, waar het allicht gezelliger beloofde toe te gaan dan op een buitengewone vergadering van Flanor. ‘Eenige lettervrienden’, zo berichtte Arnold Ising Jr. op 15 dec. '84 aan Van Deyssel, ‘zullen zich Woensdagavond 17 dezer bevinden in de gastvrije woning des Heeren Van der Goes. Natuurlijk mogen uw gulle lach, uwe dartele invalletjes daarbij niet ontbreken - (gala)’. En Van der Goes voegde hieraan toe: ‘Je zoudt de Heeren veel genoegen doen met het voorlezen van je stuk over BeetsGa naar voetnoot2), te meer, daar er niet veel kans schijnt dat het anders gauw onder hun oogen komt. - v. Eeden, Mendes, v. Looy en enkele anderen zijn van de partij. Waarde Alleberding, stuur me eenig antwoord en spreek er niet van morgen op Flanor’ - een uitnodiging die Van der Goes op de ochtend van 17 dec. nog eens preciseerde als volgt: | |
[17 December 1884]‘Lieve Karel, [...]. Wij zullen zijn met 7 à 8 gasten: Willem [Kloos], Arnold [Ising], Frederik [van Eeden], Cobus [van Looy], Albert [Verwey], misschien Maurits [Mendes da Costa], Samuel. Ik dacht niet aan het plan om je stukGa naar voetnoot3) afzonderlijk uit te geven. Daarom had ik graag de vrienden in de gelegenheid gesteld het bij mij te hooren. Als je iets anders hebt, dicht of ondicht, dat ons een half uurtje vermaken kan, wees dan zoo beleefd en breng het meê. Pons in den vooravond en een aangekleede boterham na! Misschien kom je wel een hoofdstuk uit je romanGa naar voetnoot4) voorlezen: we zijn heelemaal onder ons hoor! Zeg het niet aan Erens of aan andere heeren; het is puur “ter eere” van Kloos. Eenigszins vreemde of mindere sympathieke gezichten voor hem kon ik dus niet aan den disch rijen. Dag Karel, t.t.F.v.d. Goes’. Op de Flanor-bijeenkomst van 16 dec. '84 was besloten het aantal vergaderingen te beperken tot één in de maandGa naar voetnoot5). Nog tweemaal nadien ontving Van Deyssel een convocatie van de nieuwe tweede secretaris M.G.L. van Loghem: voor de vergadering van 13 jan. '85 (afgestempeld 11 jan.) en voor die van 10 febr. (afgestempeld 7 febr.). Op deze laatste bijeenkomst sprak Verwey over de vraag Wat is litteraire kritiek? en Van Loghem Over Angelica van CataïGa naar voetnoot6). Van Loghems' brief aan Van Deyssel, de dato 17 febr. '85, licht ons in dat Van Deyssel beide vergaderingen, in '85, niet bezocht had en zich blijkbaar in lang niet op Flanor had laten zien: | |
[17 Februari 1885]Amice! Dinsdag 3 of 10 Maart (de datum is nog niet definitief bepaald)Ga naar voetnoot7) is het, volgens Flanor's rooster, Uwe beurt om eene bijdrage te leveren. Of ge iets in voorraad hebt, | |
[pagina 30]
| |
behoef ik niet te vragen, ge schudt het interessante maar zoo uit de mouw. Zoudt ge nu bijtijds uw onderwerp willen opgeven; ik kan dit dan op de convocatiebiljetten plaatsen. De laatste vergaderingen zijn, tot vermeerdering der gezelligheid met een hoogst eenvoudig soupertje besloten geworden; ik geloof dat, als ge er toe kondt besluiten weer eens te verschijnen, men er u wel weer meermalen zou zien. Na groeten, t.à.v.M.G.L. van Loghem. Per kerende post werd hierop door Van Deyssel gerepliceerdGa naar voetnoot1): | |
Amsterdam, 18 febr. '85 N.Z. Voorbw. 161. -Amice, Ongelukkiger en voor mij harder koïncidentie dan het samenvallen van de ontvangst van uw briefjen met het aan U gerichte, dat ik juist en portefeuille had, is wel niet denkbaar. Vooreerst uw groote vriendelijkheid verdien ik niet, hoe zeer ik haar ook op prijs stel. In de tweede plaats echter, - en deze stap valt mij nu des te zwaarder - had ik u juist, als sekretaris, het bericht van mijn ontslag als lid van Flanor willen zenden. Vóór ik vast dit voor mij zelf meest verdrietelijke besluit nam, heb ik alles rijp overwogen. En het behoeft niet gezegd te worden, dat, na de veranderingen, die het gezelschap Flanor onlangs onderging, na dat nu zoo duidelijk het vooruitzicht eener bloeiperiode in te gaan voor dat gezelschap geopend is, - de uitvoering van mijn besluit mij dubbel kost. Er bestonden echter verschillende redenen voor, wier onbelangrijkheid voor u en de overige leden hun zwaar gewicht in mijn oog evenaart. Zoo zie ik mij b.v. door partikuliere omstandigheden gedwongen door veel te werken mijn tijd zooveel mogelijk in geld om te zetten. Ik neem er alleen de avonden af, die mij professioneel in den schouwburg voeren. Ik schrijf nogal, maar vóóral wordt mijn tijd door den ouden BoekhandelGa naar voetnoot2) in beslag genomen. Ik ben bezig te beproeven die eenigszins kwijnende zaak een beetje te pousseerenGa naar voetnoot3). Ook moet ik mij nu en dan in het Rijks-Museum bevinden, waar de bibliotheek mijns vaders gerangschikt wordt. Het is min of meer pretentieus zoo over zijn gebrek aan tijd te spreken, maar, zoo als 'k zeg: het geld, en dan zijn er behalve deze nog verschillende andere redenen. Gij zult mij intusschen vergeven, dat ik mij laat gaan met u al dat onbelangrijke nieuws te melden, maar, op uw vriendschappelijk schrijven, wilde ik trachten mij eenigszins in uw oog te rechtvaardigen. De korte officiëele zin van deze lange officiëuze reden, is dus, dat ik u verzoek in de eerstvolgende vergadering den leden van mijn ontslag kennis te geven. De kontributie, die ik nog schuldig ben, zend ik eerstdaags aan den penningmeester. Ik verblijf intusschen geheel de uwe K.J.L. Alberdingk Thijm. Zal er eerlang van Pyttersens pers niet een kavalier voor uw eenzame SultaneGa naar voetnoot4) opdagen? Hiermee zijn de documenten betreffende Van Deyssel en Flanor uitgeput. Het mag wel opmerkelijk heten dat in geen van de, na Van Deyssels uittreding door hem ontvangen brieven ook maar met een enkel woord ooit over Flanor werd gerept, zelfs niet door enig voormalig lid van die vereniging. Ook Van Deyssels' Gedenkschriften legden niets over de Flanor-bijeenkomsten vast. Het lijkt intussen niet uitgesloten dat hij ten tijde van Flanor reeds dacht, wat hij, te Bergen op Zoom, op 4 oktober 1889 voor de eerste maal, en nadien in allerlei variaties, noteerde: | |
[pagina 31]
| |
‘Tijdens mijn laatste verblijf te Amsterdam, heb ik de “vrienden” elkaâr nog als kostbare spijs de schelpen zien aanbieden, waarin ik jaren geleden (zes jaar) de oesters van mijn geestigheden ronddeelde (Denk om: Boeken tot v.d. Horst in het Franciscanerbierhuis, toen wij daar 's avonds waren: “jij bent een zeer ontwikkeld mensch wel zeker”, enz. - derde-handsche kopie van een stukje van mijn oorspronkelijke karakteristiek van Biederlack. Ik walg au fond van al die hollandsche jongelui als ze bij mekaâr in gezelschap zijn, ik walg niet: van Verwey, Kloos, Israëls, Erens en Ising als zij met mij alleen zijn een van allen’. Heerlen, febr. 1961 Harry G.M. Prick. |
|