Wie is Syban?
Toen ik trachtte aan te tonen, dat met Anam uit Everaerts Esbatement van de Zeuen Bloetsturtynghen, 132 Amnon uit het verhaal van 2 Samuël 13 bedoeld werd (N.Tg. 54 [1961], 163-165), was het eerstgenoemde voorbeeld van onkuisheid (Syban, Rubem ende Anam) mij even onbekend als de uitgevers Muller en Scharpé. Ik meen thans, dat ook hier wel begrepen kan worden wie Everaert op het oog heeft gehad.
Syban is eveneens afkomstig uit het Oude Testament en wel uit de geschiedenis van Dina en Sichem (Genesis 34): ‘Dina, uitgegaan om de dochteren des lands te zien, wordt door Sichem, den zoon van den landheer Hemor, geschaakt en geschonden, vs. 1; die haar bemint en ten huwelijk begeert; waarover zijn vader, met Jakob en zijne zonen sprekende, van Jakobs zonen eene bedriegelijke belofte erlangt, onder beding van alles, wat onder de Sichemieten mannelijk was, te besnijden, 6. Zulks van Hemor, Sichem en de onderdanen ingewilligd en gedaan zijnde, worden zij, liggende in de smart der besnijding, door Simeon en Levi overvallen en vermoord’, zoals de beknopte samenvatting van de geschiedenis luidt, in vele uitgaven van de Statenvertaling geplaatst aan het begin van het hoofdstuk.
De parallel met de ongelukkige afloop in de geschiedenis van Amnon is een overeenkomst náást de gepleegde hoofdzonde zelf. Dat Dina en Sichem typen waren, blijkt o.a. uit Tspel van de Cristenkercke (ed. G.A. Brands, Utrecht [1921]). In regel 828 vlgg. zegt Tminnend hert (ghecleet als die soene goeds), sprekende over zijn liefde voor Vprecht simpel gheloven (een ionghe, scone maecht):
Onthout dees mijn lesse, // mijn princesse // en bruijt,
v kamerken vast sluijt, // laet dyna lopen ruijt,
achter haghen en hegghen van sychem den guijt
Dyna wordt in hetzelfde spel nog tweemaal vermeld als voorbeeld van lichtzinnigheid (1459 en 2195). Het is begrijpelijk, dat Sychem in Tspel van de Cristenkercke (waar de ionghe, scone maecht de hoofdpersoon is), verder niet dan terloops wordt genoemd.
Sychem komt verder voor bij Jan van Styevoort, in een referein dat ook weer over onkuise liefde gaat. Dyna en Cychem openen zelfs de rij: Dyna/Cychem; Thamar/Amon; Raab; Putifer/Joseph; Barsabee/David; Magdaleene en Thaijs komen achtereenvolgens ter sprake (Jan van Styevoorts Refereinenbundel, uitgegeven door Lyna en Van Eeghem, Antwerpen, deel 2, no. 190). In een ander gedicht (o.c. no. 193) komt Dyna nogmaals voor, weer samen met Thamar en Aman (= Amnon). Sichem wordt in dit gedicht aangeduid als Amors (d.i. Hemors) sone, een variatie op de naam Sichem, in een vorige regel gebruikt als naam van de stad.
O als Dijna in mesopotanien tooch
ende goets moets ghinc in Sichem net ende reijne
Amors sone haer mit ghewelt toe vlooch
sy wert ontstelt mitten seluen cappiteijne.
De vraag of Everaert Syban of iets anders heeft geschreven, is hiermede nog niet opgelost. Hoe het handschrift ook luidt, dat met Syban van de gedrukte tekst de Sichem van Genesis 34 wordt bedoeld, acht ik wel zeker. Ik laat, als hier niet ter zake doende, de problematiek over de gehele Sichem-passage (Is er wel sprake van een man Sichem, de zoon van Hemor, naast de stad Sichem? Sommige oud-testamentici betwijfelen dit namelijk) buiten bespreking.
J.B. Drewes