De Nieuwe Taalgids. Jaargang 54
(1961)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdNaar aanleiding van ‘een Hispanisme in het Nederlands’Met grote belangstelling heb ik in de Nieuwe Taalgids (LIV, 171-172) de bijdrage onder de bovenaangehaalde titel gelezen, waartoe prof. dr. C.F.A. van Dam geïnspireerd werd door een onlangs verschenen studie van mijn handover de afloop van het Twaalfjarig BestandGa naar voetnoot1), waarin ik maar liefst elf maal de pluralis - of, zo men wil, dualis - de Aartshertogen blijk te hebben gebruikt ter aanduiding van het in die dagen te Brussel regerende vorstenpaar Albertus en Isabel. Als neven-ingredient heeft mijn belangstelling, naar ik gaarne wil erkennen, een zekere dosis welbehagen, want van niemand minder dan prof. van Dam een pluimpje te krijgen voor mijn kennis van juist die taal, die ook mij aanzienlijk dierbaarder is dan enige andere beoosten, -westen, -noorden of -zuiden de lijn Duinkerken-Groningen, is mij waarlijk niet onverschillig en zelfs zou ik het al moet men dan dergelijke ismen in beginsel verwerpen, eerlijk gezegd wel een distinctie vinden in de Nederlandse taal een hispanisme te hebben ingevoerd! Doch niet aldus! En, trouwens, prof. van Dam beweert of suggereert ook allerminst dat deze al-dan-niet-distinctie mij zou toekomen. Het is hem namelijk niet onbekend dat de gewraakte dualis van Spaansen bloede eveneens te vinden is bij andere Nederlandse historici en ten bewijze hiervan citeert hij een passage uit het standaardwerk van Blok, waarop hij attent is gemaakt door zijn collega, de Neerlandicus prof. dr. W.A.P. Smit. Deze keuze van juist Blok nu, van een zo recente meester in het vak komt mij niet zeer gelukkig voor. Immers, ook al staat het er dan niet in even zo veel woorden, de argeloze lezer loopt gevaar de indruk op te doen als zou het hispanisme in kwestie min of meer opzettelijk ten behoeve van een verondersteld historisch jargon in onze moedertaal zijn ingevoerd door - of althans ten tijde van - Blok en sedertdien klakkeloos overgenomen door latere geslachten van historici. In feite ligt de zaak heel anders, wel te weten zó anders, dat het gebruik van de term ‘de Aartshertogen’ nooit door enige historicus is ingevoerd, maar dat hij doodgewoon is overgenomen uit het levende spraakgebruik; voor rekening van onze geschiedschrijvers komt beslist niet meer dan het in leven houden. In stede van Blok had dan ook prof. van Dam door prof. Smit precies even goed kunnen worden gewezen op een ‘plaats’ bij Fruin, Arend, Wagenaar, Aitzema of welke vaderlandse geschiedschrijver dan ook, tot en met Van | |
[pagina 264]
| |
Meteren, van wiens grote werk de eerste uitgave verscheen terwijl het aartshertogelijk paar te Brussel nog in volle fleur aan het regeren was. Onderweg van Blok terug naar Van Meteren komen wij bijvoorbeeld ook nog Bilderdijk tegen; de enige van de groten die, zo op het oog bezien, verstek laat gaan, is P.C. Hooft die immers zijn Historien niet ver genoeg heeft doorgetrokken; ook bij hem echter kan men de uitdrukking vinden, al is het dan slechts in zijn brievenGa naar voetnoot1). Kortom, in Nederlands historisch proza is de Aartshertogen een even gebruikelijke term als, zeg bijvoorbeeld, de Muiderkring in een litteratuurgeschiedenis en het verbaast mij dan ook hoegenaamd niet in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (Dl. I, versch. in 1882) te lezen: ‘Hier te lande werden de Aartshertog Albertus van Oostenrijk, Landvoogd der Spaansche Nederlanden, en zijne echtgenoote Isabella Clara Eugenia van Spanje, gewoonlijk te zamen de Aartshertogen genoemd’. Iets bondiger geformuleerd kan men hetzelfde vinden bij Van Dale, al staat er daar zorgvuldig tussen haakjes bij (gesch.), hetgeen men desgewenst kan opvatten als een aanwijzing dat anderen dan vak-historici het ‘niet hoeven te kennen’, zoals wij het op school wel plachten uit te drukken. Ongetwijfeld heeft prof. van Dam gelijk met zijn bewering dat de geïncrimineerde term van huis uit een hispanisme is en verder zou ik er een lief ding onder durven verwedden dat hij inderdaad in onze woordenschat is terechtgekomen via het Frans. Ten tijde der Aartshertogen was dit namelijk de officiële bestu urstaal in de Zuidelijke Nederlanden en boven alle regeringsdecreten en wat er verder van dien aard werd uitgevaardigd, prijkte dan ook kort en bondig ‘Les Archiducqz’Ga naar voetnoot2). Of er ooit een officieel besluit is genomen, strekkende tot uitvaardiging van de staatsstukken in juist deze vorm, is mij helaas niet bekend en ben ik ook niet bij machte zo op stel en sprong te achterhalen. Iets anders is dat het gebruik mij in de gegeven omstandigheden volkomen begrijpelijk voorkomt, zo zeer zelfs dat ik niet goed inzie wat het illustere echtpaar er anders op had moeten bedenken. In zijn boeiende uiteenzetting over het gebruik van los duques, marqueses, condes enz. om een echtpaar aan te duiden verzuimt prof. van Dam erbij te vermelden dat dit volgens Iberische zeden ook een echtpaar kan zijn, waarvan niet de man, maar de vrouw de eigenlijke draagster van de titel is; hetzelfde geldt evenwel niet voor infanta dat immers geen territoriale titel tot uitdrukking brengt, maar eenvoudig ‘prinses van den bloede’ betekent. Door het huwelijk van Albertus en Isabel werd dan ook hij geen infante, zij wel aartshertogin. Verder werd zij door de beroemde acta van afstand van 1598 wel hertogin van Brabant, gravin van Vlaanderen enz. (in theorie natuurlijk ook bijv. gravin van Holland), maar zonder dat zij enige samenvattende titel verkreeg die haar status van souvereine over de Nederlanden tot uitdrukking bracht. Hierbij komt dan nog dat, al hing dan ook haar heerschappij ten allernauwste samen met haar huwelijk, de diverse hertogelijkheden, grafelijkheden enz., zuiver theoretisch genomen, slechts aan haar, Doña Isabel, toekwamen, terwijl niettemin zijzelf als eerste het nieuwe bewind wel degelijk opgevat wenste te zien als mede geïnvesteerd in haar echtgenoot, aan wiens goede zorgen zij zelfs in de praktijk de regering overliet. Dit alles overwegende en erbij bedenkende dat het per slot van rekening | |
[pagina 265]
| |
een Spaans echtpaar betreftGa naar voetnoot1), kan men waarlijk niet goed inzien wat er voor andere oplossing mogelijk zou zijn geweest, dan gezamenlijk optreden als ‘les Archiducs’. Een feit is het in ieder geval dat reeds Bentivoglio in de eerste jaren van de eeuw het heeft over ‘gli Archiduchi, sotto il qual nome (usato per ordinario in queste Provincie) s'intende egualmente marito e moglie’Ga naar voetnoot2). De eerste maal dat ik de term in het Nederlands tegenkom, is in een brief van de Noordelijke Staten-Generaal aan de Zuidelijke, gedateerd 17 juni 1600, waar sprake is van ‘die naemen ende autoriteyt van de Eertzhertogen’Ga naar voetnoot3). In het zoëven verschenen werk van dr. J. Heringa De eer en hoogheid van de Staat vind ik toevallig een citaat uit het jaar 1609, waar de term voorkomt in het EngelsGa naar voetnoot4) en ik maak mij sterk dat er ongetwijfeld ook wel gelijktijdige voorbeelden in het Duits te vinden zouden zijn. Bij niemand minder dan Hugo de Groot ten slotte komen wij hem tegen in het latijnGa naar voetnoot5). De enige taal waarin ik mij merkwaardigerwijze niet herinner deze ‘dualistische’ aanduiding van het echtpaar ooit in enig document te zijn tegengekomen, is het Spaans; dit echter niet dan zeer terloops opgemerkt, want ik durf niet al te zeer staat te maken op mijn geheugen. Ik moet trouwens terstond een uitzondering signaleren, te weten de ‘agreatie’ van Philips III op het bestandstractaat van 1609, die men kan vinden bij Van MeterenGa naar voetnoot6). Het zou mij echter niet verwonderen als de koning zich in dit hoog-officiele staatsstuk opzettelijk geconformeerd had aan het plaatselijk gebruik in de Nederlanden. In aansluiting op het bovenstaande neem ik de vrijheid zelf nog even te wijzen op een punt waarop ik, zeer bewust hispaniserend, wel gewoon ben af te wijken van het Nederlandse spraakgebruik. Dit pleegt immers Spaanse koningskinderen aan te duiden als ‘infant’ in het mannelijk, infante in het vrouwelijk. Niet ter zake doet of, naar mij zeer waarschijnlijk voorkomt, ook dit gebruik via het Frans ten onzent is ingeburgerd; ik voor mij geef de voorkeur aan de authentieke Spaanse vormen, dus: infante voor de heren, voor de dames infanta. En ten besluite nog een soortgelijke kleinigheid: zelfs prof. van Dam spreekt - en ik geef gaarne toe dat het volkomen correct Nederlands is - van ‘Isabella van Kastilië’, ook al heeft hij het enkele regels verder - en dit is dan kennelijk als Spaans bedoeld - over ‘de Infanta Doña Isabel Clara Eugenia’. Toegegeven, Isabella's zijn er ook in ons land bij de vleet, maar, zij mogen het mij ten goede houden, ik vind het maar een ongelukkig mormel van een naam, zodat ik koppig vasthoud aan het zuiver Spaanse Isabel. In feite is dit immers alleen maar de Iberische vorm van de alom welbekende naam Elisabeth, zodat men dan ook in iedere willekeurige Spaanse of Portugese krant de Britse vorstin van onze dagen aangeduid vindt als la reina (resp. arainha) Isabel. Omgekeerd prijkt op de sarkophaag van de Spaanse koningin Doña Isabel II in het Panteón de los Reyes op zijn latijns Elisabeth. Curiositeitshalve wil ik hier nog een analoog geval vermelden, dat betrekking heeft op de Infanta-Aartshertogin die prof. van Dam en mij tot deze uiteenzettingen heeft verleid: wanneer zij bij de dood van haar gemaal in 1621 automatisch souvereine áf is, maar niettemin | |
[pagina 266]
| |
in Brussel verder blijft regeren als landvoogdes voor haar neef Philips IV, dan moet natuurlijk het gebedsformulier worden gewijzigd, waarin Gods zegen afgesmeekt wordt over de geestelijke en wereldlijke gezagdragers met hun onderhorigen. Welnu, als nieuw formulier stelt de Infanta zelve dan in een brief aan de Koning het volgende voor: de Heer moge zegenen ‘et famulos tuos Gregorium Papam, Philippum Regem nostrum, Reginam cum prole Regia, Elisabetham Infantem cum populo et exercitu sibi commissis’Ga naar voetnoot1). Het begeleidend schrijven is uit de aard der zaak in het Spaans gesteld en wordt door de bedroefde weduwe ondertekend zoals zij sedert de dag van haar huwelijk al haar brieven ondertekend heeft: AIsabel. De A staat voor Albertus die zijnerzijds placht te tekenen IAlberto. Het geval is niet uniek, want het komt vaker voor in kringen van de allerhoogste Spaanse aristocratie, maar ik wil niet nalaten het hier even te vermelden, al ware het slechts om duidelijk te onderstrepen dat, als er één voorbeeldig echtpaar is geweest, waaraan de eer wel toekomt van in vreemde talen aangeduid te worden met iets zo uitzonderlijks als een hispanisme, dan het echtpaar dat in de geschiedenis bekend staat als ‘de Aartshertogen.’ Rome, juni 1961 J.J. Poelhekke. |
|