Een tak aan de kroon zijn
Deze uitdrukking heb ik aangetroffen in Antoni van Leeuwenhoeks 90ste Missive (10 juli 1695) aan Frederik Adriaan Baron van Rhede (Vijfde vervolg der Brieven, blz. 76. Delft 1696.). De passage waarin zij voorkomt, gaat over de vermenigvuldiging van bladluizen, waarvan L. ondanks alle moeite geen eitjes kan vinden; zijn onderzoek leidt tot de ontdekking van de parthenogenese van de bladluizen. (Zie hiervoor Dr. A. Schierbeek, Antoni van Leeuwenhoek I, blz. 275. Lochem 1950.). Aanvankelijk echter verbaast en verontrust hem de afwezigheid van eitjes. ‘Maar het was alles te vergeefs,’ schrijft hij, ‘hier stond ik verstelt, want zoo kleyne Dierkens ziende loopen, en geen Eyeren te vinden, dit scheen my toe een tak aan de kroon te zyn, voor die geene die hardnekkig willen dryven, dat Dieren van zig zelfs voortkomen . . .’ Deze opvatting immers bestrijdt L. fel en vasthoudend.
Ik heb de uitdrukking in het WNT, noch in de gebruikelijke spreekwoordenboeken (Tuinman, Harrebomée, Zeeman, Stoett, Cauberghe, Ter Laan) kunnen vinden. De betekenis ervan is wel duidelijk: ‘het was koren op de molen’, ‘het kwam in de kraam te pas’, ‘het was precies in het straatje’.
Wanneer we een gissing willen wagen naar de oorsprong van het beeld, staan ons enkele betekenissen van kroon ten dienste: eerkrans, doornenkroon, boomkruin, hertegewei. Hiervan komt de laatste, naar ik meen, het meest in aanmerking. Zij komt reeds bij Kiliaen voor: ‘Kroone. Cornua bovis, cervi etc.’ De ‘enden’ van het gewei heten van oudsher (bijv. MNW VIII) takken. Kiliaen kent ‘Getackte hornen. Cornua ramosa’; het WNT geeft een citaat van Merula (1605): ‘Dese Punt . . . sijnde rondsomme beset met Tacken, werdt eyghentlick gheheeten . . . de Kroone van een Hert.’ De verbinding van tak en kroon ligt in deze betekenis dus onmiddellijk voor de hand.
Op deze wijze verklaard heeft de uitdrukking een vrij neutrale gevoelswaarde, wat niet het geval zou zijn, wanneer we uitgingen van eerkrans of doornenkroon. Leeuwenhoek althans zou voor de voorstanders van de generatio spontanea - het ‘walgt (ons) als wy hare grollen lezen’ - geen van beide hebben over gehad!
Maart 1961.
B.C. Damsteegt.