K'en kan
N.Tg. 53 (1960) 197 is een opmerking gemaakt over een tekst van Stalpart, die een sterke aanwijzing bevat voor toonloze uitspraak van de ontkennende partikel en: ‘Tsal syn, 'ken ken u niet’. Daarnaast verdient aandacht de stock van Vondels vroegstbekende gedicht, het Schriftuerlijck Bruylofts-Reffereyn:
En (resp. Als) d'Haas-baart syn cracht snel, om loopen d'Hont t'ontwijcken,
Snackend' na 't water Claar-ken cant beter gelijcken.
Haasbaart en Claarken (van Tongerlo) zijn de namen van de bruidegom en de bruid. Wat we hier vinden is weliswaar niet de stuitende klankidentiteit die het gevolg zou zijn van volvocalische uitspraak in de negatie zoals bij Stalpart. Maar tot gelijke uitkomst leidt hier het dubbelfunctionerende ken, dat tegelijk diminutief-suffix is én syntactische groep. Volgen wij de gedachtengang van Caron betreffende de klankwaarde van de reductievocaal, dan kan wel worden aangenomen dat de klinker in het achtervoegsel (nog) niet toonloos (neutraal, sjwa) was, maar ook daarbij houdt stand, dat wij niet te doen hebben met de klankwaarde /ε/.
L.C. Michels.