Een der andere door Drs. H. Prick in De Nieuwe Taalgids van Mei 1961, blz. 166-171 behandelde sonnetten van Van Deyssel is dat met de aanvang:
‘Ik denk altoos aan u als aan die luchten . . .:’
Ook deze versregel doet denken aan die van een ander dichter dan de auteur zelf, met name van Willem Kloos:
‘Ik denk altoos aan u, als aan die droomen’ . . . .
en het gehele sonnet van Van Deyssel is een tegenhanger van dat van Kloos. Kloos' sonnet drukt een terugverlangen uit naar de nachtelijke zalige droom, die door de nuchtere morgen en wereld weggevaagd wordt; Thijm roept de morgen en de zon aan, om zijn ziel ‘uit haren doodsdroom’ wakker te roepen, en te verwarmen.
Dit is geheel de houding, die alle goede vrienden van Kloos tegenover hem aannamen. Er kan hierbij, dunkt mij, geen sprake zijn van toeval, en wanneer Thijms vers op eind October '84 te dateren blijkt te zijn, en Kloos het ± 19 Jan. '85 in handen heeft gekregen, moet het sonnet van Kloos van voor 26 Oct. '84 zijn, of van kort nà ± 19 Jan. '85. In het eerste geval heeft Thijm het horen voorlezen of in afschrift gehad; in het tweede zou Kloos Thijms beginregel hebben opgevat en er met ander rijm een eigen sonnet op laten volgen.
Gezien het voorafgaande en volgende lijkt mij de eerste onderstelling de waarschijnlijkste:
Volgens Uyldert (N.Tg. LI., Maart 1958, blz. 116) heeft mijn vader dit sonnet op '85 gesteld. De enige brief, waarin het met zijn aanhef genoemd wordt, is ongedateerd. Ik heb de zinnen al geciteerd in N.Tg. LI., 1 en 2, blz. 70, maar herhaal ze nog even:
‘Ik heb vandaag veel verzen (70) gemaakt: eén sonnet (op hèm) dat geloof ik beter is dan: “Ik denk altoos aan u” en een vers op de moderne Hollandsche dichters . . .’
Zeventig versregels (min de 28 van de 2 sonnetten) kan Kloos op eén dag alleen schrijven, wanneer er van rijmloze verzen sprake is, en dat klopt, want reeds 8 Jan. '84 stuurde hij een kort fragment van ‘Okeanos’ aan Vosmaer (Briefw. Vosmaer-Kloos, blz. 200 en 204/206) en het in het Maartnummer van De Nieuwe Gids van 1886 opgenomen fragment ‘Ganymedes op Aarde’ is ondertekend ‘Januari 1885.’ ‘Ik denk altoos aan u . . .’ is dus van eerder, maar met de stukken te bewijzen is inderdaad (nog) niet, dat het voorafging aan Thijms sonnet met dezelfde beginwoorden. Ik ben geneigd dit toch aan te nemen, mede, omdat in de laatste jaren steeds meer sonnetten van Kloos gebleken zijn lang voor de publicatie in de N.G. tot stand te zijn gekomen. Hij kon ze immers nergens kwijt, maar de vrienden kenden ze.
Drs. H. Prick vraagt zich ook af, van wie sommige verbeteringen in Thijms sonnet afkomstig zijn, die niet door Kloos in Thijms handschrift zijn aangebracht, maar niettemin in de eindredactie in de N.G. voorkomen. Wel, er is maar eén dichter, aan wie deze nieuwe versregels doen denken, en dat is Albert Verwey. Vooral dit: ‘Uw adem vaart mij aan! Gij zijt verschenen.’ herken ik onmiddellijk. Hij was bovendien de man, die samen met Kloos in 1884 de Julia samenstelde, en van Juli 1885 tot Oct. '88 de afleveringen van De Nieuwe Gids.