bouwd, maar onder invloed van kopiist en/of zetter in onoorspronkelijke rubrieken uiteengevallen; b. de eigenlijke 7 getijden; c. het slotgebed.
Een bijdrage van J. Deschamps handelt over Middelnederlandse vertalingen van Super modo vivendi (7de hoofdstuk) en De libris teutonicalibus van Gerard Zerbolt van Zutphen (blz. 67-108). Na een algemene inleiding bespreekt hij van Super modo vivendi, 7de hoofdstuk, achtereenvolgens de vertaling in het weense handschrift (in 1907 door De Vooys uitgegeven), de vertaling in een nijmeegs handschrift en de gedeeltelijke vertaling in een utrechts handschrift; die twee laatste drukt hij diplomatisch af.
M. Dierickx S.J. deelt Enige wetenschappelijke ervaringen mede, opgedaan bij het schrijven van een dorpsgeschiedenis, nl. de geschiedenis van Zingem (blz. 119-130); daarbij wijdt hij ook een paragraaf aan Taalwisselingen op Zingem (blz. 121-123).
M. Hoebeke geeft onder de bescheiden titel Iets over middeleeuwse scribenten inzonderheid te Oudenaarde de resultaten van een nauwgezet onderzoek naar personalia en realia over klerken die in de middeleeuwen te Oudenaarde hebben gewerkt (blz. 161-205). Het belangrijke artikel is ingedeeld als volgt: I. De Oudenaardse schrijfcentra en de klerken; II. De identificering van de handen; III. Stand en scholing van de klerken.
Robrecht Lievens, van wie een boek te wachten is over middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, is zeer getroffen door Bespiegelend proza uit handschrift Leningrad, Akademie van Wetenschappen XX I LXIII (blz. 207-233); hij meent namelijk dat in dit handschrift - dat ook om zijn taal en ouderdom interessant is: een voorzichtige datering plaatst het ongeveer 1360 - de bespiegelend georiënteerde vroomheid van vóor Ruusbroec tot uiting komt. Vijf korte specimina ervan drukt hij af, waarvan het laatste, het allerkortste, ‘een zegenrijke raad’ is voor lezers van de Heilige Schrift in de volkstaal: ‘Elc die leist lere verstaen, of hi mach; ende die niet en mach becomere hem niet’.
Ten slotte vermelden we een artikel van F. Van Coetsem Over Analogie in het Germaans (blz. 235-246), waarin de nadruk valt op een tendentie in de oudere fasen van het Germaans naar systematiek en eenvoud.
C.B.v.H.