Een buitenlander vraagt (III)
1. Neem de twee volzinnen:
1a. | Ik stond op de tram te wachten |
2a. | Dit stond me nog te wachten |
Ogenschijnlijk lopen ze volkomen parallel. Maar laten we nu elke hoofdzin in een bijzin omzetten:
1b. | . . . . terwijl ik op de tram stond te wachten |
2b. | . . . . . wat me nog te wachten stond. |
Misschien is de verklaring van dit verschil te zoeken in het feit dat in de tweede zin staan niet in de eigenlijke betekenis, doch als een soort hulpwerkwoord gebruikt wordt. Is dit juist, dan zou de verhouding tussen 1b en 2b enigszins overeenkomen met die tussen: de stad, waar ik zo veel hoopte te zien en: de stad, waar zo veel te zien was (of: viel).
2. Een nog moeilijker geval.
3a. | Hij kwam het spoedig te weten |
4a. | Hij kwam voor de justitie te staan |
Hier laat het parallellisme, om zo te zeggen, niets te wensen over. In beide gevallen wordt komen niet concreet gebezigd: in verbinding met te drukt komen uit dat men, min of meer onwillekeurig, geraakt in de toestand die de onbepaalde wijs aangeeft. Laten we echter die twee zinnen in de voltooid tegenwoordige tijd brengen:
3b. | Hij is het spoedig te weten gekomen |
4b. | Hij is voor de justitie komen te staan |
Zou er dus toch, wat de betekenis van komen betreft, verschil zijn tussen 3a en 4a? Misschien zal de een of andere lezer van de NTg. zo welwillend zijn om over dit merkwaardige feit het licht van zijn taalgevoel te laten schijnen?
Parijs.
P. Brachin.