Kloos' ‘als een heir van donker-wilde machten’
Kloos' sonnet ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ wordt wel veel gelezen, maar het is de vraag of het grammatisch voor ieder even helder is. Bij een onderzoek dat uiteraard zeer beperkt was, bleek me dat niemand het tweede kwatrijn grammatisch juist interpreteerde. Het luidt:
En als een heir van donker-wilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
Voor 't heffen van mijn hand en heldre kroon:
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.
Men vat als op als inleiding tot een bijzin, accepteert de niet-afhankelijke woordschikking, en veronderstelt na ‘kroon’ een lange pauze met zinsplan-verandering en ellips - voorzover men er dan over nadenkt. Het is misschien de moeite waard enige aandacht te schenken aan de oorzaak van dit misverstand.
De groep ‘als plus substantief’ is zeldzaam in de functie van grammatisch subject of object. Het WNT (II, eerste stuk, kol. 249) geeft vier citaten uit de Openbaring (9,7: Op hare hoofden waren als kroonen; 14,3; 15,2; 19,6), één uit Bilderdijk en verder drie Zuidnederlandse (David, van Beers, en, in 't Supplementdeel, van Hoyweghen). Bij de vijf Noordnederlandse plaatsen voeg ik hierbij dan deze uit Kloos, één uit Jan Prins' ‘Het Indische Land’:
in 't vochtig afzijgende licht geheven
spreiden zij als een wildernis tentoon
van woekerende planten . . .
en één uit Verwey's ‘De Toren’ (Oorspr. Dichtwerk II 293):
Stond boven op die toren;
Dit materiaal is te beperkt om er iets meer dan voorlopigheden over te zeggen. De plaatsen in de Openbaring zijn letterlijke vertalingen van de Griekse tekst. Bij de drie Zuidnederlandse plaatsen ligt de verdenking voor de hand dat ze onder invloed staan van de in het Frans heel gewone constructie met ‘comme’ (ils jetaient comme une lueur, Balz., Les Paysans, p. 240). Wat Bilderdijk betreft, het is merkwaardig dat ook in het Duits de voorbeelden pas in de 18e eeuw beginnen te komen - afgezien van de met de onze parallelle plaatsen in Luthers bijbelvertaling. De Duitse lexicografie geeft weinig steun bij een onderzoek. Van Grimms woordenboek is het deel met als oud, en dat met wie nog niet verschenen. Alleen Hermann Paul (Deutsches Wörterbuch, 3de druk, 1921) geeft materiaal: afgezien van Luther, zeven citaten uit Wieland, Goethe, Tieck, Rückert, Heine en Mörike, waarvan één de constructie als grammatisch subject heeft: . . . indem in ihrem Innersten wie ein gewaltiger Riss geschah (Goethe). Het is dus even goed mogelijk dat Kloos zich bij de Duitsers aansluit als bij het Frans.
Het zou echter onjuist zijn de constructie ‘als plus subst. in de functie van subject of object’ los te maken uit het verband met de andere verbindingen met als, bijvoorbeeld die waarin als vóór andere woordsoorten (adjectieven, deelwoorden, persoonsvormen) en vóór bepaalde typen van woordgroepen geplaatst wordt om aan te geven dat wat volgt alleen maar een beeld of een benadering aanduidt, ‘oneigenlijk’ is. (WNT l.c. kol. 250-51; de lucht was als schoon geveegd, enz.) Het woord als krijgt daarin een hoge mate van syntactische vrijheid (wat dat betreft te vergelijken met de woorden haast, bijna, zelfs), en het is denkbaar (hoewel niet waarschijnlijk) dat bij verschillende gelegenheden deze vrijheid spontaan en zonder precedent tot bandeloosheid wordt; want het is niet tegen te spreken dat de constructie die we op het oog hebben met het Nederlands taalgebruik strijdig is.
Wat Kloos' zin voor een Nederlands oor in het biezonder ongewoon maakt is echter niet zozeer het gebruik van de constructie als grammatisch subject, maar het feit dat die constructie in die functie aan het begin van de zin staat. Als staat op de plaats waar het temporaal of conditioneel voegwoord als als-vanzelfsprekend is.
Melbourne.
J. Smit.