Een naklank van Sophocles in Revius' Haman.
Naklanken uit Sophocles hoort men bij Revius niet enkel in de laatste klacht van Simson Speel-man (zie Neoph. 1960, p. 76-7). Ook in Haman heeft Revius aan Sophocles ontleend. Enige verzen uit de woordenstrijd tussen Haman en Mardochai zijn een getrouwe vertaling van enige verzen uit de woordenstrijd tussen Menelaus en Teucer in Aiax. Ik geef hier de vertaling van Revius naast die van Bertus van Lier (Amsterdam 1932). Het woord χειμών ka zowel met ‘winter’ als met ‘storm’ vertaald worden. Kenmerkend voor Revius is de strakke antithese in het wederwoord.
REVIUS, Haman, 253 vv. (ed. Smit I p. 161-2)
Ick sach te winter een die door de woeste baren
Met woorden onversaecht den bootsman dwong te varen,
Maer als het ongeweer quam dapperlijck aenboort
Doen lach hy inde ly en kickte niet een woort
Ja liet hem op het lijf vande matrosen treden:
Soo wilt'u, Mardochai noch gaen den dach van heden.
Ick sach dees somer een die met een stille locht
Het seyl steld' inden top, of hem niets deren mocht;
Maer een geringe buy benam hem schip en leven:
Dit hoop ick is voor u, hoe seer ghy sijt verheven.
SOPHOCLES, Aiax 1142 vv. (vert. van Lier, p. 39)
Weleer eens zag een man ik, met de tong wel boud,
schippers aanmoedigend tot varen in den storm,
aan wien geen stem te vinden viel, toen hij in 't booze
van den storm was, maar, gedoken onder mantel,
liet, door wie 't der zeelui wilde, trappen zich.
Zoo ook zou èn U, èn uw overijlden mond,
wel dra een groote storm, waaiend uit kleine wolk,
uit kunnen komen blusschen dit vele geschreeuw.
En ik, ik heb een man gezien van dwaasheid vol.
die in rampspoed kwetste hen, wien hij de naaste was.
Een echo uit een ander Grieks tragicus zijn in Haman de slotverzen, die een verkristelijking zijn van slotverzen van Euripides (zie NTg 1961, p. 192). Uitbuiting van bestaande wereldlijke poëzie ten bate van een kristelijk-nationale dichtkunst is kenmerkend voor de Calvinist Revius, die door zijn belezenheid uit een opmerkelijk wijd areaal kon kiezen. De naklanken uit de Griekse tragici in Haman zijn, geloof ik, incidentele benuttingen, waaruit men nog niet mag besluiten, dat Revius bewust streefde naar het scheppen van een tragedie, die meer op Griekse dan op Senecaanse leest was geschoeid. Intussen heeft het zijn nut om de incidentele ontleningen en bewerkingen in Haman te overzien (Horatius is benut in twee van de reien, zie NTg 1960, p. 255-7; een naklank van Dido's woorden bij Vergilius, Aeneis IV 314 vv., hoort men in Esthers woorden, Haman vs 617 vv.). Tezamen vormen zij een sterke aanwijzing voor de onafhankelijkheid van Revius' Haman (waarvan de strekking misschien het kortst kan worden samengevat met de titel van een geschrift, dat J. de Swaef, onder de sprekende bijbels-klassieke schuilnaam Nehemius Publicola, in 1630 te Middelburg uitgaf: Mardachai, ofte Christelijcken patriot). Aan de geschiedenis van Esther en Haman is in de zestiende en zeventiende eeuw menig drama gewijd. Heeft Revius misschien het werk van enig voorganger nagevolgd? De vraag klemt te meer, omdat Haman, het enige treurspel dat Revius geschreven (althans uitgegeven) heeft, tevens zijn enig dichtwerk is van langere adem, als men afziet van zijn vertalingen van het Hooglied en van de Klaagliederen van Jeremia. Bij monstering van de inhoud der in aanmerking komende Franse tragedies is aan Smit geen direkte navolging gebleken (De dichter Revius, Amst. 1928, p. 146-7). Tot een zelfde negatieve bevinding komt men voor de in aanmerking komende
duitse en neolatijnse drama's, als men de inhoudsopgaven nagaat, die Rud. Schwartz ervan geeft in zijn studie over Esther im deutschen und neulateinischen Drama des Reformationsalter, 1899. (Overigens kan Revius ook nog aan de Italiaanse letteren ontleend hebben.) Een argument nu voor Revius' zelfstandige werkzaamheid kan men misschien ontlenen aan de boven vermelde naklanken in Haman, als men let op hun verspreiding, herkomst en aard. Niet beperkt tot een enkele rei of een enkel bedrijf, getuigend van Revius' niet alledaagse belezenheid, en voor een deel even nadrukkelijk verkristelijkingen als ontleningen, geven deze naklanken aan Haman een Reviaanse signatuur.
J.C. Arens.